Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van
18 augustus 1993 DGVgz/VVP/P 93992, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van
Economische Zaken;
Gelet op artikel 6, eerste lid, onder b, en tweede lid, van richtlijn nr. 88/379/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 7 juni 1988, betreffende de onderlinge
aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake
de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 187), op richtlijn nr. 90/35/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1989, tot vaststelling,
in toepassing van artikel 6 van de richtlijn 88/379/EEG, van de categorieën preparaten waarvan de verpakking van een kinderveilige sluiting
en/of een bij aanraking waarneembare gevaarsaanduiding moet zijn voorzien (PbEG L 19), op richtlijn nr. 91/410/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 1991, houdende de veertiende
aanpassing aan de technische vooruitgang van richtlijn 67/548/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake
de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L228), op richtlijn nr. 91/442/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1991, betreffende de
gevaarlijke preparaten waarvan de verpakking van een kinderveilige sluiting moet zijn
voorzien (PbEG L238), op richtlijn nr. 92/32/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 april 1992, houdende de zevende
wijziging van richtlijn 67/548/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake
de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L154), alsmede op de artikelen 1, vierde lid, 6, onder d, 8, onder a en c, 11, 13 en 14 van de Warenwet;
Gezien het advies van de Adviescommissie Warenwet van 24 mei 1993, no. 14680/(41)5;
De Raad van State gehoord (advies van 24 december 1993, nr. W13.93 0585;
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
van 31 januari 1994, DGVgz/VVP/P 94171, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister
van Economische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan: