Wet van 27 februari 1992, houdende bepalingen inzake de beëdiging van de ministers,
de staatssecretarissen en de leden van de Staten-Generaal bij de aanvaarding van hun
ambt
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat ingevolge artikel 47 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (Stb. 1985, 453) de ministers, de staatssecretarissen en de leden van de Staten-Generaal
alvorens hun betrekking te aanvaarden, een eed of belofte van trouw aan de Koning
en het Statuut afleggen en dat voorts ingevolge de artikelen 49 en 60 van de Grondwet (Stb. 1987, 458), de wet dient te bepalen de wijze waarop de ministers, de staatssecretarissen
en de leden der Staten-Generaal bij de aanvaarding van hun ambt een eed dan wel verklaring
en belofte afleggen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: