Besluit subsidies zeescheepsnieuwbouw 1994

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-07-2009 t/m heden

Besluit van 7 juni 1994, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies ter ondersteuning van de zeescheepsnieuwbouw in 1994

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 8 april 1994, nr. WJA/JZ 94024689;

Gelet op artikel 2 van de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ en Richtlijn nr. 90/684/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1990 betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw ( PbEG L 380), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 93/115/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1993 (PbEG L 326);

De Raad van State gehoord (advies van 24 mei 1994, nr. W10.94.0211);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde minister van 27 mei 1994, nr. WJA/JZ 94040625;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. de contractprijs: de tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer overeengekomen prijs voor de opdracht voor de bouw van een zeeschip of een deel daarvan, met inbegrip van stelposten voor zover daarvoor in het contract vaste of geschatte bedragen zijn opgenomen en met uitzondering van de eventueel verschuldigde omzetbelasting;

    • b. de eindprijs: het door de opdrachtgever ter zake van de bouw van een zeeschip of een deel daarvan aan de opdrachtnemer verschuldigde bedrag, met uitzondering van de eventueel verschuldigde omzetbelasting;

    • c. ondernemer: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt waarin zeeschepen worden gebouwd.

  • 2 Bij de toepassing van bepalingen in dit besluit waarin gesproken wordt over de eindprijs wordt, indien de eindprijs nog niet is vastgesteld, de contractprijs in aanmerking genomen.

Artikel 2

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen worden onder een zeeschip verstaan de volgende schepen met een metalen casco en een eindprijs van ten minste € 1.815.120,86:

    • a. een koopvaardijschip, bestemd voor het vervoer van passagiers of goederen, met een bruto tonnage van ten minste 100;

    • b. baggermateriaal of andere schepen, bestemd voor werk op zee, met een bruto tonnage van ten minste 100;

    • c. een sleepboot met een voortstuwingsvermogen van ten minste 365 kW;

    • d. een vissersvaartuig, met een bruto tonnage van ten minste 100;

    • e. een veerboot, bestemd voor het onderhouden van een veerdienst op de Waddenzee of de Westerschelde, met een bruto tonnage van ten minste 100.

  • 2 Een schip als bedoeld in het eerste lid, onder a, b, c en d, wordt voor de toepassing van dit besluit alleen als zeeschip beschouwd, indien ervoor een certificaat van deugdelijkheid of een daaraan gelijkwaardig certificaat is afgegeven voor:

    • a. ten minste het vaargebied 15 als bedoeld in de Bekendmaking aan de Scheepvaart van 7 september 1989, no. 249/1989 of

    • b. ten minste het vaargebied II als bedoeld in de Bekendmaking aan de Zeevisvaart van 24 juli 1989, no. 5/1989.

Artikel 3

  • 1 Onze Minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een ondernemer ter zake van een opdracht voor de bouw in Nederland van een zeeschip, die aan hem is verstrekt in het jaar waarin laatstelijk voor hem een budget als bedoeld in artikel 5 is vastgesteld dan wel het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

  • 2 Onder een opdracht als bedoeld in het eerste lid wordt niet begrepen:

    • a. een opdracht van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld of van een privaatrechtelijke rechtspersoon aan wie direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal wordt verschaft door een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld en

    • b. onderaanneming van werk.

Artikel 4

Onze Minister stelt ieder begrotingsjaar bij ministeriële regeling een subsidieplafond vast voor het in dat jaar verlenen van subsidies krachtens dit besluit.

Paragraaf 2. Budgetten

Artikel 5

  • 1 Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag door voor een ondernemer jaarlijks op aanvraag een budget vast te stellen, waarbinnen aan de ondernemer subsidie kan worden verleend.

  • 2 Voor de vaststelling van een budget komen in aanmerking degenen ten aanzien van wie op het moment van beslissing op de aanvraag geen surseance van betaling geldt noch een verzoek tot faillietverklaring of tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen bij de rechtbank in behandeling is en die in ten minste één van de vijf kalenderjaren, die voorafgaan aan het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, productiewaarde als bedoeld in het vierde lid hebben gerealiseerd:

    • a. ter zake van het als hoofdaannemer in Nederland uitvoeren van een opdracht voor de bouw van een zeeschip, tenzij het zeeschip voor 90 procent of meer door een of meer onderaannemers is gebouwd, of

    • b. ter zake van het als onderaannemer in Nederland uitvoeren van een opdracht voor het voor ten minste 90 procent bouwen van een zeeschip.

  • 3 Het budget bedraagt een gedeelte van het ingevolge artikel 4 beschikbare bedrag, dat evenredig is met het aandeel van de gemiddelde gewogen productiewaarde van de aanvrager in de totale gemiddelde gewogen productiewaarden van allen, die een aanvraag om vaststelling van een budget hebben ingediend en die voldoen aan het tweede lid.

  • 4 Onder de productiewaarde wordt verstaan het overeenkomstig artikel 377, derde lid, aanhef en onder a en b, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde bedrag:

    • a. ter zake van het als hoofdaannemer in Nederland uitvoeren van opdrachten voor de bouw van zeeschepen, tenzij het zeeschip voor 90 procent of meer door een of meer onderaannemers is gebouwd, en

    • b. ter zake van het als onderaannemer in Nederland uitvoeren van opdrachten voor de bouw van in Nederland te bouwen zeeschepen of delen daarvan.

  • 5 De gewogen productiewaarde van een aanvrager wordt bepaald door voor ieder van de in de drie kalenderjaren, die voorafgaan aan het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, onder handen zijnde opdrachten de productiewaarde, voor zover gerealiseerd in dat kalenderjaar, te vermenigvuldigen met een percentage. Dit percentage is afhankelijk van de eindprijs van de desbetreffende opdracht en komt overeen met de ingevolge artikel 11 vastgestelde percentages, met dien verstande dat voor opdrachten met een eindprijs van minder dan € 1.815.120,86 het percentage van 4,5 geldt. De bij elkaar opgetelde uitkomsten van deze vermenigvuldigingen vormen de gewogen produktiewaarde voor dat kalenderjaar.

  • 6 De gemiddelde gewogen productiewaarde van een aanvrager is het gemiddelde van de gewogen productiewaarden, die hij heeft gerealiseerd in de twee van de drie in het vijfde lid genoemde kalenderjaren waarin hij de hoogste gewogen productiewaarden heeft gerealiseerd.

Artikel 6

  • 1 Een aanvraag om vaststelling van een budget wordt ingediend vóór een door Onze Minister bij ministeriële regeling vastgestelde datum.

  • 2 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

Artikel 8

Onze Minister geeft op de aanvragen om vaststelling van een budget een beschikking binnen 4 weken na de ingevolge artikel 6, eerste lid, vastgestelde datum.

Artikel 10

  • 1 Onze Minister besluit op een vóór 1 november van het kalenderjaar, waarop de budgetten betrekking hebben, ingediende aanvraag van de betrokkenen tot samenvoeging van de ten behoeve van hen voor dat jaar vastgestelde budgetten.

  • 2 Nadat Onze Minister een beschikking heeft gegeven, inhoudende samenvoeging van budgetten, geldt deze samenvoeging tot het eind van het betrokken kalenderjaar. Het failliet verklaard zijn van of het van toepassing verklaard zijn van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op een betrokkene, waarvan het budget is samengevoegd met het budget van een of meer anderen, heeft geen gevolgen voor het samengevoegde budget.

Paragraaf 3. Subsidiebedrag

Artikel 11

De subsidie bedraagt een bedrag in euro’s ter grootte van een door Onze Minister bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van een door de aanvrager te bepalen gedeelte van de eindprijs. Dit percentage kan verschillen voor opdrachten met een verschillende eindprijs, voor zeeschepen met een verschillend bruto-tonnage en voor verschillende, in artikel 2, eerste lid, onderscheiden categorieën zeeschepen.

Paragraaf 4. Aanvraag om subsidie en beslissing op de aanvraag

Artikel 12

Een aanvraag om subsidie wordt ingediend vóór een door Onze Minister bij ministeriële regeling vastgestelde datum in het begrotingsjaar waarvoor Onze Minister laatstelijk op grond van artikel 4 een subsidieplafond heeft vastgesteld.

Artikel 13

Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

Artikel 14

Onze Minister geeft op een aanvraag om subsidie een beschikking binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 15

Onze Minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag:

  • a. indien ten tijde van het geven van de beschikking ten behoeve van of mede ten behoeve van de aanvrager geen budget is vastgesteld als bedoeld in artikel 5;

  • b. voor zover zodanig budget is uitgeput door eerdere subsidietoezeggingen;

  • c. voor zover ten aanzien van de opdracht reeds uit hoofde van dit besluit of de Subsidieregeling zeescheepsnieuwbouw 1991 subsidie is toegezegd.

Paragraaf 5. Subsidieverlening en verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel 18

  • 1 De subsidie-ontvanger voert de opdracht voor ten minste 80 procent in Nederland uit en draagt het zeeschip aan de opdrachtgever over binnen drie jaar na de dag waarop de opdracht is verstrekt, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van Onze Minister.

  • 2 Onze Minister kan aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid voorschriften verbinden.

Artikel 19

  • 1 De subsidie-ontvanger dient zijn aanvraag tot subsidievaststelling binnen dertien weken na de datum waarop het zeeschip blijkens het overdrachtsprotocol of een gelijkwaardig document aan de opdrachtgever is overgedragen bij Onze Minister in.

  • 2 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

Artikel 20

  • 1 De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze de contractprijs, de eindprijs en de ter zake van onderaanneming van werk verschuldigde bedragen kunnen worden afgelezen.

  • 2 De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Onze Minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surséance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem.

Paragraaf 6. Voorschotten

Artikel 21

  • 1 Voorschotten kunnen eerst na de datum van de kiellegging of een gelijkwaardig stadium van bouw, op aanvraag van de subsidie-ontvanger door Onze Minister worden verstrekt op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt.

  • 2 Het voorschot bedraagt 80 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

Artikel 22

Een aanvraag wordt ingediend met gebruik van het origineel van een ondertekend formulier, waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

Artikel 24

Onze Minister kan in ieder geval afwijzend beschikken op een aanvraag, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen.

Paragraaf 7. Subsidievaststelling

Artikel 26

Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de subsidie-ontvanger daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Paragraaf 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 28

De Subsidieregeling zeescheepsnieuwbouw 1991 wordt ingetrokken met uitzondering van de bij die regeling behorende bijlage 1 en met dien verstande dat zij van toepassing blijft op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 29

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 30

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit subsidies zeescheepsnieuwbouw 1994.

Lasten en bevelen, dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 7 juni 1994

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

J. E. Andriessen

Uitgegeven de eenentwintigste juni 1994

De Minister van Justitie,

A. Kosto

Naar boven