Besluit verklaringhouders Scheepvaartverkeerswet

[Regeling vervalt op nader te bepalen datum].
Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1995. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-01-2014 t/m heden

Besluit van 16 augustus 1995, houdende bepalingen met betrekking tot houders van een verklaring van vrijstelling van de loodsplicht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 20 februari 1995, nr. J-10.971/95, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken, Stafafdeling Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 10, tweede lid, onderdeel b, van de Scheepvaartverkeerswet;

De Raad van State gehoord (advies van 20 juni 1995, no. W09.95.0079); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 11 augustus 1995, nr. J-13.390/95, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken, Stafafdeling Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 2

  • 1 De regionale autoriteit kan voor een of meer scheepvaartwegen of gedeelten daarvan, onverminderd het bepaalde in de tweede volzin van het tweede lid, in de regio of het gedeelte daarvan waarvoor hij aangewezen is, een verklaring van vrijstelling afgeven. Deze verklaring is geldig voor de vaart naar en van een of meer daarin aangegeven ligplaatsen of voor de vaart naar, van en in een of meer daarin aangegeven havenbekkens en voor een daarin aangegeven zeeschip, aan de kapitein en de stuurman van het zeeschip waarop deze persoon als verkeersdeelnemer optreedt, indien voldaan wordt aan de voor de afgifte van een verklaring gestelde eisen.

  • 2 Een persoon kan tegelijkertijd slechts in het bezit zijn van één verklaring. Indien een persoon die reeds in het bezit is van een verklaring, een getuigschrift als bedoeld in artikel 5 overlegt aan de regionale autoriteit die de verklaring heeft afgegeven, alsmede de andere bescheiden, bedoeld in artikel 3, zesde lid, betreffende een andere scheepvaartweg dan die welke in de verklaring is vermeld, wordt door deze autoriteit, ook indien het een scheepvaartweg of gedeelte daarvan betreft waarvoor een ander is aangewezen als regionale autoriteit, een gewijzigde verklaring afgegeven, waarin de betreffende scheepvaartweg of het gedeelte daarvan is toegevoegd. Indien deze toevoeging een scheepvaartweg of gedeelte daarvan betreft waarvoor een ander is aangewezen als regionale autoriteit, wordt aan deze regionale autoriteit onverwijld mededeling gedaan van de afgifte van de gewijzigde verklaring.

  • 3 Indien de regionale autoriteit een verklaring van vrijstelling afgeeft die geldig is voor de vaart naar en van een of meer daarin aangegeven ligplaatsen in een daarbij door hem aangewezen havengebied, kan hij bepalen dat de verklaring mede geldig is voor de vaart naar en van daarin aangegeven andere ligplaatsen in het desbetreffende havengebied. De regionale autoriteit kan daarbij de voorwaarde opleggen dat de verklaring van vrijstelling voor die andere ligplaatsen slechts geldig is indien eerst een of meer reizen met gebruikmaking van de diensten van een loods worden gemaakt.

  • 4 Een verklaring kan voor een of meer gelijksoortige zeeschepen worden afgegeven.

  • 5 Voor zeeschepen met gevaarlijke lading en voor samenstellen van zeeschepen geldt een afgegeven verklaring niet.

  • 6 Aan een verklaring kunnen beperkingen worden verbonden die verband houden met het schip, de scheepvaart of de weersomstandigheden. Indien de tweede volzin van het tweede lid wordt toegepast en de regionale autoriteit die de verklaring heeft afgegeven een andere is dan degene die bevoegd is voor de scheepvaartweg of het gedeelte daarvan waarvoor uitbreiding van de verklaring wordt verzocht, overlegt eerstgenoemde met de bevoegde regionale autoriteit en neemt de door de bevoegde regionale autoriteit noodzakelijk geachte beperkingen op in de verklaring.

  • 7 De afgifte van een verklaring geschiedt niet elektronisch.

Hoofdstuk II. Aanvraag en afgifte, verlies van geldigheid en intrekking van de verklaring

Artikel 3

  • 1 Bij de aanvraag van een verklaring worden de navolgende bescheiden of afschriften daarvan overgelegd:

    • a. voldoende bewijsstukken, waaruit blijkt dat de aanvrager:

      • 1°. in een dienstverband werkzaam is bij een werkgever op een of meer gelijksoortige zeeschepen, waarvoor de verklaring wordt aangevraagd, en

      • 2°. als verkeersdeelnemer met het zeeschip de betreffende scheepvaartweg ten minste achttien maal per jaar, in beide richtingen naar zee gaand en van zee komend zal bevaren;

    • b. voldoende bewijs, waaruit blijkt dat de aanvrager de bevoegdheid bezit om als kapitein op te treden aan boord van het zeeschip;

    • c. een getuigschrift, waaruit blijkt dat de aanvrager het examen, bedoeld in artikel 5, met goed gevolg heeft afgelegd, afgegeven uiterlijk een jaar voor de aanvraag;

    • d. een geldige geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Wet zeevarenden;

    • e. twee goedgelijkende pasfoto’s van de aanvrager, aan de achterkant voorzien van zijn naam, voorletters en geboortedatum, en

    • f. een kopie van de meetbrief van het zeeschip of de zeeschepen, waarop de aangevraagde verklaring betrekking heeft.

  • 2 Indien de aanvraag een zeeschip betreft, dat in hoofdzaak binnen een bepaald binnengaats gelegen samenstel van scheepvaartwegen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet vaart, kan de regionale autoriteit ontheffing verlenen van de eisen gesteld in het eerste lid, onderdelen a, 2°, voor wat betreft de vaart van en naar zee, en c.

  • 3 Indien de aanvraag volgt binnen een jaar na verval van een verklaring, geldt voor belanghebbende in plaats van het eerste lid, onderdeel c, dat hij een verklaring van de betreffende regionale loodsencorporatie overlegt, dat hij met het zeeschip of de zeeschepen waarvoor de vervallen verklaring was afgegeven, op de desbetreffende scheepvaartweg een door de regionale autoriteit vast te stellen aantal reizen heeft gemaakt, waarbij gebruik werd gemaakt van de diensten van een loods, en het praktische gedeelte van het examen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, met goed gevolg heeft afgelegd.

  • 4 Indien de aanvrager reeds in het bezit is van een verklaring legt hij, in afwijking van het in dit artikel bepaalde, uitsluitend de bewijsstukken, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, c en e, over aan de regionale autoriteit die de verklaring heeft afgegeven.

Artikel 4

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. lage kruiplijn-coaster: zeeschip dat

      • 1°. een lengte over alles heeft van minder dan 110 meter, en

      • 2°. een zodanige vorm of constructie heeft dat het geschikt is voor de vaart op niet-loodsplichtige binnenwateren en daarvoor wordt gebruikt of zal worden gebruikt;

    • b. Denemarkenvaarder: zeeschip dat als zodanig is opgenomen in het Register loodsplicht kleine zeeschepen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Loodsplichtbesluit 1995;

    • c. binnen/buiten-schip: zeeschip dat als zodanig is opgenomen in het Register loodsplicht kleine zeeschepen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Loodsplichtbesluit 1995;

  • 2 In afwijking van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, 2°, dient de aanvrager die optreedt als verkeersdeelnemer op een lage kruiplijn-coaster, Denemarkenvaarder of binnen/buiten-schip voldoende bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat hij de betreffende scheepvaartweg ten minste zes maal per jaar naar zee gaand of ten minste zes maal per jaar van zee komend zal bevaren.

Artikel 5

  • 1 Het getuigschrift, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, wordt door de voorzitter van de examencommissie afgegeven, nadat met goed gevolg een uit een theoretisch en een praktisch gedeelte bestaand examen is afgelegd.

  • 2 Het examen bestaat uit de examenvakken genoemd in artikel 19.

  • 3 De opleiding en de examinering geschieden, naar keuze van de kandidaat, in de Nederlandse of Engelse taal, met uitzondering van de examinering van het vak "Voertaal".

Artikel 6

  • 1 De verklaring verliest zijn geldigheid van rechtswege, indien zich een van de navolgende omstandigheden voordoet:

    • a. de houder van een verklaring voldoet niet meer aan de eisen voor afgifte, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, 1°;

    • b. de houder van een verklaring niet telkens na perioden van twee jaar na de afgifte van de verklaring een geldige geneeskundige verklaring zeevaart en een geldige verklaring betreffende het gezichtsorgaan en het gehoor als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, overlegt aan de regionale autoriteit die de verklaring heeft afgegeven;

    • c. na de toepassing van artikel 9, tweede lid, is geen scheepsnaam meer in de verklaring vermeld;

    • d. de houder van de verklaring heeft de bevoegdheid verloren om als kapitein of stuurman op te treden aan boord van een zeeschip; of

    • e. de houder van de verklaring bevaart de scheepvaartweg waarvoor de verklaring is afgegeven niet met het bij artikel 3, eerste lid, onderdeel a, 2°, of 4, tweede lid, bepaalde aantal malen als verkeersdeelnemer aan boord van het zeeschip waarop de verklaring betrekking heeft.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de regionale autoriteit een verklaring tijdelijk of permanent intrekken indien zich een van de navolgende omstandigheden voordoet:

    • a. de houder van de verklaring komt de in dit besluit bedoelde verplichtingen niet na;

    • b. de houder van de verklaring komt de voor de scheepvaartweg geldende reglementen en voorschriften niet na;

    • c. de houder van de verklaring voldoet niet aan de eisen, gesteld voor de afgifte van de verklaringen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d;

    • d. het zeeschip waarop de verklaring betrekking heeft is verbouwd; of

    • e. de houder van de verklaring treedt niet op zoals het een goed verkeersdeelnemer betaamt.

  • 3 De houder van een verklaring is verplicht de verklaring na verlies van geldigheid of na intrekking onverwijld te doen toekomen aan de regionale autoriteit.

  • 4 Indien een andere regionale autoriteit dan degene die de verklaring heeft afgegeven kennis draagt van het feit dat zich een van de in het tweede lid genoemde omstandigheden voordoet, doet hij daarvan onverwijld mededeling aan de regionale autoriteit die de verklaring heeft afgegeven.

Hoofdstuk III. Verplichtingen van de verklaringhouder en controle

Artikel 7

De houder van een verklaring overlegt periodiek een verklaring van geschiktheid voor de zeevaart en een verklaring betreffende het gezichts- en gehoororgaan van kapiteins en stuurlieden, aan de regionale autoriteit, volgens het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 8

  • 1 De houder van een verklaring meldt zich voor het binnenkomen van de scheepvaartweg waarvoor de verklaring is afgegeven als zodanig op het door de bevoegde autoriteit aangewezen marifoonkanaal en verstrekt de door de bevoegde autoriteit verlangde gegevens.

  • 2 De houder van een verklaring heeft zijn verklaring bij zich tijdens de vaart als verkeersdeelnemer over de scheepvaartweg waarvoor deze is afgegeven.

  • 3 De houder van een verklaring doet aan de regionale autoriteit mededeling van elke verandering van werkgever en van elke andere wijziging welke van invloed kan zijn op de geldigheid van de verklaring.

  • 4 De houder van een verklaring vult van elke reis met een schip, waarvoor de verklaring wordt gebruikt een certificaat in, ondertekent dit en doet dit zo spoedig mogelijk na elke reis toekomen aan de regionale autoriteit die de verklaring heeft afgegeven. Onze Minister stelt het model van dit certificaat vast.

  • 5 De houder van een verklaring doet in geval van een scheepsramp, waarbij hij direct of indirect betrokken is, zo spoedig mogelijk een schriftelijke verklaring inzake het gebeurde en zijn navigatiebeleid daarbij toekomen aan de regionale autoriteit van de regio waar de gebeurtenis heeft plaatsgevonden en verschaft desgevraagd aan deze nadere informatie. Deze verklaring en de nadere informatie mag slechts gebruikt worden voor leringsdoeleinden en mag in geen geval dienen als bewijs tegen de verklaringhouder in geval van vervolging.

Artikel 8a

De regionale autoriteit kan, indien de houder van een verklaring daarmee instemt, bepalen dat de houder zich onderwerpt aan een beoordelingsreis. De beoordelaar wordt aangewezen door de regionale autoriteit. De beoordelaar brengt van de reis schriftelijk verslag uit aan de regionale autoriteit.

Artikel 9

  • 1 De bevoegde autoriteit is belast met het toezicht op de naleving van de verplichting van degene, die aan boord van een zeeschip als verkeersdeelnemer optreedt, om in het bezit van een verklaring te zijn.

  • 2 De regionale autoriteit die de verklaring heeft afgegeven kan, in overeenstemming met de inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, de naam van een in een verklaring vermeld zeeschip doorhalen indien dit schip in onvoldoende mate voldoet aan de in artikel 67, tweede lid, van de Schepenwet, bedoelde bepalingen.

Hoofdstuk IV. De examencommissies en de commissie van gecommitteerden

Artikel 10

  • 2 De voorzitter van deze commissie is de voorzitter van de regionale loodsencorporatie of een door hem als zodanig aangewezen examinator.

  • 3 De secretaris is degene die als zodanig door het bestuur van de regionale loodsencorporatie is benoemd.

  • 4 De leden worden voor de tijd van ten hoogste vier jaren als examinator benoemd door het bestuur van de regionale loodsencorporatie en zijn terstond weer benoembaar.

  • 5 Van iedere benoeming wordt mededeling gedaan aan de commissie van gecommitteerden.

Artikel 11

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 12

  • 1 Er is een landelijke commissie van gecommitteerden die toezicht houdt op de verklaringhoudersexamens.

  • 2 De voorzitter en de secretaris worden als zodanig door Onze Minister aangewezen.

  • 3 De leden worden voor de tijd van ten hoogste vier jaren als gecommitteerde benoemd door Onze Minister en zijn terstond weer benoembaar. Onze Minister wijst daarbij een van de gecommitteerden aan als plaatsvervangend voorzitter.

  • 4 Voor elke regio worden ten minste een of meer gecommitteerden op voordracht van de regionale autoriteit in de commissie benoemd, die tijdens de examens van verklaringhouders in de betreffende regio als zodanig optreden. Deze bepaling is niet van toepassing op de eerste benoeming van de gecommitteerden na de inwerkingtreding van dit besluit.

  • 5 De voorzitter van de commissie van gecommitteerden wijst in overeenstemming met de betrokken overige gecommitteerden de regio’s aan waar zij als zodanig zullen optreden.

  • 6 De per regio aangewezen gecommitteerden kunnen tezamen een subcommissie van gecommitteerden vormen en uit hun midden een voorzitter kiezen.

  • 7 De gecommitteerden ontvangen uit ’s Rijks kas vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig de regelen welke gelden voor reizen in Nederland ten behoeve van het Rijk, alsmede, voor zover hun benoeming haar oorzaak niet vindt in het ambt dat zij bekleden, vacatiegelden.

Hoofdstuk V. De examens

Artikel 13

De regionale autoriteit bepaalt na overleg met de voorzitter van de examencommissie en de voorzitter van de (sub-)commissie van gecommitteerden wanneer, waar en op welke wijze gelegenheid bestaat examens af te leggen.

Artikel 14

  • 1 De voorzitter van de betreffende examencommissie stelt na overleg met de voorzitter van de (sub-)commissie van gecommitteerden het rooster voor de af te nemen examens en examenonderdelen vast.

  • 2 In het in het eerste lid genoemde rooster worden in ieder geval vermeld:

    • a. de plaats, datum, tijd en tijdsduur van de examens en examenonderdelen;

    • b. de namen van de kandidaten;

    • c. de namen van de examinatoren;

    • d. de namen van de gecommitteerden; en

    • e. de plaats, datum en tijd van de uitreiking van de cijferlijsten, bedoeld in artikel 26, tweede lid, en het getuigschrift bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c.

Artikel 15

De secretaris van de betreffende examencommissie draagt zorg dat hetgeen op grond van de artikelen 13 en 14 wordt vastgesteld tijdig aan de kandidaten, de examencommissie, en de voorzitter van de (sub-)commissie van gecommitteerden bekend wordt gemaakt.

Artikel 16

De voorzitter van de betreffende examencommissie roept de examinatoren en, na overleg met de voorzitter van de (sub-)commissie van gecommitteerden, de gecommitteerden op naarmate de aard en de omvang van de werkzaamheden hun aanwezigheid vereisen.

Artikel 17

Om te worden toegelaten tot het afleggen van een examen voor verklaringhouder moet de kandidaat aan de examencommissie een bewijsstuk overleggen, waaruit blijkt dat is voldaan aan de in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, genoemde voorwaarde.

Artikel 18

  • 1 De kandidaat legt op de betreffende plaats, datum en tijd, voordat het examen wordt afgenomen, zijn paspoort, rijbewijs of een ander identiteitsbewijs aan de examinator over, ten genoegen van de voorzitter van de betreffende examencommissie.

  • 2 De kandidaat die opzettelijk valse of vervalste bescheiden overlegt, wordt door de voorzitter van de betreffende examencommissie van deelneming aan het examen uitgesloten. De voorzitter van de betreffende examencommissie legt een dergelijke beslissing binnen twee weken vast in een beschikking.

Artikel 19

Het examen voor verklaringhouder bestaat uit de volgende examenvakken:

  • a. Verkeersreglementering,

  • b. Communicatieprocedures,

  • c. Voertaal,

  • d. Praktische navigatie en

  • e. Manoeuvreren,

alle uitsluitend voor zover deze onderdelen betrekking hebben op het gebied waarvoor de verklaring is aangevraagd.

Artikel 20

  • 1 De kennis en vaardigheid die wordt gevorderd is per examenvak, genoemd in artikel 19, aangegeven in het als bijlage bij dit besluit gevoegde examenprogramma.

  • 2 De regionale autoriteit die bevoegd is voor de scheepvaartweg of het gedeelte daarvan waarop het examen betrekking heeft, kan, na overleg met de voorzitter van de examencommissie, de kandidaat ontheffing verlenen van een of meer examenvakken, op grond van de door deze verkregen diploma's. Indien de kandidaat in het bezit is van een groot patent als bedoeld in het het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn, een krachtens artikel 9.02 van dat reglement geldig Rijnschipperspatent, of een groot vaarbewijs als bedoeld in de Binnenvaartwet, verleent de regionale autoriteit, na overleg met de voorzitter van de examencommissie, de kandidaat ontheffing van die examenvakken of gedeelten daarvan, die reeds voldoende zijn getoetst bij het examen waarop de afgifte van een groot patent, Rijnschipperspatent of groot vaarbewijs is gebaseerd.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde regionale autoriteit kan in geval van geringe grensoverschrijding van een bepaald voertaalgebied voor de voertaal op dat beperkte traject ontheffing verlenen voor het examenvak voertaal.

Artikel 21

Het examen wordt als volgt afgenomen:

  • a. de examenvakken, bedoeld in artikel 19, onderdelen a en b, mondeling dan wel schriftelijk;

  • b. het examenvak, bedoeld in artikel 19, onderdeel c, mondeling;

  • c. de examenvakken, bedoeld in artikel 19, onderdelen d en e, mondeling en praktisch door middel van het maken van drie proefreizen, naar zee gaand en van zee komend, waarvan ten minste één naar zee gaand en één van zee komend, alsmede door middel van een simulatortoets, indien de regionale autoriteit de scheepvaartweg of een gedeelte daarvan vanwege de karakteristiek, de afmetingen en de daarover of daarin gelegen kunstwerken afzonderlijk heeft aangewezen.

Artikel 22

  • 1 Het mondeling examen in de examenvakken, bedoeld in artikel 19, onderdelen a, b en c, wordt per kandidaat afgenomen door twee examinatoren in het bijzijn van een gecommitteerde. Een van hen houdt aantekening van de inhoud en het verloop van het examenvak. De gecommitteerde is bevoegd de examinatoren te verzoeken over bepaalde onderdelen van de examenstof vragen te stellen. De gecommitteerde stelt tezamen met de examinatoren het cijfer vast.

Artikel 23

  • 1 Een proefreis als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, wordt per kandidaat afgenomen door een of meer beoordelaars, die geen lid behoeven te zijn van de examencommissie en die de kandidaat beoordelen op de wijze waarop deze de navigatie leidt. De beoordelaar of beoordelaars houden aantekening van de inhoud en het verloop van de proefreis en de simulatortoets, bedoeld in artikel 21, onderdeel c, en brengen daarvan schriftelijk verslag uit aan de examencommissie, en in afschrift aan de commissie van gecommitteerden. De regionale autoriteit kan bepalen dat de proefreis en de simulatortoets worden afgenomen in aanwezigheid van een gecommitteerde.

  • 2 De beoordelaar of beoordelaars, bedoeld in het eerste lid, worden per proefreis aangewezen door of namens:

    • a. het bestuur van de regionale loodsencorporatie, indien het examen wordt afgenomen door een examencommissie als bedoeld in artikel 10, en

    • b. de regionale autoriteit, indien het examen wordt afgenomen door een examencommissie als bedoeld in artikel 11.

  • 3 Indien de betreffende gecommitteerden naar aanleiding van de in het eerste lid genoemde verslagen daartoe redenen aanwezig achten, kunnen zij de kandidaat toestaan een door hen vastgesteld aantal extra reizen te maken, al dan niet in aanwezigheid van een gecommitteerde.

  • 4 Op de beoordelaars, bedoeld in het eerste lid, zijn de bepalingen ten aanzien van examinatoren van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24

  • 1 De beoordeling van een examenvak of gedeelte daarvan wordt uitgedrukt in gehele cijfers, waarvan het laagste cijfer 1 en het hoogste cijfer 10 is.

  • 2 Indien de gecommitteerden en de examinatoren bij de vaststelling van een cijfer niet tot overeenstemming kunnen komen, en het verschil van het door de gecommitteerde en de examinatoren toegekende cijfer niet meer dan 1 bedraagt, wordt in het voordeel van de kandidaat beslist. Als het verschil meer dan 1 bedraagt, wordt het toe te kennen cijfer vastgesteld door de voorzitter van de betreffende examencommissie in overeenstemming met de voorzitter van de commissie van gecommitteerden.

  • 3 Indien een examenvak uit meer dan een gedeelte bestaat, wordt het eindcijfer voor dat examenvak bepaald door het gemiddelde van de bij die gedeelten behaalde cijfers, waarbij breuken van een half of meer naar boven en breuken van minder dan een half naar beneden worden afgerond.

  • 4 Het examen is met goed gevolg afgelegd wanneer voor alle examenvakken ten minste het cijfer 6 is behaald.

  • 5 Indien voor niet meer dan een examenvak het cijfer 5 is behaald en voor de overige examenvakken ten minste het cijfer 6, komt de kandidaat in aanmerking voor een herexamen in het met het cijfer 5 beoordeelde examenvak.

  • 6 Indien voor meer dan een examenvak het cijfer 5 is behaald, dan wel voor een of meer dan een examenvak een cijfer lager dan 5 is behaald wordt de kandidaat voor het examen afgewezen.

Artikel 25

De betreffende examencommissie stelt in een vergadering, waarbij ten minste een gecommitteerde aanwezig is, vast welke kandidaten zijn geslaagd, welke zijn afgewezen, en welke in aanmerking komen voor een herexamen. De voorzitter van de examencommissie zendt de uitslag toe aan de voorzitter van de commissie van gecommitteerden.

Artikel 26

  • 1 Zo spoedig mogelijk na de vergadering, bedoeld in artikel 25, wordt de uitslag aan de kandidaten medegedeeld.

  • 2 Iedere kandidaat ontvangt na afloop van het examen een cijferlijst, waarop de examenvakken en de daarvoor behaalde eindcijfers zijn vermeld.

  • 3 De kandidaat die in aanmerking komt voor een herexamen worden bij de uitreiking van de cijferlijst tevens de nodige gegevens verstrekt met betrekking tot de te volgen procedure ter uiteindelijke verkrijging van het betreffende getuigschrift.

  • 4 Aan de geslaagde kandidaten wordt het getuigschrift, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, uitgereikt. De examencommissie stelt het model van het getuigschrift vast.

  • 5 De voorzitter en de secretaris van de betreffende examencommissie, alsmede een van de betrokken gecommitteerden ondertekenen het getuigschrift, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en de cijferlijst, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 27

  • 1 De bepalingen betreffende de examens zijn van overeenkomstige toepassing op de herexamens.

  • 2 Het door de kandidaat voor de herexamens behaalde cijfer treedt in de plaats van het voor het betreffende examenvak behaalde cijfer.

  • 3 Indien bij het herexamen voor het examenvak het cijfer 5 of lager wordt behaald, of indien van de gelegenheid tot het afleggen van een herexamen geen gebruik wordt gemaakt, wordt de kandidaat afgewezen.

Artikel 28

  • 1 Indien de kandidaat is afgewezen kan door de betreffende examencommissie een termijn worden vastgesteld waarna hij wederom examen af kan leggen.

  • 2 De kandidaat die wederom tot het examen wordt toegelaten, wordt vrijstelling verleend van de examenvakken waarvoor hij reeds het cijfer 6 of hoger heeft behaald.

Artikel 29

  • 1 Indien een kandidaat ingevolge artikel 18, tweede lid, wordt uitgesloten van deelneming aan het examen, of indien hij zich tijdens het examen terugtrekt, wordt hij afgewezen. De voorzitter van de betreffende examencommissie legt een dergelijke beslissing binnen twee weken vast in een beschikking en doet daarvan, door toezending van een afschrift, mededeling aan de voorzitter van de commissie van gecommitteerden. De afwijzing ingevolge artikel 18, tweede lid, kan geen aanleiding geven tot toepassing van artikel 28, eerste lid.

  • 2 Indien een kandidaat zich tijdens het examen terugtrekt vindt het bepaalde in het eerste lid geen toepassing, als zulks naar het oordeel van de voorzitter het gevolg is van overmacht.

Artikel 30

Een duplicaat van een uitgereikt getuigschrift wordt slechts afgegeven indien de belanghebbende aannemelijk kan maken, dat het oorspronkelijke getuigschrift verloren is geraakt.

Artikel 31

In gevallen waarin dit besluit niet voorziet beslist de voorzitter van de betreffende examencommissie, na overleg met de voorzitter van de commissie van gecommitteerden.

Hoofdstuk VI. Beroep

Artikel 32

Tegen een beslissing van de voorzitter als bedoeld in artikel 18, tweede lid, 29, eerste lid of 31, mits niet betreffende de kennis of vaardigheid van de kandidaat, kan de kandidaat beroep instellen bij de daartoe door de algemene raad van de Nederlandse loodsencorporatie ten behoeve van de opleiding van registerloodsen ingestelde commissie van beroep.

Artikel 33

De commissie van beroep voor loodsenexamens doet van haar beslissing op het beroep, door toezending van een afschrift, mededeling aan de voorzitter van de commissie van gecommitteerden.

Artikel 34

De betreffende examencommissie handelt overeenkomstig de beslissing van de commissie van beroep voor loodsenexamens.

Hoofdstuk VII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 35

  • 1 Op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit op grond van artikel 7, eerste lid, van het Loodsplichtbesluit, afgegeven en geldige verklaringen van vrijstelling, blijven onverminderd geldig tot de in die verklaringen vermelde periode is verstreken.

  • 2 Op de in het eerste lid bedoelde verklaringen van vrijstelling is het bepaalde in dit besluit met betrekking tot verklaringen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde periode, wordt een in het eerste lid bedoelde verklaring van vrijstelling vervangen door een verklaring als bedoeld in artikel 2, eerste lid, indien ten minste een maand voor het verstrijken van de genoemde periode een verzoek daartoe wordt gedaan onder overlegging van:

Artikel 35a

De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel, op grond van artikel 2 van dit besluit, afgegeven en geldige verklaringen die betrekking hebben op het bevaren van een of meer scheepvaartwegen of gedeelten daarvan waarop het Scheldereglement van toepassing is, blijven geldig tot de dag dat de in die verklaring vermelde periode is verstreken.

Artikel 36

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbijbehorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 16 augustus 1995

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de eenendertigste augustus 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Bijlage als bedoeld in artikel 20 van het Besluit verklaringhouders Scheepvaartverkeerswet

I. In het onderstaande wordt verstaan onder:

  • a. grondige kennis: het onderwerp wordt in zijn geheel begrepen en beheerst, en kan te allen tijde als parate kennis worden toegepast, zonder de hulp van op schrift gestelde gegevens;

  • b. passieve kennis: het onderwerp wordt begrepen en ten tijde van het toepassen van deze kennis kan gebruik gemaakt worden van op schrift gestelde gegevens;

  • c. het relevante gebied: de scheepvaartweg of een gedeelte daarvan als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit verklaringhouders Scheepvaartverkeerswet.

II. Exameneisen voor het examen verklaringhouder:

  • a. Verkeersreglementering voor het relevante gebied:

    • - grondige kennis van de algemene en bijzondere scheepvaartreglementen, haven- en politieverordeningen.

  • b. Communicatieprocedures in het relevante gebied:

    • - grondige kennis van de geldende marifoon- en verkeersbegeleidingsprocedures.

  • c. Voertaal in het relevante gebied:

    • - passieve kennis van de gebruikelijke voertaal van belang voor de veilige navigatie.

  • d. Praktische navigatie in het relevante gebied:

    • - grondige kennis van:

      • 1°. de stromingen, getijden en banken;

      • 2°. de richtingen en diepten van de scheepvaartwegen;

      • 3°. de onder verschillende omstandigheden te sturen koersen;

      • 4°. de ligging en plaatsing van de verkeerstekens, kustlichten, ankerplaatsen en landmerken;

      • 5°. de waterstands- en spuiseinen;

      • 6°. de te gebruiken navigatiemiddelen;

      • 7°. de werken gelegen in of over de scheepvaartwegen;

      • 8°. de beloodsingsgebieden, met inbegrip van de gebieden waar vanaf de wal wordt geloodst.

  • e. Manoeuvreren in het relevante gebied:

    • - grondige kennis van het onder alle omstandigheden manoeuvreren.

Naar boven