Regeling storingsklachten

[Regeling vervallen per 01-01-2010.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-07-2008 t/m 31-12-2009

Regeling storingsklachten

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 20 en 21 van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit en de artikelen C.9.5 en F.7.4 van het Besluit radio-elektrische inrichtingen;

Besluit:

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Besluit:

het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2007;

b. storing:

elektromagnetische storing, ondervonden van het gebruik van apparaten of door een radiozendapparaat veroorzaakte belemmering in een ander radiozendapparaat;

c. beschermingseisen:

de beschermingseisen genoemd in artikel 4, eerste en tweede lid van het Besluit;

d. Agentschap Telecom:

Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische Zaken.

Artikel 2. Klachtbehandeling

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Een klacht over een storing kan naar keuze van de klager telefonisch dan wel schriftelijk worden aangemeld bij het Agentschap Telecom.

  • 2 De ontvangst van de klacht wordt op verzoek van de klager schriftelijk bevestigd.

Artikel 3. Ontvankelijkheid van de klacht

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Een klacht wordt niet in behandeling genomen indien:

    • a. het duidelijk is dat de klacht geen betrekking heeft op een storing;

    • b. een ongestoorde ontvangst, in geval van klachten over de ontvangst van omroepzenders, naar het oordeel van de minister, mede gelet op de plaats van de betrokken ontvanginrichting en de betrokken omroepzenders, niet mag worden verwacht;

    • c. de klacht betrekking heeft op omroepontvangst in niet vast opgestelde voer-en vaartuigen;

  • 2 Indien een klacht niet in behandeling wordt genomen, wordt hiervan aan de klager onder opgave van redenen binnen vier weken na ontvangst van de klacht, schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 4. Onderzoek aan het apparaat

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien de klacht in behandeling wordt genomen, wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, een onderzoek aan het apparaat dat storing ondervindt of aan het apparaat dat storing veroorzaakt of aan beide apparaten, ingesteld. Bij dit onderzoek wordt nagegaan of:

    • a. het apparaat aan de beschermingseisen voldoet;

    • b. het apparaat geen konstruktiefouten of andere gebreken vertoont, die problemen in de werking van het apparaat kunnen veroorzaken;

    • c. het gebruik van het apparaat geschiedt in overeenstemming met de gebruiksaanwijzing en de bij of krachtens de Telecommunicatiewet gestelde regels;

    • d. de eventuele antenne-inrichting, die bij het apparaat wordt gebruikt voldoet aan de bij of krachtens de Telecommunicatiewet gestelde eisen, danwel de criteria vermeld in bijlage 1 behorend bij deze regeling.

  • 2 Het onderzoek als bedoeld in het vorige lid onder a, vindt voor wat betreft het storing ondervindende apparaat, plaats overeenkomstig het gestelde in bijlage 3, behorend bij deze regeling.

  • 3 Naar aanleiding van het onderzoek als bedoeld in het eerste lid wordt een inventarisatie opgemaakt van maatregelen welke tot opheffing van de storing kunnen leiden.

Artikel 5. Afdoening van de klacht

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 3 Indien het storende apparaat blijkens het onderzoek voldoet aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onder a tot en met c, zal geen verdere klachtbehandeling plaatsvinden. Alsdan kan aan de klager worden geadviseerd op eigen kosten bepaalde voorzieningen te treffen ten aanzien van het apparaat dat storing ondervindt.

  • 4 Indien het storende apparaat :

    • blijkens het onderzoek niet aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid onder a, b, of c voldoet; danwel

    • een radiozendapparaat is waarvan de gemeten elektrische of magnetische veldsterkte ter plaatse van het storing ondervindende apparaat de voor laatstgenoemde apparaat geldende beschermingseisen overschrijdt, dan kan de houder van het apparaat dat storing veroorzaakt verplicht worden maatregelen te nemen om de klacht te verhelpen.

  • 5 Behalve door afdoening van de klacht overeenkomstig de voorgaande leden wordt de klachtbehandeling beëindigd indien:

    • a. de klager de klacht intrekt;

    • b. de klager onvoldoende medewerking verleent;

    • c. de storing zich niet meer voordoet;

    • d. de stoorbron niet kan worden opgespoord;

    • e. de kosten van de klachtbehandeling, naar het oordeel van de minister, niet in verhouding staan tot het belang dat de klager bij opheffing van de storing heeft;

    • f. het een storing betreft als bedoeld in Hoofdstuk SI, artikel S1, sectie VII, onderdeel S1.167 en S1.168 van het Internationale Radio Reglement.

  • 6 Van de beëindiging van de klachtbehandeling wordt door het Agentschap Telecom aan de klager en voor zover mogelijk aan de gebruiker van het storende apparaat onder opgave van redenen schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 9. Slotbepaling

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag waarop het Besluit elektromagnetische compatibiliteit in werking treedt.

Artikel 10. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling storingsklachten.

Deze regeling zal met de bijlagen en de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Bijlage 1. behorende bij de Regeling storingsklachten

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Criteria, als bedoeld in artikel 4, eerste lid onder d van de Regeling storingsklachten

  • A. Individuele omroepontvanginrichtingen

    Antenne-inrichting

    De installatie en het gebruik van de antenne-inrichting dient te geschieden in overeenstemming met de voorschriften van de fabrikant en/of installateur.

    De antenne-inrichting dient op een zodanige plaats te zijn opgesteld dat een optimale ontvangst mogelijk is en minimale storing mag worden verwacht. Indien een ontvanger is uitgerust met een daarbij behorende ferrietantenne dient deze antenne te worden gericht voor optimale ontvangst.

    Signaaltransport

    Voor het signaaltransport van de antenne naar de ontvanger dient een goede coaxiaalkabel te worden gebruikt, bijvoorbeeld coax 12.

    Voor aanpassing tussen antenne, kabel en ontvanger dienen de daarvoor bestemde transformatoren, koppel- en splitsfilters, versterkers, etc. te worden gebruikt volgens de montagevoorschriften van fabrikant en/of installateur.

    Bij het toepassen van signaalversterking tussen antenne en ontvanger worden breedbandversterkers als onvoldoende beschouwd. Onder breedbandversterkers moeten worden verstaan versterkers die naast het versterken van de benodigde frequentie-band(en) eveneens frequentiebanden, bestemd voor andere doeleinden, versterken.

    De minimum toestelspanning (d.i. de spanning gemeten op de antenneleiding ter plaatse van de toestelaansluitplug) van het te ontvangen signaal dient groter te zijn dan de hierna omschreven waarden.

    Frequentieband Toestelspanning in dmV 1

    VHF-FM mono 40

    VHF-FM stereo 52

    VHF-TV band I 49

    VHF-TV band III 48

    UHF-TV band IV 51

    UHF-TV band V 54

    Ontvanger

    De installatie en het gebruik van de ontvanger dienen te geschieden in overeenstemming met de voorschriften van de fabrikant en/of installateur. De ontvanger dient op een zodanige plaats te zijn opgesteld dat een optimale ontvangst mogelijk is en minimale storing mag worden verwacht.

  • B. Omroepnetwerk

    • 1. Voor ontvangers aangesloten op een draadomroepinrichtingen is het gestelde voor individuele omroepontvanginrichtingen van toepassing.

    • 2. Voor het aansluiten van tv- en FM ontvangers op de aansluitdoos van een omroepnetwerk dienen coaxiale aansluitsnoeren en connectoren te worden gebruikt die voldoende hoogfrequentdicht zijn.

  • C. Andere ontvanginrichtingen

    Antenne-inrichting

    De installatie en het gebruik van de antenne-inrichting dient te geschieden in overeenstemming met de voorschriften van de fabrikant en/of installateur.

    De antenne-inrichting dient op een zodanige plaats te zijn opgesteld dat een optimale ontvangst mogelijk is en minimale storing mag worden verwacht.

    Signaaltransport

    Voor het signaaltransport van de antenne naar de ontvanger dient een coaxiaalkabel te worden gebruikt.

    Voor de aanpassing tussen antenne, kabel en ontvanger dienen de daarvoor bestemde transformatoren, koppel- en splitsfilters, versterkers, etc. te worden gebruikt volgens de montagevoorschriften van fabrikant en/of installateur.

    Bij het toepassen van signaalversterking tussen antenne en ontvanger worden ’breedbandversterkers’ als onvoldoende beschouwd. Onder breedbandversterkers moeten worden verstaan versterkers die naast het versterken van de benodigde (en/of toegewezen) frequentieband eveneens frequentiebanden bestemd voor andere doeleinden versterken.

    Ontvanger

    De installatie en het gebruik van de ontvanger dienen te geschieden in overeenstemming met de voorschriften van de fabrikant en/of importeur. De ontvanger dient op een zodanige plaats te zijn opgesteld dat een optimale ontvangst mogelijk is en minimale storing mag worden verwacht.

    Te ontvangen minimumsignaal

    • a. Voor de radiodiensten in de landmobiele banden conform de ’Wenenovereenkomst’:

      De minimale veldsterkte op de ontvanglokatie die gehaald of overschreden dient te worden geldt voor 50% van de tijd en 50% van de plaats bij een antennehoogte van 2,5 meter en bij toepassing van frequentiemodulatie:

      Frequentieband Veldsterkte in dBmV/m 2

      kleiner dan 50 MHz + 8

      50-100 MHz + 14

      100-200 MHz + 20

      boven 400 MHz + 28

    • b. Voor de overige radiodiensten gelden de door de Minister vastgestelde (inter)nationale systeemeisen.

Bijlage 2. behorende bij de Regeling storingsklachten (artikel 21 van het Besluit randapparaten en radioapparaten en artikel 16 van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2001)

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Kostencategorieën, als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de Regeling storingsklachten.
  • 1) Tarieven personeel in euro's

    Salarisschaal

    BBRA 1984

    Tarief per

    manuur

    manuur inclusief toeslag 3

    Eventuele toeslag per uur

       

    onregelmatigheid

    overwerk

    apparatuurkosten

    automatisering

    1

    30,40

    39,48

    45,38

    10,90

    4,54

    2

    31,76

    40,84

    47,19

    10,90

    4,54

    3

    32,22

    41,75

    48,55

    10,90

    4,54

    4

    33,58

    43,56

    50,34

    10,90

    4,54

    5

    34,49

    44,92

    52,18

    10,90

    4,54

    6

    36,30

    47,10

    54,45

    10,90

    4,54

    7

    38,11

    49,91

    57,63

    10,90

    4,54

    8

    40,84

    52,18

    61,26

    10,90

    4,54

    9

    44,02

    55,81

    66,25

    10,90

    4,54

    10

    46,29

    57,63

    69,43

    10,90

    4,54

    11

    50,37

    50,37

    50,37

    10,90

    4,54

    12

    55,81

    55,81

    55,81

    10,90

    4,54

    13

    60,81

    60,81

    60,81

    10,90

    4,54

    14

    64,90

    64,90

    64,90

    10,90

    4,54

    15

    70,34

    70,34

    70,34

    10,90

    4,54

    16

    75,33

    75,33

    75,33

    10,90

    4,54

    17

    81,23

    81,23

    81,23

    10,90

    4,54

    18

    86,67

    86,67

    86,67

    10,90

    4,54

  • 2) Tarieven dienstauto's

    • -

      inspectie/toezicht: € 10,44 per uur (incl. apparatuur)

    • -

      opsporing: € 24,96 per uur (incl. apparatuur)

    • -

      Mobiele monitoring zonder professionele peiler: € 54,55 (incl. apparatuur)

    • -

      Mobiele monitoring zonder professionele peiler: € 128,87 (incl. apparatuur)

Bijlage 3. behorende bij de Regeling storingsklachten

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De wijze van meten met betrekking tot het bestand zijn van apparaten tegen elektromagnetische velden

Indien een apparaat storing ondervindt, tengevolge van het door een apparaat uitgezonden signaal is het volgende van toepassing.

Indien vastgesteld is welk apparaat de storing veroorzaakt, wordt het niveau van de veldsterkte welke veroorzaakt wordt door het storende apparaat ter plaatse van de apparaat dat storing ondervindt als volgt vastgesteld.

De veldsterkte (elektrische component) wordt gemeten als de effectieve waarde van één hoogfrequent-periode op het maximum van de omhullende modulatie. Tijdens de meting dient het apparaat dat storing ondervindt uitgeschakeld te zijn.

De veldsterkte wordt gemeten op de volgende plaatsen:

  • -

    1 meter voor het beïnvloede apparaat;

  • -

    1 meter links van het beïnvloede apparaat;

  • -

    1 meter rechts van het beïnvloede apparaat.

Indien een der bovenstaande punten door plaatselijke omstandigheden niet toegankelijk is, worden door de behandelende ambtenaar drie andere plaatsen gekozen die alle op een straal van 1 meter t.o.v. het beïnvloede apparaat liggen.

Ingeval van storingen veroorzaakt door zendinrichtingen worden de metingen uitgevoerd met het radiozendapparaat in bedrijf op maximaal vermogen en met gebruikmaking van de modulatiesoort(en) waarvoor het radiozendapparaat geschikt is. Als modulatiesignalen worden de signalen toegepast die in eventuele voorschriften en vergunningsvoorwaarden zijn vastgelegd voor de meting ter bepaling van het zendvermogen. In gevallen waarin dit niet mogelijk is wordt een modulatiesignaal toegepast dat overeenkomt met de praktische werksituatie van het radiozendapparaat.

Overeenkomstig de praktische werksituatie van het radiozendapparaat dient de keuze van de antenne, antennerichting, antennehoogte, opstraalhoek, antenneleiding, enz. zo te zijn dat er een maximaal te meten veldsterkte ontstaat.

De maximaal gemeten waarde – in relatie met de geldende beschermingseisen – is bepalend voor de afdoening van de klacht.

Ingeval van storingen veroorzaakt door andere apparaten dan zendinrichtingen wordt de bovenomschreven meetmethode aangehouden, met inachtneming van de praktische werksituatie ter plaatse.

  1. De waarde 0 dBmV komt overeen met 1 mV over 75 ohm.De signaal/ruisverhouding dient tenminste 40 dB te bedragen. ^ [1]
  2. De waarde 0 dBmV/m komt overeen met 1 mV/m. ^ [2]
  3. Functionarissen boven schaal 10 komen niet in aanmerking voor een toeslag. ^ [3]
Naar boven