Uitvoeringsbesluit WHW 2008

Geraadpleegd op 26-04-2024.
Geldend van 01-09-2010 t/m 31-12-2010

Besluit van 22 september 1993, houdende uitvoeringsbepalingen van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, van 28 mei 1993, nr. 92077964/4685, directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 6.13, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

Gezien het advies van de Onderwijsraad (advies van 21 december 1992, nr. OR 92000271/3 T);

De Raad van State gehoord (advies van 2 augustus 1993, No. W05.93.0338);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, van 21 september 1993, nr. 93064058/4685, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Bepalingen betreffende studenten

Afdeling 1. Persoonlijke en bijzondere omstandigheden

Artikel 2.1. Persoonlijke omstandigheden bij bindend studieadvies en verwijzing naar afstudeerrichting

  • 1 De persoonlijke omstandigheden bedoeld in de artikelen 7.8b, derde lid, en 7.9, derde lid, van de wet, zijn uitsluitend:

    • a. ziekte van betrokkene,

    • b. lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis van betrokkene,

    • c. zwangerschap van betrokkene,

    • d. bijzondere familie-omstandigheden,

    • e. het lidmaatschap, daaronder begrepen het voorzitterschap, van:

      • 1. bij universiteiten: de universiteitsraad, faculteitsraad, het orgaan dat is ingesteld op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid, onderscheidenlijk artikel 9.51, tweede lid, van de wet, het bestuur van een opleiding of de opleidingscommissie, alsmede het lidmaatschap van het bestuur van een stichting die blijkens haar statuten tot doel heeft de exploitatie van voorzieningen, behorende tot de studentenvoorzieningen, dan wel van een daarmee naar het oordeel van het instellingsbestuur gelet op de taak gelijk te stellen orgaan,

      • 2. bij hogescholen: de medezeggenschapsraad, deelraad, studentencommissie of opleidingscommissie,

    • f. andere in de regelingen, bedoeld in de artikelen 7.8b, zesde lid, en 7.9, vijfde lid, van de wet door het instellingsbestuur aan te geven omstandigheden waarin betrokkene activiteiten ontplooit in het kader van de organisatie en het bestuur van de zaken van de instelling,

    • g. het lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie van enige omvang met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel van een vergelijkbare organisatie van enige omvang, bij wie de behartiging van het algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond staat en die daartoe daadwerkelijk activiteiten ontplooit.

  • 2 Het instellingsbestuur kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel g, nadere regels vaststellen omtrent het aantal bestuursleden dat ten hoogste per organisatie per studiejaar in aanmerking komt, zomede omtrent welke bestuursfuncties in aanmerking komen.

Afdeling 2. Collegegeld

Artikel 2.2. Omvang collegegeld

  • 3 Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt tot en met het studiejaar 2018/2019 jaarlijks verhoogd met 22 euro.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden de in het eerste en tweede lid genoemde bedragen na verhoging van het bedrag, genoemd in het eerste lid, met het bedrag, genoemd in het derde lid, jaarlijks aangepast aan de hand van de consumentenprijsindex. De ministeriële regeling wordt vastgesteld voor 1 november voorafgaand aan het studiejaar waarvoor het aangepaste collegegeld zal gelden. De aanpassing wordt bepaald door de procentuele wijziging die de consumentenprijsindex over de maand april, voorafgaand aan de vaststelling van de ministeriële regeling, heeft ondergaan ten opzichte van de maand april in het daaraan voorafgaande jaar. De aldus verkregen wijziging van het collegegeldbedrag wordt afgerond op het naastbij gelegen gehele getal. De overeenkomstig dit lid gewijzigde bedragen treden in de plaats van de in het eerste en tweede lid genoemde bedragen.

  • 5 Onder de consumentenprijsindex, bedoeld in het vierde lid, wordt verstaan: de consumentenprijsindex «reeks alle huishoudens» zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 2.3. Uitbreiding categorie studenten wettelijk collegegeld

De categorie studenten waarvoor de in artikel 7.45, eerste lid, onder a, van de wet genoemde voorwaarde niet geldt, wordt uitgebreid met studenten die zijn ingeschreven bij de opleidingen:

  • a. B Educatie en Kennismanagement Groene Sector.

  • b. B Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in levensmiddelentechnologie.

  • c. B Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Dierenhouderij en Verwerking I en II.

  • d. B Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Tuinbouw en Plantenteelt en Verwerking I en II.

  • e. B Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Plantenteelt en Verwerking I en II.

  • f. B Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Veehouderij en Verwerking I en II.

  • g. B Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Agrarische Techniek I en II.

  • h. B Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Agrarische Economie.

  • i. M Leren en Innoveren.

Artikel 2.4. Administratiekosten gespreide inning collegegeld

Het bedrag, bedoeld in artikel 7.47 van de wet, is 24 euro.

Artikel 2.8. Subsidies aan VSNU en HBO-Raad ten behoeve van studentleden van visitatiecommissies

[Vervallen per 18-02-2009]

Hoofdstuk 3. Bepalingen betreffende opleidingen

Afdeling 1. Centraal register opleidingen hoger onderwijs

Artikel 3.1. Indeling register

Het register bestaat uit de volgende onderdelen:

  • a. onderwijs,

  • b. landbouw en natuurlijke omgeving,

  • c. natuur,

  • d. techniek,

  • e. gezondheidszorg,

  • f. economie,

  • g. recht,

  • h. gedrag en maatschappij,

  • i. taal en cultuur, en

  • j. sectoroverstijgend.

Artikel 3.2. Subonderdelen

  • 1 Het onderdeel onderwijs kent, naast opleidingen die niet onder een subonderdeel worden ondergebracht, de volgende subonderdelen:

    • a. masteropleidingen en voortgezette opleidingen tot leraar voortgezet onderwijs in algemene vakken, en

    • b. lerarenopleidingen op het gebied van de kunst.

  • 2 Het onderdeel taal en cultuur kent, naast opleidingen die niet onder een subonderdeel worden ondergebracht, de volgende subonderdelen:

    • a. opleidingen op het gebied van de kunst, en

    • b. masteropleidingen op het gebied van de bouwkunst.

  • 3 Het onderdeel sectoroverstijgend kent, naast opleidingen die niet onder een subonderdeel worden ondergebracht, het subonderdeel Onderwijs/Landbouw en Natuurlijke Omgeving/Natuur/Techniek/Gezondheid.

Artikel 3.3. Levering gegevens

Onze minister kan voorschriften geven voor de wijze waarop gegevens die in het register worden opgenomen, dienen te worden geleverd.

Artikel 3.4. Verstrekking gegevens

  • 1 Op een daartoe ingediend verzoek kunnen gegevens die in het register zijn opgenomen, worden verstrekt. Bij dat verzoek wordt aangegeven welke gegevens worden verlangd alsmede de gewenste wijze van verstrekking.

  • 2 Binnen een maand na ontvangst van het verzoek, wordt aan aanvrager bekendgemaakt of het verzoek kan worden gehonoreerd. Indien het verzoek zal worden gehonoreerd, wordt tevens aangegeven binnen welke termijn dit zal geschieden alsmede of aan de verstrekking kosten zijn verbonden en zo ja, hoe hoog de verschuldigde vergoeding, met inachtneming van artikel 3.5, zal zijn.

  • 3 De verstrekking kan slechts worden geweigerd als de gevraagde gegevens niet beschikbaar zijn, of de gevraagde wijze van verstrekking niet kan worden uitgevoerd.

Artikel 3.5. Vergoeding verstrekte gegevens

  • 1 Indien een verzoek als bedoeld in artikel 3.4 wordt gedaan door anderen dan de besturen van instellingen waarop de wet betrekking heeft, is voor het verstrekken van gegevens een vergoeding verschuldigd.

  • 2 De verschuldigde vergoeding is afhankelijk van:

    • a. de tijd die aan het afhandelen van het verzoek wordt besteed, waarbij een tarief van € 26,32 per uur wordt berekend,

    • b. de hoeveelheid te verstrekken gegevens, waarbij een tarief van € 34,03 per 1 000 records wordt berekend en een tarief van € 2,27 per 1 000 regels,

    • c. de wijze van verstrekking van de gegevens, waarbij voor de gegevensdragers de kostprijs wordt berekend, en

    • d. de administratiekosten van € 3,18 per aanvraag alsmede de verzendkosten, waarvoor de kostprijs wordt berekend.

Afdeling 2. Aanvullende eisen met het oog op de inschrijving

Artikel 3.6. Aanwijzing bacheloropleidingen in het hbo

De bacheloropleidingen in het hoger beroepsonderwijs ten aanzien waarvan het eerste lid van artikel 7.26 van de wet toepassing kan vinden, zijn, ingedeeld naar de onderdelen van het register, genoemd in artikel 3.1:

  • a. binnen het onderdeel onderwijs:

    • 1°. opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening,

    • 2°. opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Turks,

    • 3°. tweedegraads lerarenopleiding verpleegkunde, en

    • 4°. opleiding tot leraar van de tweede graad in Nederlandse gebarentaal/doventolk;

  • b. binnen het onderdeel techniek:

    • 1°. opleiding maritiem officier, en

    • 2°. opleiding kunst en techniek;

  • c. binnen het onderdeel gedrag en maatschappij:

    • 1°. opleiding creatieve therapie, en

    • 2°. opleiding sport en bewegen;

  • d. binnen het onderdeel gezondheidszorg:

    • 1°. opleiding voor logopedie,

    • 2°. opleiding tot verpleegkundige in de maatschappelijke gezondheidszorg,

    • 3°. opleiding van management in de zorg,

    • 4°. opleiding bewegingsagogie/psychomotorische therapie, en

    • 5°. opleiding verloskunde;

  • e. binnen het onderdeel economie:

    • 1°. opleiding hoger hotelonderwijs,

    • 2°. opleiding Business Administration in Hotel Management, en

    • 3°. opleiding Sport, Management en Ondernemen.

Afdeling 3. Masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs met een studielast van 120 studiepunten

[Vervallen per 01-09-2010]

Artikel 3.7. Masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs met een studielast van 120 studiepunten of hoger

[Vervallen per 01-09-2010]

Hoofdstuk 4. Bepalingen over de berekening van de rijksbijdrage

Afdeling 1. Algemene bepalingen over de berekening van de rijksbijdrage

Artikel 4.1. Begripsbepalingen hoofdstuk 4

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een persoon die het afsluitend examen van een ongedeelde opleiding met goed gevolg heeft afgelegd gelijkgesteld met een persoon aan wie zowel de graad Bachelor als de graad Master is verleend.

  • 2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een persoon aan wie de graad Master is verleend, die op enig moment in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de peilperiode als student voor een ongedeelde opleiding was ingeschreven en aan wie in die periode niet de graad Bachelor is verleend, gelijkgesteld met een persoon aan wie zowel de graad Bachelor als de graad Master is verleend.

  • 3 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een persoon die het kandidaatsexamen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7.8a van de wet, zoals dat artikel op 31 augustus 2002 luidde, met goed gevolg heeft afgelegd gelijkgesteld met een persoon aan wie de graad Bachelor is verleend.

  • 4 Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden voortgezette hbo-opleidingen als bedoeld in artikel 18.20 van de wet gelijkgesteld met masteropleidingen. Een persoon die het afsluitend examen van een dergelijke opleiding met goed gevolg heeft afgelegd, wordt gelijkgesteld met een persoon aan wie de graad Master is verleend.

  • 5 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een hbo-opleiding, anders dan een voortgezette opleiding, een bachelor- of een masteropleiding, gelijkgesteld met een bacheloropleiding. Een persoon die het afsluitend examen van een dergelijke opleiding met goed gevolg heeft afgelegd, wordt gelijkgesteld met een persoon aan wie de graad Bachelor is verleend.

  • 6 Voor de toepassing van artikel 4.8 wordt voor de universiteiten, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel d, ten 1°, onder graad Bachelor in het hoger beroepsonderwijs verstaan: een graad Bachelor in het hoger beroepsonderwijs, die is verleend in de peilperiode of de daaraan voorafgaande periode van vijf jaar.

  • 7 Voor de toepassing van de artikelen 4.9 en 4.20 wordt voor de universiteiten, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel d, ten 1°, onder graad Bachelor verstaan: een graad Bachelor, die is verleend aan een persoon aan wie niet reeds in peilperiode of de daaraan voorafgaande periode van vijf jaar de graad Bachelor in het hoger beroepsonderwijs is verleend, en voor de overige universiteiten: een graad Bachelor, die is verleend aan een persoon aan wie niet reeds de graad Bachelor in het hoger beroepsonderwijs is verleend.

  • 8 Voor de toepassing van dit hoofdstuk blijven inschrijvingen die hebben plaatsgevonden vóór 1 augustus 1991 en getuigschriften die zijn uitgereikt vóór 1 augustus 1991 buiten beschouwing.

Artikel 4.2. Vaststelling omvang van de landelijk beschikbare rijksbijdrage

  • 1 Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stelt jaarlijks, in overeenstemming met het desbetreffende onderdeel van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die voor het desbetreffende begrotingsjaar is vastgesteld, de omvang vast van de landelijk beschikbare rijksbijdrage voor de instellingen die onderwijs verzorgen of onderzoek verrichten op een ander gebied dan het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, en de omvang van de delen daarvan.

  • 2 Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit stelt jaarlijks, in overeenstemming met het desbetreffende onderdeel van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit die voor het desbetreffende begrotingsjaar is vastgesteld, de omvang vast van de landelijk beschikbare rijksbijdrage voor de instellingen die onderwijs verzorgen of onderzoek verrichten op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, en de omvang van de delen daarvan.

  • 3 De landelijk beschikbare rijksbijdrage, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit:

    • a. een onderwijsdeel wo,

    • b. een onderwijsdeel hbo,

    • c. een onderzoekdeel wo,

    • d. een deel ontwerp en ontwikkeling hbo, en

    • e. een deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek.

  • 4 De landelijk beschikbare rijksbijdrage, bedoeld in het tweede lid, bestaat uit:

    • a. een onderwijsdeel wo,

    • b. een onderwijsdeel hbo,

    • c. een onderzoekdeel wo, en

    • d. een deel ontwerp en ontwikkeling hbo.

Artikel 4.3. Verdeling van de landelijk beschikbare rijksbijdrage

  • 5 Het deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek, bedoeld in artikel 4.2, derde lid, wordt over de universiteiten verdeeld overeenkomstig afdeling 4.

Artikel 4.4. Gegevens

  • 1 Het instellingsbestuur verstrekt uiterlijk 30 november in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar aan Onze minister de ingevolge dit besluit voor de toepassing van afdeling 2 en artikel 4.20 noodzakelijke gegevens.

  • 2 Het instellingsbestuur heeft tot 15 april voorafgaand aan het begrotingsjaar de gelegenheid de aangeleverde gegevens, bedoeld in het eerste lid, te corrigeren.

  • 3 Gegevens die door het instellingsbestuur na 30 november in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar aan Onze minister worden geleverd, worden niet tot de gegevens voor de bekostiging gerekend, tenzij deze als gevolg van een buiten het instellingsbestuur liggende oorzaak na 30 november zijn aangeleverd.

  • 4 Het instellingsbestuur van een universiteit verstrekt uiterlijk 15 april voorafgaand aan het begrotingsjaar Onze minister een overzicht van het aantal proefschriften en ontwerperscertificaten, bedoeld in artikel 4.21.

  • 5 Het instellingsbestuur van de Universiteit Maastricht verstrekt uiterlijk 15 april voorafgaand aan het begrotingsjaar Onze minister tevens een overzicht van de aantallen eerstejaars en van de aantallen graden, bedoeld in artikel 4.11.

Artikel 4.5. Controleprotocol

  • 2 Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld over de controle van de jaarrekening, de besteding van de rijksbijdrage en de juistheid van de door de instellingsbesturen opgegeven bekostigingsgegevens, daaronder begrepen voorschriften over de controle op de rechtmatigheid van de verkrijging van de rijksbijdrage en de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van de rijksbijdrage.

Artikel 4.6. Bijstelling bedragen en percentages

De bedragen en verdelingen, vastgesteld op grond van de afdelingen 2, 3 en 4 van dit hoofdstuk, kunnen bij ministeriële regeling worden gewijzigd, voor zover wijzigingen in de onderdelen van de rijksbegroting die op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking hebben daartoe aanleiding geven.

Afdeling 2. Bepalingen over de rijksbijdrage vanwege het verzorgen van onderwijs

§ 1. Onderwijsdeel wo

Artikel 4.8. Eerstejaars

  • 1 Een door Onze minister te bepalen deel van het onderwijsdeel wo wordt over de universiteiten, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel d ten 1° en ten 3°, verdeeld naar rato van de som van de aantallen te bekostigen eerstejaars per opleiding voor de desbetreffende universiteit.

  • 2 Onder eerstejaars wordt verstaan:

    • a. een student die op enig moment in de peilperiode is ingeschreven, die in de vijf kalenderjaren voorafgaand aan de peilperiode niet op 1 oktober aan de desbetreffende instelling was ingeschreven en aan wie, indien hij voor een bacheloropleiding is ingeschreven, niet de graad Bachelor in het hoger beroepsonderwijs is verleend, of

    • b. een student aan wie reeds de graad Bachelor in het hoger beroepsonderwijs is verleend, die op enig moment in de peilperiode is ingeschreven voor een masteropleiding en die in de vijf kalenderjaren voorafgaand aan de peilperiode niet op 1 oktober aan de desbetreffende instelling was ingeschreven voor een masteropleiding.

  • 3 Het aantal te bekostigen eerstejaars van een opleiding is gelijk aan het product van het aantal eerstejaars en de factor behorend bij het bekostigingsniveau van de desbetreffende opleiding.

  • 4 De factoren, bedoeld in het derde lid, zijn:

    • a. voor opleidingen met een laag bekostigingsniveau 1,

    • b. voor opleidingen met een hoog bekostigingsniveau 1,5, en

    • c. voor opleidingen met een topbekostigingsniveau 1,5.

Artikel 4.9. Graden

  • 1 Een door Onze minister te bepalen deel van het onderwijsdeel wo wordt over de universiteiten verdeeld op basis van de aantallen graden per opleiding die in de peilperiode door een universiteit zijn verleend.

  • 2 Het aantal te bekostigen graden in een opleiding is gelijk aan het product van het aantal graden, verleend in die opleiding en de factor behorend bij het bekostigingsniveau van de desbetreffende opleiding.

  • 3 De factoren, bedoeld in het tweede lid, zijn:

    • a. voor graden Bachelor bij opleidingen met een laag bekostigingsniveau: 2/3,

    • b. voor graden Bachelor bij opleidingen met een hoog bekostigingsniveau: 1,

    • c. voor graden Bachelor bij opleidingen met een topbekostigingsniveau: 6/5,

    • d. voor graden Master bij opleidingen met een laag bekostigingsniveau: 1/3,

    • e. voor graden Master bij opleidingen met een hoog bekostigingsniveau: 1/2, en

    • f. voor graden Master bij opleidingen met een topbekostigingsniveau: 9/5.

  • 4 Uit het onderwijsdeel wo wordt aan een universiteit een bedrag toegekend, vastgesteld door het in het tweede lid berekende aantal te bekostigen graden te vermenigvuldigen met een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag.

  • 5 Indien de som van de bedragen per universiteit, bedoeld in het vierde lid, afwijkt van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt het verschil van het bedrag bedoeld in het eerste lid en die som verdeeld op basis van de percentages in bijlage 4 bij dit besluit.

Artikel 4.10. Onderwijsopslag

De onderwijsopslag van een universiteit bestaat uit:

  • a. een bedrag dat voor de desbetreffende universiteit is vastgesteld bij ministeriële regeling in relatie tot kwaliteit, kwetsbare opleidingen of bijzondere voorzieningen, en

  • b. het voor de desbetreffende universiteit bij ministeriële regeling vastgestelde percentage van het deel van het onderwijsdeel wo dat resteert na toepassing van de artikelen 4.8 en 4.9 en na aftrek van de som van de bedragen, bedoeld in onderdeel a.

Artikel 4.11. Bijzondere bepaling Universiteit Maastricht

Bij de vaststelling van het aantal te bekostigen eerstejaars en het aantal te bekostigen graden van de Universiteit Maastricht worden de op grond van artikel 4.8, derde lid, respectievelijk artikel 4.9, tweede lid, berekende aantallen vermeerderd met de aantallen te bekostigen eerstejaars met de Nederlandse nationaliteit, respectievelijk de aantallen te bekostigen graden van personen met de Nederlandse nationaliteit van de transnationale Universiteit Limburg. Onder de aantallen eerstejaars en graden met de Nederlandse nationaliteit worden tevens begrepen de aantallen eerstejaars en graden van ingeschrevenen die noch de Nederlandse noch de Belgische nationaliteit bezitten, en die voor bekostiging door de Nederlandse overheid in aanmerking worden genomen op grond van artikel 7 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de transnationale Universiteit Limburg.

§ 2. Onderwijsdeel hbo

Artikel 4.12. Onderwijsvraag

  • 1 Een door Onze minister te bepalen deel van het onderwijsdeel hbo wordt over de hogescholen verdeeld naar rato van de opleiding-gewogen onderwijsvraag van de hogescholen.

  • 2 Een door Onze minister te bepalen deel van het onderwijsdeel hbo wordt over de hogescholen verdeeld naar rato van de instelling-gewogen onderwijsvraag van de hogescholen.

  • 3 De opleiding-gewogen onderwijsvraag van een hogeschool is gelijk aan het totaal van de volgens artikelen 4.14 tot en met 4.18 berekende onderwijsvraag van de door de desbetreffende hogeschool verzorgde opleidingen, nadat deze per opleiding is vermenigvuldigd met de factor behorend bij het bekostigingsniveau van de desbetreffende opleiding.

  • 4 De instelling-gewogen onderwijsvraag van een hogeschool is gelijk aan het totaal van de volgens de artikelen 4.14 tot en met 4.18 berekende onderwijsvraag van de door de desbetreffende hogeschool verzorgde opleidingen, vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling voor de desbetreffende hogeschool vast te stellen factor.

  • 5 De factoren, bedoeld in het derde lid, zijn:

    • a. voor opleidingen met een laag bekostigingsniveau 1,

    • b. voor opleidingen met een hoog bekostigingsniveau 1,28, en

    • c. voor opleidingen met een topbekostigingsniveau 1,5.

Artikel 4.13. Aantal inschrijvingsjaren en fusies van hogescholen

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder «de hogeschool»: de hogeschool waarvoor de rijksbijdrage wordt berekend.

  • 2 In dit artikel en in de artikelen 4.14 en 4.17 wordt verstaan onder aantal inschrijvingsjaren van een persoon: het aantal malen dat deze persoon, voorafgaand aan de peildatum, op 1 oktober aan de hogeschool als student was ingeschreven.

  • 3 Indien een opleiding door een andere hogeschool is overgedragen aan de hogeschool en indien een persoon op 1 oktober voorafgaand aan de overgang aan de andere hogeschool als student voor die opleiding was ingeschreven en op 1 oktober volgend op de overgang aan de hogeschool als student voor die opleiding was ingeschreven, worden voor de bepaling van het aantal inschrijvingsjaren van deze persoon de inschrijvingen aan de andere hogeschool gelijkgesteld met inschrijvingen aan de hogeschool.

  • 4 Indien de hogeschool is ontstaan uit een fusie van twee of meer hogescholen die heeft plaatsgevonden voor of op de peildatum en indien de persoon voor wie het aantal inschrijvingsjaren wordt bepaald aan een of meer van de fusiepartners als student ingeschreven is geweest, wordt het aantal inschrijvingsjaren van die persoon aan de hogeschool vermeerderd met het aantal inschrijvingsjaren aan de fusiepartner waar hij het laatst als student was ingeschreven.

  • 5 Indien de hogeschool is ontstaan uit een fusie van twee of meer hogescholen die heeft plaatsgevonden na de peildatum, wordt de onderwijsvraag per opleiding van de fusiepartners berekend alsof geen fusie heeft plaatsgevonden en vervolgens per opleiding gesommeerd.

Artikel 4.14. Onderwijsvraag bacheloropleidingen

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder opleiding: een bacheloropleiding, niet zijnde een opleiding of lerarenopleiding op het gebied van de kunst.

  • 2 De onderwijsvraag van een opleiding wordt bepaald door de onderwijsvraagfactor voor de groep van opleidingen waartoe de opleiding behoort, te vermenigvuldigen met het aantal studenten dat op de peildatum ingeschreven staat voor de desbetreffende opleiding. Bijlage 5 bij dit besluit bevat de indeling van de groepen van opleidingen.

  • 3 De onderwijsvraagfactor van een groep van opleidingen wordt berekend met de volgende formule:

    Bijlage 243141.png
  • 4 Een afgestudeerde is een persoon aan wie in de peilperiode de graad Bachelor voor een opleiding behorend tot die groep van opleidingen als bedoeld in het tweede lid, is verleend.

  • 5 Een uitvaller is een persoon:

    • a. die op eerste dag van de peilperiode als student was ingeschreven voor een opleiding behorend tot die groep,

    • b. aan wie in de peilperiode door die hogeschool geen graad is verleend, en

    • c. die op de peildatum geen student is aan die hogeschool.

  • 6 Het gecorrigeerde aantal inschrijvingsjaren van een afgestudeerde of een uitvaller is

    • a. voor een afgestudeerde die op de eerste dag van de peilperiode niet als student aan de desbetreffende hogeschool was ingeschreven: 1,35;

    • b. voor een afgestudeerde of uitvaller die op de eerste dag van de peilperiode als student aan de desbetreffende hogeschool was ingeschreven en voor wie sprake was van herinstroom: het aantal inschrijvingsjaren vanaf het moment van herinstroom, vermeerderd met 1,35;

    • c. voor een afgestudeerde of uitvaller die op de eerste dag van de peilperiode als student aan de desbetreffende hogeschool was ingeschreven en voor wie geen sprake was van herinstroom: het aantal inschrijvingsjaren.

  • 7 Onder herinstroom wordt verstaan de situatie waarin een persoon in een kalenderjaar na 1998 op 1 oktober als student aan een hogeschool staat ingeschreven waar deze op 1 oktober in het voorafgaande kalenderjaar niet, maar op 1 oktober van een eerder kalenderjaar wel als student stond ingeschreven. Onder moment van herinstroom wordt verstaan: 1 oktober in het kalenderjaar waarin voor de laatste maal sprake was van herinstroom.

Artikel 4.15. Niet mee te tellen studenten, afgestudeerden en uitvallers

  • 1 Tot de studenten, bedoeld in artikel 4.14, tweede lid, worden niet gerekend de studenten aan wie de desbetreffende hogeschool vóór de peildatum een graad heeft verleend, tenzij ze zijn ingeschreven voor een opleiding op het gebied van onderwijs of het gebied van gezondheidszorg.

  • 2 Tot de afgestudeerden, bedoeld in artikel 4.14, worden niet gerekend de personen:

    • a. van wie het aantal inschrijvingsjaren kleiner is dan drie, of

    • b. aan wie de desbetreffende hogeschool vóór de peilperiode een graad heeft verleend.

  • 3 Tot de uitvallers, bedoeld in artikel 4.14, worden niet gerekend de personen:

    • a. die in de peilperiode zijn overleden,

    • b. aan wie de desbetreffende hogeschool vóór de peilperiode een graad heeft verleend,

    • c. aan wie de desbetreffende hogeschool in de peilperiode de graad Associate degree, zoals bedoeld in artikel 7.10b van de wet, heeft verleend, of

    • d. die op de eerste dag van de peilperiode bij de betrokken hogeschool als student waren ingeschreven voor een opleiding die in de peilperiode door de betrokken hogeschool is overgedragen aan een andere hogeschool en die op de peildatum voor de desbetreffende opleiding bij die andere hogeschool als student zijn ingeschreven.

Artikel 4.16. Afwijkende onderwijsvraagfactor bacheloropleidingen

  • 1 In afwijking van artikel 4.14, derde lid, is de onderwijsvraagfactor voor een opleiding die na 1 oktober in het zevende kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar voor de eerste maal in het CROHO is opgenomen en die geen voortzetting vormt van een andere opleiding die behoort tot dezelfde groep van opleidingen, gelijk aan 0,945.

  • 2 In afwijking van het artikel 4.14, derde lid, is de onderwijsvraagfactor voor een opleiding waarvoor blijkens het CROHO in de peilperiode en op de peildatum geen nieuwe studenten kunnen worden ingeschreven en die niet is voortgezet in een andere opleiding die behoort tot dezelfde groep van opleidingen, gelijk aan 0,945.

  • 3 Indien de aantallen afgestudeerden en uitvallers, bedoeld in artikel 4.14, voor een groep van opleidingen beide gelijk zijn aan nul, is in afwijking van artikel 4.14, derde lid, de onderwijsvraagfactor gelijk aan 0,945.

Artikel 4.17. Afwijkende onderwijsvraag kunstopleidingen

  • 1 De onderwijsvraag van een bacheloropleiding op het gebied van de kunst en een bacheloropleiding tot leraar op het gebied van de kunst is de som van het aantal studenten dat op de peildatum voor de desbetreffende opleiding is ingeschreven en de helft van het aantal personen aan wie in de peilperiode door de desbetreffende instelling de graad Bachelor in die opleiding is verleend.

  • 2 Bij het bepalen van het aantal studenten, bedoeld in het eerste lid, worden niet meegeteld:

    • a. studenten van wie het aantal inschrijvingsjaren sinds 2000 voor de opleiding of dezelfde opleiding aan een andere hogeschool meer is dan vier, en

    • b. studenten die in enig jaar voor 2000 op 1 oktober als student waren ingeschreven voor de opleiding of dezelfde opleiding aan een andere hogeschool.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld wat wordt verstaan onder «de opleiding of dezelfde opleiding aan een andere hogeschool».

Artikel 4.18. Onderwijsvraag masteropleidingen

De onderwijsvraag van een masteropleiding is gelijk aan het aantal studenten op de peildatum.

Artikel 4.19. Onderwijsopslag

De onderwijsopslag van een hogeschool bestaat uit:

  • a. een bedrag dat voor de desbetreffende hogeschool is vastgesteld bij ministeriële regeling in relatie tot kwaliteit, kwetsbare opleidingen of bijzondere voorzieningen, en

  • b. het voor de desbetreffende hogeschool bij ministeriële regeling vastgestelde percentage van het deel van het onderwijsdeel hbo dat resteert na toepassing van artikel 4.12 en na aftrek van de som van de bedragen, bedoeld in onderdeel a.

Afdeling 3. Bepalingen over de rijksbijdrage vanwege het verrichten van onderzoek

§ 1. Onderzoekdeel wo

Artikel 4.20. Graden

  • 1 Een door Onze minister te bepalen deel van het onderzoekdeel wo wordt over de universiteiten verdeeld op basis van de aantallen graden per opleiding die in de peilperiode door een universiteit zijn verleend.

  • 2 Het aantal te bekostigen graden in een opleiding is gelijk aan het product van het aantal graden, verleend in die opleiding, de factor 2 voor zover het een graad Master betreft, en de factor, behorend bij het bekostigingsniveau van de desbetreffende opleiding.

  • 3 De factoren behorend bij de bekostigingsniveaus van de opleidingen zijn:

    • a. voor een laag bekostigingsniveau: 1,

    • b. voor een hoog bekostigingsniveau: 1,5, en

    • c. voor een topbekostigingsniveau: 3.

  • 4 Uit het onderzoekdeel wo wordt aan een universiteit een bedrag toegekend dat wordt vastgesteld door het in het tweede lid berekende aantal te bekostigen graden te vermenigvuldigen met een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag.

  • 5 Indien de som van de bedragen, bedoeld in het vierde lid, afwijkt van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt het verschil van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, en die som verdeeld over de universiteiten op basis van de percentages in bijlage 6 van dit besluit.

  • 6 Onder de aantallen graden, bedoeld in het eerste lid, verleend door de Universiteit Maastricht, zijn begrepen de aantallen graden, vastgesteld overeenkomstig artikel 4.11, verleend door de transnationale Universiteit Limburg, bedoeld in artikel 2.5a van de wet.

Artikel 4.21. Promoties en certificaten

  • 1 Uit het onderzoekdeel wo ontvangt een universiteit per proefschrift leidend tot een promotie in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar, een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag.

  • 2 Uit het onderzoekdeel wo ontvangt een universiteit per ontwerperscertificaat dat is uitgereikt in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar, een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag.

  • 3 Onder ontwerperscertificaat wordt verstaan een getuigschrift, uitgereikt aan een technologisch ontwerper na het met goed gevolg afronden van onderwijs als bedoeld in bijlage 7 bij dit besluit.

Artikel 4.22. Onderzoekscholen en toponderzoekscholen

  • 1 Een door Onze minister te bepalen deel van het onderzoekdeel wo wordt voor onderzoekscholen over de universiteiten verdeeld volgens de percentages, vastgesteld bij ministeriële regeling.

  • 2 Een door Onze minister te bepalen deel van het onderzoekdeel wo wordt voor toponderzoekscholen over de universiteiten verdeeld volgens de percentages, vastgesteld bij ministeriële regeling.

Artikel 4.23. Bedragen onderzoek (strategische overwegingen)

  • 1 Uit het onderzoekdeel wo kunnen aan de rijksbijdrage van de universiteiten de bedragen, vastgesteld bij ministeriële regeling, worden toegevoegd.

  • 4 Indien het overleg, bedoeld in het derde lid, daartoe aanleiding geeft, kan bij ministeriële regeling worden afgeweken van de verdeling, bedoeld in het tweede lid.

  • 5 Een herverdeling als bedoeld in het vierde lid kan per universiteit ten hoogste drie procent van de omvang van het bedrag strategische overwegingen voor die universiteit betreffen.

§ 2. Deel ontwerp en ontwikkeling hbo

Artikel 4.24. Ontwerp en ontwikkeling hbo

  • 1 Onze minister kan uit het deel ontwerp en ontwikkeling hbo aan een instelling een bedrag toekennen dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.

  • 2 Het gedeelte van het deel ontwerp en ontwikkeling hbo dat resteert nadat het eerste lid is toegepast, wordt over de hogescholen verdeeld naar rato van de verdeling van het onderwijsdeel hbo.

Afdeling 4. Bepalingen betreffende de rijksbijdrage vanwege werkzaamheden ten dienste van wetenschappelijk geneeskundig onderwijs en onderzoek

Artikel 4.25. Rente en afschrijving voor investeringen tot en met 2007

  • 1 Uit het deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek wordt aan de rijksbijdrage van een universiteit waaraan een academisch ziekenhuis is verbonden, een bedrag toegevoegd voor rente en afschrijving ten behoeve van investeringen voor academische ziekenhuizen in de begrotingsjaren tot en met 2007. Dit bedrag is gelijk aan de som van de vergoedingen die op grond van het tweede lid zijn berekend over het in bijlage 10 bij dit besluit genoemde OCW-deel van de investeringsbedragen. De investeringsbedragen zijn ingedeeld in ten hoogste vier categorieën met verschillende afschrijvingspercentages.

  • 2 De vergoeding per categorie, bedoeld in het eerste lid, is samengesteld uit:

    • a. het jaarlijkse afschrijvingsbedrag, genoemd in bijlage 11, totdat het investeringsbedrag, genoemd in bijlage 10, volledig is vergoed, en

    • b. de rente, berekend met het rentepercentage, bedoeld in het vierde lid, over het verschil tussen het investeringsbedrag, genoemd in bijlage 10, en de gecumuleerde afschrijvingen.

  • 3 Onder de gecumuleerde afschrijvingen, bedoeld in het tweede lid, met betrekking tot enig begrotingsjaar wordt verstaan het gecumuleerde afschrijvingsbedrag 2007, genoemd in bijlage 12, vermeerderd met het product van het afschrijvingsbedrag, genoemd in bijlage 11, en het aantal jaren dat sinds 2007 is verstreken met inbegrip van het jaar waarvoor de rijksbijdrage wordt vastgesteld.

  • 4 Bij ministeriële regeling wordt ten behoeve van de investeringen voor academische ziekenhuizen in een bepaald begrotingsjaar een rentepercentage vastgesteld voor een tijdvak van 10 jaar. Na het tijdvak wordt het rentepercentage telkens voor een tijdvak van 10 jaar bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 4.26. Rente en afschrijving voor investeringen vanaf 2008

  • 1 Uit het deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek wordt aan de rijksbijdrage van een universiteit waaraan een academisch ziekenhuis is verbonden een bedrag toegevoegd voor rente en afschrijving ten behoeve van investeringen in de begrotingsjaren vanaf 2008. Dit bedrag is de som van de vergoedingen die op grond van het tweede lid zijn berekend over het in de besluiten inzake bouwvolume vermelde OCW-deel van de investeringsbedragen voor het desbetreffende academisch ziekenhuis.

  • 2 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, is samengesteld uit:

    • a. het jaarlijkse afschrijvingsbedrag ter hoogte van 3,36 procent van het investeringsbedrag, totdat het investeringsbedrag volledig is vergoed, en

    • b. de jaarlijks te berekenen rentevergoeding over het verschil tussen het investeringsbedrag en de gecumuleerde afschrijvingen.

    Vergoeding van het bedrag onder a vindt plaats met ingang van het begrotingsjaar na het jaar waarvoor het investeringsbedrag in het besluit inzake bouwvolume is opgenomen.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, onderdeel b, wordt de rentevergoeding voor het begrotingsjaar waarvoor het investeringsbedrag in het besluit inzake bouwvolume is opgenomen, berekend over 50 procent van het OCW-deel van het investeringsbedrag.

  • 4 Onder gecumuleerde afschrijvingen, bedoeld in het tweede lid, met betrekking tot enig begrotingsjaar wordt verstaan de som van de totaal vergoede afschrijvingsbedragen met betrekking tot het OCW-deel van een investeringsbedrag sedert de vaststelling van het besluit inzake bouwvolume waarin dat investeringsbedrag is opgenomen, met inbegrip van het afschrijvingsbedrag voor het begrotingsjaar waarvoor de rijksbijdrage wordt vastgesteld.

  • 6 Jaarlijks voor 1 november nemen Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze minister een besluit waarin het voor het daaropvolgende begrotingsjaar toegestane bouwvolume wordt vastgesteld. In dat besluit worden in elk geval opgenomen het investeringsbedrag per academisch ziekenhuis en het OCW-deel daarvan. Onze minister besluit daarbij tevens welk rentepercentage, bedoeld in artikel 4,25, vierde lid, voorlopig voor de investering in dat begrotingsjaar wordt gehanteerd.

  • 7 Indien het rentepercentage, bedoeld in artikel 4,25, vierde lid, wordt vastgesteld na afloop van het begrotingsjaar, bedoeld in het zesde lid, wordt de te veel of te weinig toegekende rentevergoeding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, over een of meer begrotingsjaren verrekend met het bedrag voor rente en afschrijving van het deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek van de desbetreffende universiteit.

Artikel 4.27. Onderwijs en onderzoek

  • 1 Van het deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek dat na toepassing van de artikelen 4.25 en 4.26 resteert wordt:

    • a. 7,5 procent gelijkelijk verdeeld over de universiteiten waaraan een academisch ziekenhuis is verbonden,

    • b. 3,5 procent verdeeld naar rato van het aantal eerstejaars, bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, aan de opleidingen geneeskunde, geneeskunde, klinisch onderzoeker en arts, klinisch onderzoeker van de universiteit,

    • c. 14 procent verdeeld naar rato van het aantal door de universiteit in de peilperiode verleende graden Master voor de opleidingen geneeskunde, geneeskunde, klinisch onderzoeker en arts, klinisch onderzoeker,

    • d. een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag toegevoegd aan de rijksbijdrage van de desbetreffende universiteit.

Hoofdstuk 5. Overgangsbepalingen

Artikel 5.1. Afwijkende gegevenslevering door universiteiten

  • 1 Tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum doet, in afwijking van artikel 4.4, eerste en tweede lid, het instellingsbestuur van de Open universiteit uiterlijk 15 april voorafgaand aan het begrotingsjaar Onze minister een opgave van de aantallen graden, bedoeld in de artikelen 4.9 en 4.20. Deze gegevens gaan vergezeld van een verklaring van een accountant.

Artikel 5.3. Tijdelijke voortzetting gebruik uitgereikte getuigschriften in 2008 en 2009

[Vervallen per 01-01-2010]

Artikel 5.4. Studielast masteropleiding pedagogiek hbo

Voor de masteropleiding pedagogiek in het hoger beroepsonderwijs wordt de studielast door de instelling vastgesteld op ten minste 60 en ten hoogste 90 studiepunten.

Artikel 5.5. Afwijkende bekostiging Theologische Universiteit Kampen

  • 2 In 2011 zijn de artikelen 4.7, 4.20 en 4.21 niet van toepassing op de Theologische Universiteit Kampen.

Artikel 5.6. Tijdelijke aanpassing definitie uitvallers vanwege de maatregel niet-EER-studenten in 2009

[Vervallen per 01-01-2010]

Hoofdstuk 6. Bepalingen over personeel

Artikel 6.1. Algemene bepaling hoofdstuk 6

  • 1 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn regels voor onderzoekinstellingen en voor openbare universiteiten, academische ziekenhuizen en hogescholen, alsmede voorwaarden voor bekostiging van bijzondere universiteiten en hogescholen.

  • 3 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bestuur: het instellingsbestuur van een universiteit, hogeschool, de raad van bestuur van een academisch ziekenhuis of het algemeen bestuur van een onderzoekinstelling.

  • 4 Het bestuur of diens rechtsopvolger is gehouden de aanspraken van het personeel en het gewezen personeel die uit de wet voortvloeien of krachtens dit besluit worden vastgesteld dan wel bij of krachtens dit besluit worden gehandhaafd, te honoreren.

  • 5 Indien een rechtsopvolger als bedoeld in het vierde lid ontbreekt, waaronder tevens is begrepen het geval van een onherroepelijk vonnis tot faillietverklaring van de desbetreffende instelling, voorzien de besturen in het desbetreffende deelgebied er gezamenlijk in dat aan de verplichtingen van het vierde lid jegens het personeel en het gewezen personeel wordt voldaan.

Artikel 6.2. Werkloosheid

Bij de vaststelling van de regels voor uitkeringen wegens werkloosheid draagt het bestuur er zorg voor dat de aanspraken van het personeel en het gewezen personeel ten minste gelijk, doch in elk geval ten minste gelijkwaardig zijn aan de aanspraken die het personeel zou hebben op grond van de Werkloosheidswet. Het bestuur handhaaft hierbij tevens de aanspraken van het gewezen personeel die aan dat personeel zijn gegarandeerd bij of krachtens de regelingen die volgens dit besluit komen te vervallen.

Artikel 6.3. Ziekte en arbeidsongeschiktheid

Bij de vaststelling van de regels voor uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid draagt het bestuur er zorg voor dat de aanspraken van het personeel en het gewezen personeel ten minste gelijk, doch in elk geval ten minste gelijkwaardig zijn aan de aanspraken die het personeel zou hebben op grond van de Ziektewet, de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte, onderscheidenlijk de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen.

Artikel 6.4. Tegemoetkoming aan de voorzitter en de andere leden van een raad van toezicht

  • 2 De omvang van de tegemoetkoming per kalenderjaar wordt bepaald bij ministeriële regeling.

  • 3 De tegemoetkoming wordt naar evenredigheid verminderd, indien het voorzitterschap of het lidmaatschap van de raad van toezicht in de loop van een kalenderjaar is aangevangen of beëindigd.

Artikel 6.5. Ondernemingsraden

De Wet op de ondernemingsraden is, met uitzondering van hoofdstuk VIII B, van toepassing op:

  • a. de Open Universiteit,

  • b. de openbare academische ziekenhuizen, en

  • c. de onderzoeksinstellingen.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 7.1. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt voor wat betreft de artikelen 3.1 en 3.2 terug tot en met 1 mei 1993.

Artikel 7.2. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit WHW 2008.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage , 22 september 1993

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen,

M. J. Cohen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

P. Bukman

Uitgegeven de dertigste september 1993

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage 1. , behorend bij artikel 3.7, eerste lid

[Vervallen per 01-09-2010]

Masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs met een studielast van 120 studiepunten

Bijlage 2. , behorend bij artikel 3.7, tweede lid

[Vervallen per 01-09-2010]

Masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs met een studielast van ten minste 120 en ten hoogste 180 studiepunten

Bijlage 3. , behorend bij artikel 1.1, onderdeel u

Bekostigingsniveaus per CROHO-onderdeel

CROHO-onderdeel

standaard

uitzonderingen

 

niveau

opleiding of CROHO-subonderdeel*

niveau

onderwijs

Hoog

– opleidingen tot leraar speciaal onderwijs

laag

   

– opleiding tot leraar basisonderwijs

 
   

– opleidingskunde

 
   

– opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede dan wel eerste graad in:

 
   

– aardrijkskunde

 
   

– algemene economie

 
   

– bedrijfseconomie

 
   

– Duits

 
   

– Engels

 
   

– Frans

 
   

– Fries

 
   

– geschiedenis

 
   

– gezondheidszorg en welzijn

 
   

– godsdienst

 
   

– islamgodsdienst

 
   

– lichamelijke oefening

 
   

– maatschappijleer

 
   

– mens en maatschappij

 
   

– Nederlands

 
   

– omgangskunde

 
   

– pedagogiek

 
   

– Spaans

 
   

– Turks

 
   

– verpleegkunde

 
   

– verzorging/gezondheidskunde

 

landbouw en natuurlijke omgeving

Hoog

– accountancy en agribusiness

– agrarische accountancy

laag

   

– international business and management studies

 

natuur

Hoog

– wetenschapsdynamica

laag

   

– farmacie

top

techniek

Hoog

   

gezondheidszorg

Hoog

– bewegingstherapie/psychomotorische therapie

laag

   

– ergotherapie

 
   

– kader in de gezondheidszorg

 
   

– kunstzinnige therapie

 
   

– management in de zorg

 
   

– logopedie

 
   

– oefentherapie Cesar

 
   

– oefentherapie Mensendieck

 
   

– opleiding tot fysiotherapeut

 
   

– opleiding tot verpleegkundige

 
   

– opleiding tot verpleegkundige in de maatschappelijke gezondheidszorg

 
   

– sport, gezondheid en management

 
   

– voeding en diëtetiek

 
   

– bachelor klinische technologie

top

   

– diergeneeskunde

 
   

– geneeskunde

 
   

– master arts, klinisch onderzoeker

 
   

– master geneeskunde, klinisch onderzoeker

 
   

– master technical medicine

 
   

– tandheelkunde

 
   

– advanced nursing practice

 
   

– physician assistent

 
   

– verloskunde

 
   

– mondzorgkunde

 

economie

Laag

– business administration in hotel management

hoog

   

– communicatiesystemen

 
   

– facility management

 
   

– food & business

 
   

– hoger hotelonderwijs

 
   

– hogere Europese beroepenopleiding

 
   

– informatiedienstverlening en -management

 
   

– journalistiek

 
   

– journalistiek en voorlichting

 
   

– media, informatie en communicatie

 
   

– oriëntaalse talen en communicatie

 
   

– vertaalacademie

 

recht

Laag

   

gedrag en maatschappij

Laag

– beleidsgerichte milieukunde

hoog

   

– master environment and resource management

 
   

– milieu-maatschappijwetenschappen

 
   

– sociaal wetenschappelijke informatica

 
   

– technische cognitiewetenschap

 
   

– creatieve therapie

 
   

– University College Maastricht

 

taal en cultuur

Laag

– bachelor liberal arts and sciences

hoog

   

* opleidingen op het gebied van de kunst

 
   

* masteropleidingen op het gebied van de bouwkunst

 
   

– museologie

 

sectoroverstijgend

Laag

* Onderwijs/Landbouw en Natuurlijke Omgeving/Natuur/Techniek/Gezondheid

hoog

Indien bij de opleidingen niet expliciet is aangegeven dat het bachelor- of masteropleidingen betreft, worden, voor zover van toepassing, zowel de bachelor-, de master-, de voortgezette, als de ongedeelde opleiding bedoeld.

Bijlage 4. , behorend bij artikel 4.9, vijfde lid

Percentages voor de verdeling van de bama-compensatie onderwijs

Universiteit Leiden

 7,435

Rijksuniversiteit Groningen

10,897

Universiteit van Amsterdam

11,523

Universiteit Utrecht

15,350

Technische Universiteit Delft

10,584

Technische Universiteit Eindhoven

 4,705

Universiteit Twente (Enschede)

 4,833

Erasmus Universiteit Rotterdam

 6,884

Universiteit Maastricht

 6,961

Vrije Universiteit Amsterdam

 8,899

Radboud Universiteit Nijmegen

 8,867

Universiteit van Tilburg

 3,062

Bijlage 5. , behorend bij artikel 4.14, tweede lid

Groepen van opleidingen voor de berekening van de onderwijsvraag van hbo-bacheloropleidingen

groep

opleidingen

leraar bo

de opleiding tot leraar basisonderwijs

onderwijs-laag

de opleidingen op het gebied van onderwijs met een laag bekostigingsniveau, uitgezonderd de opleiding tot leraar basisonderwijs

landbouw-laag

de opleidingen op het gebied van de landbouw en natuurlijke omgeving met een laag bekostigingsniveau

economie-laag

de opleidingen op het gebied van de economie met een laag bekostigingsniveau

overig-laag

de opleidingen op de gebieden gezondheidszorg en gedrag en maatschappij met een laag bekostigingsniveau

onderwijs-hoog

de opleidingen op het gebied van onderwijs met een hoog bekostigingsniveau

landbouw-hoog

de opleidingen op het gebied van de landbouw en natuurlijke omgeving met een hoog bekostigingsniveau

laboratorium

de opleidingen:

– biologie en medisch laboratoriumonderzoek, en

– chemie.

overig–hoog

– de opleidingen op het gebied van de techniek met uitzondering van de opleidingen die tot de groep laboratorium behoren, en

– de opleidingen op de gebieden gezondheidszorg, economie en gedrag en maatschappij met een hoog bekostigingsniveau

top

de opleidingen met een topbekostigingsniveau

De door een hogeschool aangeboden opleidingen die behoren tot dezelfde hoofdgroep en die de deeltijdse dan wel een niet-deeltijdse vorm hebben, vormen een groep.

Bijlage 6. , behorend bij artikel 4.20, vijfde lid

Percentages voor de verdeling van de bama-compensatie onderzoek wo

Universiteit Leiden

 7,424

Rijksuniversiteit Groningen

11,604

Universiteit van Amsterdam

11,692

Universiteit Utrecht

16,558

Technische Universiteit Delft

 8,903

Technische Universiteit Eindhoven

 3,958

Universiteit Twente (Enschede)

 4,065

Erasmus Universiteit Rotterdam

 7,395

Universiteit Maastricht

 7,177

Vrije Universiteit Amsterdam

 9,414

Radboud Universiteit Nijmegen

 9,235

Universiteit van Tilburg

 2,575

Bijlage 7. , behorend bij artikel 4.21, derde lid

Onderwijs met een ontwerperscertificaat

Onderwijs verbonden aan de Universiteit van Amsterdam

  • Restaurator-in-opleiding

Onderwijs verbonden aan de Technische Universiteit Delft

  • Proces- en Apparaatontwerpen (voor de chemische, biotechnologische en milieutechnologische industrie)

  • Bioprocestechnologie

Onderwijs verbonden aan de Technische Universiteit Eindhoven

  • Architechtural Design Management Systems

  • Informatie en Communicatie Technologie

  • Logistics Management Systems

  • Wiskunde voor de Industrie

  • Fysische Instrumentatie

  • Proces- en Produktontwerp

  • Software Technology

  • User-System Interaction

Onderwijs verbonden aan de Universiteit Twente (Enschede)

  • Computational Mechanics

  • Procestechnologie

Bijlage 10. , behorend bij artikel 4.25, eerste lid

OCW-deel van de investeringen (bedragen in duizenden euro’s)
 

t/m 1992

1993

1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

Universiteit Leiden

1

28.045

6.614

6.115

5.672

1.826

             

5.571

5.738

5.911

6.088

 

2

987

1.157

1.191

1.225

1.123

                     
 

3

5.235

                             
 

4

737

397

397

567

567

567

567

567

567

567

567

567

       
                                   

Universiteit Utrecht

1

10.743

             

21.702

1.815

935

1.591

8.019

8.260

8.508

8.763

 

2

4.821

             

159

             
 

3

2.661

             

3.267

             
 

4

737

397

397

567

567

567

567

567

1.860

567

567

567

       
                                   

Rijksuniversiteit Groningen

1

35.003

8.429

8.293

7.079

5.979

3.018

1.895

2.462

2.587

885

1.040

2.294

5.656

5.825

6.000

6.180

 

2

   

749

1.271

1.305

238

 

68

68

91

           
 

3

                               
 

4

737

567

567

567

567

567

567

567

567

567

567

567

       
                                   

Erasmus Universiteit Rotterdam

1

23.370

1.089

896

590

760

2.099

3.823

5.774

4.787

4.436

5.772

6.372

12.212

12.578

12.955

13.334

 

2

           

113

147

159

170

171

176

       
 

3

4.606

                             
 

4

737

567

567

567

567

567

567

567

567

567

567

567

       
                                   

Universiteit Maastricht

1

55.361

       

68

         

602

1.294

1.333

1.373

1.414

 

2

4.774

                             
 

3

6.371

                             
 

4

737

397

397

567

567

567

567

567

567

567

567

567

       
                                   

Universiteit van Amsterdam

1

408

658

352

79

1.168

4.515

5.173

3.267

2.303

2.450

2.754

3.429

8.019

8.260

8.508

8.763

 

2

       

11

136

102

113

34

34

           
 

3

19,9

                             
 

4

737

567

567

567

567

567

567

567

567

567

567

567

       
                                   

Vrije Universiteit

1

4.969

1.203

2.847

2.655

1.849

4.674

2.099

1.804

2.745

2.689

2.679

2.303

5.121

5.275

5.433

5.596

 

2

       

318

23

79

136

147

159

198

         
 

3

916

                             
 

4

737

567

567

567

567

567

567

567

567

567

567

567

       
                                   

Radboud Universiteit Nijmegen

1

11.106

1.860

1.770

2.360

4.753

8.656

7.215

8.384

10.199

11.492

11.426

9.049

10.383

10.694

11.015

11.364

 

2

1.021

     

227

227

250

250

771

590

727

795

       
 

3

2.540

                             
 

4

737

567

567

567

567

567

567

567

567

567

567

567

     

Bijlage 11. , behorend bij artikel 4.25, tweede lid, onderdeel a

Jaarlijkse afschrijvingsbedrag (bedragen in duizenden euro’s)
 

t/m 1992

1993

1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

Universiteit Leiden

1

899,3

211,6

195,7

181,5

58,4

             

187,2

192,8

198,6

204,6

 

2

24,7

28,9

29,8

30,6

 

28,1

                   
 

3

130,9

                             
 

4

36,9

19,9

19,9

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

       
                                   

Universiteit Utrecht

1

344,0

             

694,5

58,1

29,9

50,9

269,4

277,5

285,9

294,4

 

2

120,7

             

4,0

             
 

3

66,7

             

81,7

             
 

4

36,9

19,9

19,9

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

93,0

28,4

28,4

28,4

       
                                   

Rijksuniversiteit Groningen

1

1.072,3

269,7

265,4

226,5

191,3

96,6

60,6

78,8

82,8

28,3

33,3

73,4

190,0

195,7

201,6

207,7

 

2

   

18,7

31,8

32,6

6,0

 

1,7

1,7

2,3

           
 

3

                               
 

4

36,9

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

       
                                   

Erasmus Universiteit Rotterdam

1

747,8

34,9

28,7

18,9

24,3

67,2

122,3

184,8

153,2

141,9

184,7

203,9

410,3

422,6

435,3

448,4

 

2

           

2,8

3,7

4,0

4,3

4,3

4,4

       
 

3

115,2

                             
 

4

36,9

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

       
                                   

Universiteit Maastricht

1

1.439,4

       

2,2

         

19,3

43,5

44,8

46,1

47,5

 

2

119,3

                             
 

3

159,3

                             
 

4

36,9

19,9

19,9

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

       
                                   

Universiteit van Amsterdam

1

13,1

21,1

11,3

2,5

37,4

144,5

165,5

104,6

73,7

78,4

88,1

109,7

269,4

277,5

285,9

294,4

 

2

       

0,3

3,4

2,6

2,8

0,9

0,9

           
 

3

0,5

                             
 

4

36,9

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

       
                                   

Vrije Universiteit

1

159,0

38,5

91,1

84,9

59,2

149,6

67,2

57,7

87,9

86,0

85,7

73,7

172,1

177,2

182,5

188,0

 

2

       

7,9

0,6

2,0

3,4

3,7

4,0

5,0

         
 

3

22,9

                             
 

4

36,9

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

       
                                   

Radboud Universiteit Nijmegen

1

355,4

59,5

56,6

75,5

152,1

277,0

230,9

268,3

326,4

367,7

365,6

289,6

348,9

359,3

370,1

381,2

 

2

25,5

     

5,7

5,7

6,2

6,2

19,3

14,7

18,2

19,9

       
 

3

63,5

                             
 

4

36,9

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

28,4

       

Bijlage 12. , behorend bij artikel 4.25, derde lid

Gecumuleerde afschrijvingen 2007 (bedragen in duizenden euro)
 

t/m 1992

1993

1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

Universiteit Leiden

1

13.552

2.963

2.544

2.178

643

             

562

386

199

 
 

2

370

405

387

368

309

                     
 

3

1.968

                             
 

4

607

298

278

369

340

284

255

227

199

170

142

113

       
                                   

Universiteit Utrecht

1

6.535

             

4.861

349

150

204

808

555

286

 
 

2

2.293

             

28

             
 

3

1.267

             

572

             
 

4

607

298

278

369

340

284

255

227

651

170

142

113

       
                                   

Rijks-universiteit Groningen

1

16.849

3.776

3.450

2.718

2.104

966

546

630

579

170

166

294

570

391

202

 
 

2

   

243

381

359

60

 

14

12

14

           
 

3

                               
 

4

607

425

397

369

340

284

255

227

199

170

142

113

       
                                   

Erasmus Universiteit Rotterdam

1

11.217

488

373

227

268

672

1.101

1.478

1.072

852

923

816

1.231

845

435

 
 

2

           

26

29

28

26

21

18

       
 

3

1.727

                             
 

4

607

425

397

369

340

284

255

227

199

170

142

113

       
                                   

Universiteit Maastricht

1

27.999

       

22

         

77

130

90

46

 
 

2

2.321

                             
 

3

3.098

                             
 

4

607

298

278

369

340

284

255

227

199

170

142

113

       
                                   

Universiteit van Amsterdam

1

196

295

146

30

411

1.445

1.490

836

516

470

441

439

808

555

286

 
 

2

       

3

34

23

23

6

5

           
 

3

7

                             
 

4

607

425

397

369

340

284

255

227

199

170

142

113

       
                                   

Vrije Universiteit

1

2.871

539

1.185

1.019

651

1.496

604

462

615

516

429

295

516

354

183

 
 

2

       

87

6

18

27

26

24

25

         
 

3

344

                             
 

4

607

425

397

369

340

284

255

227

199

170

142

113

       
                                   

Radboud Universiteit Nijmegen

1

5.331

834

736

906

1.673

2.770

2.078

2.146

2.285

2.206

1.828

1.158

1.047

719

370

 
 

2

383

     

62

57

56

50

135

88

91

79

       
 

3

953

                             
 

4

607

425

397

369

340

284

255

227

199

170

142

113

       

Bijlage 13. , behorend bij artikel 4.27, tweede lid

Percentages voor de verdeling van de basisvoorziening

universiteit

percentage

Universiteit Leiden

11,5705

Universiteit Utrecht

13,6945

Rijksuniversiteit Groningen

13,6258

Erasmus Universiteit Rotterdam

13,7120

Universiteit Maastricht

8,2165

Universiteit van Amsterdam

17,5199

Vrije Universiteit

10,3749

Radboud Universiteit Nijmegen

11,2859

Naar boven