Hoofdstuk IX. Verdere bepalingen
-
1 Met het toezicht op de naleving van de krachtens deze wet geregelde opleidingen, alsmede
de krachtens artikel 40 gestelde voorschriften en de voorschriften waarvan overtreding in hoofdstuk X strafbaar is gesteld, zijn belast de ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg
en jeugd.
-
2 De met het toezicht belaste ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van
hun taak noodzakelijk is en in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en van artikel 88 van deze wet, bevoegd tot inzage van de patiëntendossiers. Voor zover de betrokken
beroepsbeoefenaar uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding van het dossier verplicht
is, geldt gelijke verplichting voor de betrokken ambtenaar.
Artikel 87a
[Vervallen per 01-07-2021]
De beoefenaren van een op grond van artikel 3, 34 of 36a gereguleerd beroep zijn verplicht geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van
al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele
gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim te zijner kennis
is gekomen of wat daarbij te zijner kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke
karakter moest begrijpen.
Artikel 89
[Vervallen per 01-12-1995]
Bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de hoofdstukken II, III, VI en XI en in artikel 93 kan worden bepaald dat Onze Minister met betrekking tot onderwerpen die in de maatregel
worden geregeld, nadere regels kan dan wel moet stellen.
Een algemene maatregel van bestuur waarbij ten aanzien van een bij de maatregel aangewezen
beroep voor de eerste maal toepassing wordt gegeven aan artikel 8, 34 of 40, dan wel een algemene maatregel van bestuur, inhoudende intrekking van een algemene
maatregel van bestuur waarbij ten aanzien van een bepaald beroep toepassing is gegeven
aan artikel 8, 34 of 40, wordt niet vastgesteld dan nadat het ontwerp daarvan in de Staatscourant is geplaatst. Omtrent het ontwerp staat voor een ieder gedurende dertien weken, te
rekenen vanaf het tijdstip van plaatsing, de gelegenheid open zienswijzen ter kennis
van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de plaatsing in de Staatscourant wordt het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Alvorens een ontwerp
van een zodanig maatregel in de Staatscourant wordt geplaatst, wordt door of vanwege Onze Minister overleg gepleegd met de naar
zijn oordeel representatieve organisaties van beoefenaren van het beroep waarop de
maatregel betrekking heeft.
-
1 Ten aanzien van degene die als beoefenaar van een beroep dat geregeld is in deze wet
of waarvan de opleiding krachtens artikel 34, eerste lid, is geregeld of aangewezen, is verbonden aan een in Nederland verblijvend onderdeel
van een bondgenootschappelijke krijgsmacht, blijven ter zake van de werkzaamheden
die hij in de uitoefening van dat beroep verricht met betrekking tot personeel, behorende
tot een onderdeel van die bondgenootschappelijke krijgsmacht, alsmede met betrekking
tot degenen met wie dat personeel duurzaam samenleeft, buiten toepassing:
-
a. het in artikel 4, tweede lid, gestelde verbod, voor zover het de titel betreft, waarvan het voeren voorbehouden
is aan degenen die in de op dat beroep betrekking hebbende hoedanigheid in het desbetreffende
register ingeschreven staan;
-
b. het in artikel 35, eerste lid, gestelde verbod, voor zover het handelingen betreft, waartoe de onder a bedoelde personen bevoegd zijn;
-
c. het in artikel 34, vierde lid, gestelde verbod, voor zover het de titel betreft waarvan het voeren voorbehouden
is aan degenen die de krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot het betrokken beroep hebben voltooid.
-
2 De in het eerste lid bedoelde persoon die een in deze wet geregeld beroep uitoefent
wordt voor de toepassing van in andere wetten opgenomen bepalingen, betrekking hebbende
op degenen die in het desbetreffende register ingeschreven staan, gelijkgesteld met
laatstbedoelde personen, voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het verrichten
van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van het
gebruik van een bij de maatregel aangegeven onderscheidingsteken door degenen die
in een bij de maatregel aangewezen register ingeschreven staan of aan wie krachtens
artikel 34, derde lid, het recht is voorbehouden een krachtens dat artikellid aangegeven titel te voeren.
Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van
de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de beide
Kamers der Staten-Generaal een verslag over de wijze waarop zij is toegepast.
Hoofdstuk X. Strafbepalingen
-
1 Degene die bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg
buiten noodzaak benadeling of een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid
van een ander veroorzaakt, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden
dat hij bij het verrichten van die handelingen benadeling of een aanmerkelijke kans
op benadeling van de gezondheid van een ander veroorzaakt, gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
-
4 Indien het feit, bedoeld in het eerste lid, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft,
wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete
van de vierde categorie.
-
5 Indien het feit, bedoeld in het eerste lid, de dood ten gevolge heeft, wordt de schuldige
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde
categorie.
-
1 Indien tegen de verdachte van overtreding van artikel 96 ernstige bezwaren zijn gerezen en de bescherming van de volksgezondheid dat dringend
vordert, is de officier van justitie, zolang de behandeling ter terechtzitting nog
niet is aangevangen, bevoegd, gehoord de Inspectie gezondheidszorg en jeugd, de verdachte
bij aan deze te betekenen kennisgeving als voorlopige maatregel te bevelen zich van
bepaalde handelingen te onthouden.
Indien tegen de verdachte van overtreding van artikel 96 ernstige bezwaren zijn gerezen en de bescherming van de volksgezondheid dat dringend
vordert, kan het met de behandeling van de zaak belaste gerecht voor de behandeling
ter terechtzitting, op de vordering van het openbaar ministerie, op de voordracht
van de rechter-commissaris, met onderzoek in de zaak belast, en, indien de zaak te
zijner zitting wordt behandeld, mede ambtshalve, de verdachte, gehoord de Inspectie
gezondheidszorg en jeugd, als voorlopige maatregel bevelen zich van bepaalde handelingen
te onthouden. Artikel 29, tweede en derde lid, en de artikelen 30 tot en met 32 van de Wet op de economische delicten zijn van overeenkomstige toepassing.
Degene die handelt in strijd met het in artikel 35, eerste lid, of 38 gestelde verbod wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete
van de tweede categorie.
-
1 Degene die een beperking van bevoegdheid of een voorwaarde, overeenkomstig artikel 41, derde lid, onder b, 48, eerste lid, onder e, 48, tweede lid, onderscheidenlijk overeenkomstig artikel 48, eerste lid, onder g, artikel 80, eerste lid, onder a en b, of 105, derde lid, opgelegd om door de betrokken beroepsbeoefenaar te worden inachtgenomen, niet naleeft,
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede
categorie.
Onverminderd de artikelen 251, 260, 295, 305 en 309 van het Wetboek van Strafrecht, kan een persoon die werkzaam is in de individuele gezondheidszorg worden ontzet
van het recht om een of meer beroepen in de individuele gezondheidszorg uit te oefenen,
indien hij wordt veroordeeld voor een van de strafbare feiten omschreven in:
-
1 Degene die, hoewel hij in de uitoefening van zijn bevoegdheden is geschorst ten gevolge
van een onherroepelijk geworden overeenkomstig artikel 48, eerste lid onder d, en 48, tweede lid opgelegde maatregel, een maatregel berustende op een in het buitenland
gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing op grond
waarvan de ingeschrevene zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken
beroep tijdelijk geheel heeft verloren, dan wel een maatregel, bij wijze van voorlopige
voorziening opgelegd overeenkomstig artikel 80, vijfde lid, tijdens de duur dier schorsing handelt in strijd met het in artikel 4, tweede lid, of 17, tweede lid, gestelde verbod, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete
van de tweede categorie.
-
2 Op dezelfde wijze wordt gestraft degene die, hoewel zijn inschrijving in het desbetreffende
register is doorgehaald ten gevolge van een onherroepelijk geworden overeenkomstig
artikel 48, eerste lid, onder f, of 80, eerste lid, onder c, opgelegde maatregel, dan wel een maatregel berustende op een in het buitenland gegeven
rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing op grond waarvan
de ingeschrevene zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken beroep
blijvend geheel heeft verloren, handelt in strijd met het in artikel 4, tweede lid, of 17, tweede lid, gestelde verbod.
-
2 Onze Minister is bevoegd een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag dat is
vastgesteld voor de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht op te leggen ter zake van een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of
krachtens:
-
–
artikel 4, tweede lid;
-
–
artikel 17, tweede lid;
-
–
artikel 34, vierde lid;
-
–
artikel 35;
-
–
artikel 36a, derde lid, tweede volzin;
-
–
artikel 38;
-
–
artikel 40;
-
–
artikel 41, derde lid, onder b;
-
–
artikel 48, eerste lid, onder d, e, en g;
-
–
artikel 48, tweede lid;
-
–
artikel 80, eerste lid, onder a of b;
-
–
artikel 88;
-
–
artikel 96;
-
–
artikel 105, derde lid;
-
–
artikel 108, tweede lid.
Onze Minister is bevoegd een last onder dwangsom op te leggen:
-
a. aan een beroepsbeoefenaar die handelt in strijd met een krachtens artikel 85a opgelegde last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten.
-
b. ter zake van een gedraging die in strijd is met artikel 87, tweede lid.
Artikel 100b
[Vervallen per 17-02-1999]
Degene die handelt in strijd met een krachtens artikel 40 gesteld voorschrift voor zover dit is aangeduid als strafbaar feit wordt gestraft
met geldboete van de tweede categorie.
-
1 Indien tijdens het plegen van een strafbaar feit, omschreven in artikel 97, nog geen vier jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige
wegens een strafbaar feit, omschreven in de artikelen 96 en 97, onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete
van de derde categorie worden opgelegd.
-
2 Indien tijdens het plegen van een strafbaar feit, omschreven in artikel 96, eerste lid, nog geen vier jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige
wegens een strafbaar feit, omschreven in de artikelen 96 en 97, onherroepelijk is geworden, kan de gevangenisstraf met een derde worden verhoogd.
-
3 Indien tijdens het plegen van een strafbaar feit, omschreven in artikel 96, tweede lid, nog geen vier jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige
wegens een strafbaar feit, omschreven in de artikelen 96 en 97, onherroepelijk is geworden, kan hechtenis voor de duur van een jaar en vier maanden
worden opgelegd.
Hoofdstuk XI. Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 104
[Vervallen per 01-04-2019]
-
1 Degenen die de bevoegdheid hadden verkregen tot het voeren van de titel van verpleegkundige
vóór het tijdstip waarop artikel 3, eerste lid, ten aanzien van het desbetreffende beroep in werking is getreden, wordt inschrijving
in het desbetreffende register niet geweigerd vanwege het niet voldoen aan de ter
zake van de genoten opleiding bij of krachtens hoofdstuk III voor inschrijving in dat register gestelde eisen.
-
2 Met de in het eerste lid bedoelde personen worden gelijkgesteld degenen die een op
de bekwaamheid tot de uitoefening van een daar bedoeld beroep dan wel op het voeren
van de daar bedoelde titel betrekking hebbend getuigschrift hebben verkregen ter afsluiting
van een wettelijk geregelde opleiding welke vóór het tijdstip waarop artikel 3, eerste lid, ten aanzien van het desbetreffende beroep in werking is getreden, is aangevangen
en eerst nadien is voltooid.
-
3 Ingeval de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid of toelating onder beperkingen
of voorwaarden is verleend, mag de betrokkene, in het register ingeschreven staande,
het desbetreffende beroep slechts uitoefenen met inachtneming van die beperkingen
of voorwaarden. Bij inschrijving van de betrokkene in het register wordt in de in
de vorige volzin bedoelde gevallen in het register een aantekening geplaatst, inhoudende
een omschrijving van die beperkingen of voorwaarden. Indien de bevoegdheid of de toelating
voor een bepaalde tijd is verleend, wordt de inschrijving van de betrokkene na afloop
van die tijd doorgehaald. Artikel 12 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in de tweede volzin bedoelde
aantekening.
Artikel 106
[Vervallen per 01-04-2019]
-
1 Voor de toepassing van artikel 34, vierde lid, worden met degenen die een krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot een beroep dat ook wettelijk geregeld was
vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 34, hebben voltooid, gelijkgesteld:
-
a. personen die vóór het tijdstip waarop voor het desbetreffende beroep een algemene
maatregel van bestuur krachtens artikel 34, derde lid, in werking treedt de bevoegdheid hadden verkregen tot de uitoefening van het desbetreffende
beroep dan wel de bevoegdheid hadden verkregen tot het voeren van een op dat beroep
betrekking hebbende titel;
-
b. personen die een wettelijk geregelde opleiding tot het desbetreffende beroep vóór
het tijdstip waarop voor dat beroep een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 34, derde lid, in werking treedt, hebben aangevangen en nadien hebben voltooid;
-
c. personen, andere dan de onder a en b bedoelde, die het betreffende beroep hebben uitgeoefend gedurende een aaneengesloten
periode van tenminste zes maanden in het tijdvak van vijf jaren, onmiddellijk voorafgaande
aan het tijdstip waarop voor dat beroep een algemene maatregel van bestuur krachtens
artikel 34, derde lid, in werking treedt en ten aanzien van wie Onze Minister op hun daartoe strekkende
aanvrage heeft verklaard dat hun verworven vakbekwaamheid geacht kan worden gelijkwaardig
of nagenoeg gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit het voltooid hebben
van de krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot het desbetreffende beroep kan worden afgeleid.
-
2 De beoordeling of de vakbekwaamheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid,
onder c, geacht kan worden gelijkwaardig of nagenoeg gelijkwaardig te zijn aan die welke
mag worden afgeleid uit het voltooid hebben van de krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot het desbetreffende beroep, geschiedt aan de
hand van het bezit van door Onze Minister aangewezen getuigschriften, door het afnemen
van een proef, of, ter beoordeling van Onze Minister, op andere wijze, eventueel nadat
de betrokkene gelegenheid is gelaten tot het volgen van aanvullende opleiding.
-
3 Een aanvrage als bedoeld in het eerste lid, onder c, is slechts ontvankelijk indien zij wordt ingediend binnen zes maanden na het tijdstip
waarop een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 34, derde lid, ten aanzien van het desbetreffende beroep in werking is getreden. Later ingediende
aanvragen kunnen slechts in behandeling worden genomen indien een aannemelijke oorzaak
voor de vertraging aanwezig is, en in dat geval slechts binnen twee maanden nadat
de oorzaak heeft opgehouden te werken.
Voor de toepassing van artikel 34, vierde lid, worden met degenen die een krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot een beroep dat niet wettelijk geregeld was
vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 34, hebben voltooid, gelijkgesteld: personen wier verworven vakbekwaamheid, gelet op
het bezit van een door Onze Minister aangewezen getuigschrift, geacht kan worden gelijkwaardig
of nagenoeg gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit het voltooid hebben
van de krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot het desbetreffende beroep kan worden afgeleid.
-
1 Aan degene die vóór het tijdstip waarop dit artikel in werking is getreden de bevoegdheid
tot uitoefening van heilgymnastiek en massage hadden verkregen krachtens artikel 8,
eerste lid, van de Wet op de paramedische beroepen (Stb. 1963, 113) dan wel op de in artikel 41, tweede of vierde lid, van die wet omschreven
voet, is het recht voorbehouden de titel van heilgymnast-masseur te voeren.
-
3 Tot het gebied van deskundigheid van de personen, bedoeld in het eerste lid, wordt
gerekend het verrichten van bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven handelingen
op het gebied van de bewegingstherapie en de massagetherapie, voor zover zij liggen
op het gebied van de geneeskunst en het verrichten ervan geschiedt op grond van een
door een arts afgegeven verwijzing die aan bij de maatregel te stellen eisen voldoet.
-
4 Tot het gebied van deskundigheid van de personen, bedoeld in het eerste lid, wordt
mede gerekend het verrichten van handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op
een persoon en ertoe strekkende diens gezondheidstoestand te bevorderen of te bewaken,
welke overeenkomen met de handelingen, bedoeld in het derde lid, doch niet liggende
op het gebied van de geneeskunst.
-
2 De op het tijdstip van die intrekking aanhangige zaken worden nog op de voet van
het bij of krachtens de Medische Tuchtwet bepaalde afgehandeld, met dien verstande
evenwel dat daarbij geen maatregel opgelegd kan worden wegens feiten ter zake waarvan
geen maatregelen zouden kunnen worden opgelegd overeenkomstig hoofdstuk VII of VIII
van de onderhavige wet.
Ingeval overeenkomstig de Medische Tuchtwet bij onherroepelijk geworden beslissing
de in artikel 5, eerste lid, onder 5°, van die wet vermelde maatregel is opgelegd,
wordt deze naar zijn rechtsgevolgen gelijkgesteld met een krachtens artikel 48, eerste lid, onder f, of artikel 80, eerste lid, onder c, dan wel met een krachtens artikel 48, vierde lid, opgelegde maatregel, zulks naar gelang de betrokkene op het tijdstip van onherroepelijk
worden van bedoelde beslissing al dan niet in het desbetreffende register ingeschreven
stond.
In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 8, eerste lid, kan voor personen die hun getuigschrift hebben behaald vóór het tijdstip van inwerkingtreding
van deze maatregel een van artikel 8, tweede lid, afwijkende aanvangsdatum worden vastgesteld vanaf welke de in de maatregel aangegeven
periode begint te lopen.
Artikel 112
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 115
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 118
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 120
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 121
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 127
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 131
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 132
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 133
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 134
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 135
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 136
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 138
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 140
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 141
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 142
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 143
[Vervallen per 17-02-1999]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
De Wet van 1 juni 1865, Stb. 60, regelende de uitoefening der geneeskunst,
de Wet van 24 juni 1876, Stb. 117, houdende regeling van de voorwaarden tot verkrijging der afzonderlijke bevoegdheid
tot uitoefening der tandheelkunst en van de uitoefening dier kunst,
de Wet van 25 december 1878, Stb. 222, houdende regeling der voorwaarden tot verkrijging der bevoegdheid van arts,
tandarts, apotheker, vroedvrouw en apothekersbediende,
de Wet tot bescherming van het diploma van verpleegkundige (Stb. 1921, 702),
de Wet van 30 december 1926, Stb. 454, tot herziening van de uitvoering van de Wet van 29 juni 1925, Stb. 282 (volledige tandprothese),
de Medische Tuchtwet (Stb. 1928, 222),
de Wet van 18 mei 1929, Stb. 257, tot het in de gelegenheid stellen van hen, die ingevolge de wet van 30 december
1926 (Stb. 454) geen visum op hun bewijs van vestiging hebben ontvangen, om alsnog van hun practische
bekwaamheid te doen blijken,
de Wet van 13 mei 1939, Stb. 801, tot nadere voorzieningen inzake de tandheelkunde,
de Wet van 11 juli 1957, Stb. 330, houdende aanvullende bepalingen tot het verlenen van de bevoegdheid van tandheelkundige,
de Wet van 18 december 1957, Stb. 589, tot regeling van de toelating van in Indonesië bevoegde Nederlandse tandartsen
en vroedvrouwen tot de uitoefening van de praktijk in Nederland,
de Wet op de paramedische beroepen (Stb. 1963, 113),
de Wet op de ziekenverzorgers en ziekenverzorgsters (Stb. 1963, 289), alsmede de Wet inzake de tandprothetici (Stb. 1989, 329) worden ingetrokken.
Waar in deze wet "Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Stb. 1993, 655)" voorkomt, worden bij plaatsing van deze wet in het Staatsblad na "Stb." ingevoegd de jaargang en het nummer van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.
-
2 Voorts kan het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 3 tot en met 7, 12,
100, 104, eerste lid, onder a, tweede en zesde lid, en 105, eerste en derde lid, per
bij koninklijk besluit aan te wijzen regio verschillend worden gesteld ten aanzien
van degenen die in Nederland woonachtig zijn en vóór het in het eerste lid bedoelde
tijdstip de bevoegdheid tot het voeren van de titel van verpleegkundige hebben verkregen.
Deze wet kan worden aangehaald als:
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.