Rijkswet van 7 juli 1994, houdende regeling betreffende de goedkeuring en bekendmaking
van verdragen en de bekendmaking van besluiten van volkenrechtelijke organisaties
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat, ingevolge artikel 91, eerste en tweede lid, van de Grondwet, de wet dient te bepalen de gevallen waarin geen goedkeuring van verdragen of van
het voornemen tot opzegging daarvan is vereist en de wijze waarop de goedkeuring wordt
verleend, en dat het voorts wenselijk is de in artikel 95 van de Grondwet bedoelde wettelijke regeling inzake de bekendmaking van verdragen en van besluiten
van volkenrechtelijke organisaties aan te passen, onder meer vanwege wijzigingen die
hebben plaatsgevonden in de Grondwet en in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen
zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: