Bijlage A
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
Examenprogramma geschiedenis en staatsinrichting eindexamen v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o.-C,
m.a.v.o.-D, l.b.o.-C en l.b.o.-D.
1.
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
Het examen geschiedenis en staatsinrichting bestaat uit het centraal examen en het
schoolonderzoek. Het centraal examen duurt voor v.w.o. en h.a.v.o. 3 uur en voor m.a.v.o.
en l.b.o. 2 uur.
2.
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
-
a. De examenstof wordt aangegeven in de vorm van onderwerpen.
-
b. Een onderwerp is een beperkte hoeveelheid stof van historisch belang, geplaatst in
tijd en ruimte en gerelateerd aan een vraagstelling.
-
c. Per onderwerp krijgt de relevante examenstof vorm door de koppeling van het betreffende
onderwerp aan structuurbegrippen; aan genoemde structuurbegrippen zijn vaardigheden
verbonden. De structuurbegrippen en vaardigheden zijn aangegeven in C-1.
-
d. De onderwerpen van het centraal examen zijn uitwerkingen van een themaveld. Een themaveld
is een historische context (ontwikkelingen, vraagstellingen of gebeurtenissen) waarbinnen
onderwerpen kunnen worden gekozen en uitgewerkt. De themavelden zijn aangegeven in
C-2.
-
e. De minister stelt een maal per vijf jaar de lijst van themavelden vast.
3.
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
-
a. Het centraal examen heeft betrekking op twee onderwerpen, die door de minister tenminste
twee jaar voor de aanvang van het schooljaar waarin de onderwerpen worden geëxamineerd
bekend worden gemaakt.
-
b. De onderwerpen voor het centraal examen worden door of in opdracht van de minister
voorzien van een uitwerking.
-
c. Voor elk examenjaar heeft een van de twee onderwerpen van het centraal examen betrekking
op Nederland en zijn koloniën/rijksdelen.
-
d. Het schoolonderzoek heeft betrekking op tenminste drie onderwerpen niet zijnde de
onderwerpen die op het centraal examen aan de orde komen.
-
e. In elk examenjaar heeft een van de onderwerpen van het examen betrekking op de staatsinrichting
van Nederland.
4.
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
In het examen wordt getoetst:
-
a. De kennis van de tot het examen behorende stof;
-
b. Bekendheid met de structuurbegrippen en beheersing van de daaraan verbonden vaardigheden;
-
c. Het vermogen om de genoemde stof te plaatsen in de tijd.
5.
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
-
a. Onverminderd het gestelde in 3 sub c en e geldt ten aanzien van de onderwerpen voor
het examen dat in de loop van drie achtereenvolgende examenjaren:
-
1. tenminste een onderwerp gewijd is aan ontwikkelingen, vraagstukken of gebeurtenissen
uit prehistorie, oudheid, middeleeuwen en/of nieuwe geschiedenis die, hoewel in tijd
verder verwijderd van de actuele samenleving dan het jaar 1870, voor onze tijd van
belang zijn;
-
2. tenminste een onderwerp gewijd is aan historische achtergronden van actuele, na 1870
manifeste ontwikkelingen, vraagstukken of gebeurtenissen;
-
3. tenminste een onderwerp betrekking heeft op mondiale geschiedenis.
-
b. Ten aanzien van de onder 5 sub a genoemde onderwerpen is er een evenwichtig verdeelde
aandacht voor bestuurlijk-politieke, sociale, economische, culturele geschiedenis
en mentaliteitsgeschiedenis alsmede voor de relaties daartussen.
6.
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
-
a. Ter beoordeling van het bevoegd gezag, kan een of meer van de onderwerpen van het
schoolonderzoek bestaan uit een door de kandidaat zelfstandig bestudeerd onderwerp,
dat niet voor elke kandidaat hetzelfde is.
-
b. Indien slechts één onderwerp zelfstandig bestudeerd wordt behoeft het gestelde in
2 sub c en het gestelde in 5 niet te worden toegepast.
Bijlage B
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
Examenprogramma geschiedenis en staatsinrichting staatsexamen v.w.o., h.a.v.o, m.a.v.o-C
en m.a.v.o.-D.
1.
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
Het staatsexamen geschiedenis en staatsinrichting bestaat uit het schriftelijk examen
en het mondeling examen.
Het schriftelijk examen duurt voor v.w.o. en h.a.v.o. 3 uur en voor m.a.v.o. 2 uur.
Het mondeling examen duurt voor alle schoolsoorten 25 minuten.
2.
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
-
a. De examenstof wordt aangegeven in de vorm van onderwerpen.
-
b. Een onderwerp is een beperkte hoeveelheid stof van historisch belang, geplaatst in
tijd en ruimte en gerelateerd aan een vraagstelling.
-
c. Per onderwerp krijgt de relevante examenstof vorm door de koppeling van het betreffende
onderwerp aan structuurbegrippen; aan genoemde structuurbegrippen zijn vaardigheden
gebonden. De structuurbegrippen en vaardigheden zijn aangegeven in C-1.
-
d. De onderwerpen van het schriftelijk examen zijn uitwerkingen van een themaveld. Een
themaveld is een historische context (ontwikkelingen, vraagstellingen of gebeurtenissen)
waarbinnen onderwerpen kunnen worden gekozen en uitgewerkt.
De themavelden zijn aangegeven in C-2.
-
e. De minister stelt een maal per vijf jaar de lijst van themavelden vast.
3.
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
-
a. Het schriftelijk examen heeft betrekking op twee onderwerpen, die door de Minister
tenminste twee jaar voor de aanvang van het schooljaar waarin de onderwerpen worden
geëxamineerd bekend worden gemaakt.
-
b. De onderwerpen voor het schriftelijk examen worden door of in opdracht van de minister
voorzien van een uitwerking.
-
c. Voor elk examenjaar heeft een van de onderwerpen van het schriftelijk examen betrekking
op Nederland en zijn kolonieën/rijksdelen.
-
d. Het mondeling examen heeft betrekking op tenminste drie onderwerpen niet zijnde de
onderwerpen die op het schriftelijk examen aan de orde komen.
-
e. In elk examenjaar heeft een van de onderwerpen van het examen betrekking op de staatsinrichting
van Nederland.
4.
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
In het examen wordt getoetst:
-
a. De kennis van de tot het examen behorende stof;
-
b. Bekendheid met de structuurbegrippen en beheersing van de daaraan verbonden vaardigheden;
-
c. Het vermogen om de genoemde stof te plaatsen in de tijd.
5.
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
-
a. Onverminderd het gestelde in 3 sub c en e gelden ten aanzien van de onderwerpen voor
het examen dat in de loop van drie achtereenvolgende examenjaren:
-
1. tenminste een onderwerp gewijd is aan ontwikkelingen, vraagstukken of gebeurtenissen
uit prehistorie, oudheid, middeleeuwen en/of nieuwe geschiedenis die, hoewel in tijd
verder verwijderd van de actuele samenleving dan het jaar 1870, voor onze tijd van
belang zijn;
-
2. tenminste een onderwerp gewijd is aan historische achtergronden van actuele, na 1870
manifeste ontwikkelingen, vraagstukken of gebeurtenissen;
-
3. tenminste een onderwerp betrekking heeft op mondiale geschiedenis.
-
b. Ten aanzien van de onder 5 sub a genoemde onderwerpen is er een evenwichtig verdeelde
aandacht voor bestuurlijk-politieke, sociale, economische, culturele en mentaliteitsgeschiedenis
alsmede voor de relaties daartussen.
6.
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
Ter beoordeling van de staatsexamencommissie kan een of meer van de onderwerpen van
het mondeling examen bestaan uit een door de kandidaat voorgedragen onderwerp, dat
niet voor elke kandidaat hetzelfde is.
De kandidaat kiest daartoe uit de onderwerpen en bijbehorende uitwerkingen die in
voorgaande jaren onderdeel hebben uitgemaakt van het schriftelijk examen.
Bijlage C
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
C-1 Structuurbegrippen en vaardigheden
1. Bron en vraagstelling
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
De kandidaat kan:
-
a. de aard van verschillende soorten (on)geschreven bronnen van elkaar onderscheiden;
-
b. vraagstellingen en hypothesen gericht op (historisch) onderzoek formuleren aan de
hand van voorgelegde bronnen;
-
c. (fragmenten van) bronnen verzamelen uitgaande van een bepaalde hypothese of vraagstelling;
-
d. de waarde van een bron of een fragment daaruit vaststellen met het oog op een bepaalde
vraagstelling of hypothese en daarbij rekening houden met de betrouwbaarheid en de
representativiteit van de bron.
2. Feit en objectiviteit
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
De kandidaat kan:
-
a. kritisch vaststellen wanneer men iets als een feit kan aanvaarden; zulke feiten onderscheiden
van meningen en dus ook van vooroordelen en/of stereotypen;
-
b. aangeven welke barrière(s) een objectieve weergave van de (historische) werkelijkheid
in de weg staat(staan).
3. Oorzaken en gevolgen
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
De kandidaat kan:
-
a. het complexe karakter onderkennen van oorzaken van (historische) verschijnselen, gebeurtenissen
en besluitvormingsprocessen en factoren aangeven die daarbij – meestal in combinatie
– werkzaam zijn;
-
b. onderscheid maken tussen het gewicht van verschillende oorzaken;
-
c. gewilde en ongewilde, bedoelde en onbedoelde gevolgen van elkaar onderscheiden;
-
d. direct optredende gevolgen onderscheiden van pas later aan de dag tredende gevolgen.
4. Verandering, continuïteit en discontinuïteit
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
De kandidaat kan:
-
a. in de loop der gebeurtenissen in een bepaald tijdvak een ontwikkeling/ontwikkelingen
aanwijzen;
-
b. zowel het unieke/bijzondere/incidentele als het meer constante/algemeen voorkomende/regelmatige
in de geschiedenis onderscheiden;
-
c. factoren onderkennen die ten grondslag liggen aan verandering van het bestaande en
de weerstand daartegen;
-
d. onderkennen dat elke tijd het verleden in zich draagt en als het produkt van een ontwikkeling
moet worden gezien.
5. Inleving en standplaatsgebondenheid
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
De kandidaat kan:
-
a. zich verplaatsen in de motieven/interesses/waardensystemen/verwachtingen van andere
mensen, ermee rekening houdend dat in historische situaties de mensen niet, zoals
wij, achteraf kennis konden nemen van de latere gebeurtenissen;
-
b. de standplaatsgebondenheid onderkennen van anderen en van zichzelf in tijd en plaats
en de factoren die daarop van invloed kunnen zijn;
-
c. situaties en personen (in het verleden) beoordelen, rekening houdend met de opvattingen
uit de betrokken tijd.
6. Interpretatie
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
De kandidaat kan:
-
a. een geboden samenhang zien/begrijpen als een interpretatie temidden van vele mogelijkheden;
-
b. een (historische) situatie zo goed mogelijk (re)construeren; daarbij en bij het oordelen
erover rekening houdend met de diverse factoren die een mogelijke rol hebben gespeeld
en met hun onderlinge samenhang;
-
c. verbanden leggen tussen verzamelde gegevens;
-
d. zelf een hoeveelheid gegevens in een interpretatie verwerken (b.v. scriptie of tentoonstelling);
-
e. aantonen dat het vergelijken in de tijd het zicht op de eigen tijd vergroot;
-
f. verworven inzichten toetsen aan nieuwe gegevens en verwerken tot nieuwe of bijgestelde
inzichten.
7. Politiek
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
De kandidaat kan:
-
a. onderkennen dat een staat beantwoordt aan het samenstel van territorium, bevolking
en instellingen; dat dit samenstel kenmerkend is voor de volledig-ontwikkelde soevereine
staat, en dat dit verbonden is met de wordingsgeschiedenis;
-
b. binnen een samenleving en tussen samenlevingen bestaande uiteenlopende belangen/wensen/doelstellingen
onderkennen en begrijpen dat een en ander vaak compromissen noodzakelijk maakt;
-
c. onderkennen dat beleidsvorming een proces en een vorm van interactie is;
-
d. onderkennen dat er mogelijkheden zijn om beleidsprocessen te beïnvloeden;
-
e. beleidsprocessen in samenlevingen analyseren en daarbij onderkennen dat, hoe, en waarom
sommige personen en/of groepen meer invloed kunnen uitoefenen dan anderen;
-
f. vanuit het eigen en andermans standpunt een keuze maken uit de beschikbare mogelijkheden
en tegenstrijdige belangen en deze keuze beargumenteren;
-
g. onderscheid maken tussen ideaal en werkelijkheid in de wording en werking van ons
staatsbestel.
C-2 Lijst van themavelden.
I. Historische themavelden:
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
01. De Nederlandse Opstand
02. De Gouden Eeuw in de Lage Landen
03. De wording van de industriële samenleving in Nederland
04. Verzuiling en ontzuiling in Nederland
05. Ontwikkelingen in de leef- en denkwereld van de Middeleeuwse samenleving
06. De wortels van de westerse cultuur
07. De Tweede Wereldoorlog
08. Identiteit en invloed van de Islam
09. Ontwikkelingen in het Europese statensysteem
10. Een wereldmacht: traditie en verandering
11. De veranderende positie van de vrouw
12. De ontwikkeling naar een multi-etnische en multi-culturele samenleving
13. De wording van een nationale staat in de niet-westerse wereld
14. Revoluties en vrijheidsoorlogen
15. Internationale betrekkingen en blokvorming
II. Themavelden betreffende de staatsinrichting:
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
01. De wording en het functioneren van de verzorgingsstaat
02. Partijvorming binnen het Nederlandse parlementaire stelsel
03. De betekenis van het proces van de (vrouwen)emancipatie voor het Nederlandse politieke
systeem
04. De betekenis van de gemeente en provincie binnen het Nederlandse politieke systeem,
o.a. processen van centralisatie of decentralisatie
05. Parlementaire democratie versus dictatuur
06. De ontwikkeling van de internationale rechtsorde.