Wijzigingsbesluit Militaire wachtgeldregeling 1961

Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 01-01-1996 t/m heden

Besluit van 6 september 1991, houdende wijziging van de Militaire wachtgeldregeling 1961 en de Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht 1982

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Defensie van 18 maart 1991, Directoraat-Generaal Personeel, Directie Arbeidsvoorwaardenbeleid, Afdeling Beleid en Management Postaktieven, nr. D 91/100/5753;

Gelet op artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931Stb. 519);

De Raad van State gehoord (advies van 13 augustus 1991, nr. WO7.91.0152);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Defensie van 29 augustus 1991, Directoraat-Generaal Personeel, Directie Arbeidsvoorwaardenbeleid, Afdeling Beleid en Management Postaktieven, nr. D 91/100/16359;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel III

De op 1 april 1991 lopende militaire wachtgelden worden te rekenen van die datum voor de resterende duur beheerst door de bepalingen van de Militaire wachtgeldregeling 1961 (Stb. 1986, 494) zoals die ingevolge dit besluit zijn komen te luiden. De resterende duur wordt daarbij zo nodig verlengd met het verschil tussen de oorspronkelijk vastgestelde duur en de duur die een toets aan de met dit besluit geïntroduceerde nieuwe regels terzake oplevert.

Artikel IV

De artikelen 8 en 9 van de Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht 1982 (Stb. 648), zoals die artikelen voor de bij dit besluit aangebrachte wijzigingen luidden, blijven van kracht voor de daarin bedoelde voor 1 april 1991 ontslagen militair.

Artikel V

  • 1 De uitkeringen toegekend krachtens de bepalingen uit hoofdstuk III van de Tijdelijke regeling WWV-vervangende uitkering (Stb. 1987, 400) blijven voor de op of na 1 april 1991 resterende duur, alsmede wat betreft de hoogte gehandhaafd.

  • 2 De uitkeringen die krachtens de bepalingen uit hoofdstuk III van die regeling, dan wel ingevolge het eerste lid, zijn geëindigd wegens omstandigheden die, zodra daarvan geen sprake meer is, bij het voortduren van die regeling zouden hebben geleid tot herleving van die uitkeringen, herleven op dezelfde voet.

Artikel VI

De Regeling militair wachtgeldvervangende uitkering 1962 (Stb. 1962, 76) vervalt. De bepalingen van die regeling blijven van kracht voor degene aan wie op grond daarvan te rekenen van een voor 1 april 1991 liggende datum een uitkering werd toegekend.

Artikel VII

  • 1 Degene die vóór 1 januari 1987 in het genot was van wachtgeld als bedoeld in de Militaire wachtgeldregeling 1961, waarvan de duur, nadat toepassing is gegeven aan artikel III van dit besluit, verstrijkt in de periode 1 april 1991 tot en met 31 december 1997, heeft recht op een overgangsuitkering.

  • 2 De duur van de overgangsuitkering is een jaar, met dien verstande dat de uitkering uiterlijk 1 januari 1998 eindigt. De overgangsuitkering gaat direct in na het verstrijken van het wachtgeld als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De hoogte van de overgangsuitkering is gelijk aan die van het vervolgwachtgeld zoals dat bij dit besluit in de Militaire wachtgeldregeling 1961 is ingebracht.

  • 4 Voor zover daarvan hiervoor niet is afgeweken zijn de wettelijke bepalingen welke gelden voor een wachtgeld in de zin van de Militaire wachtgeldregeling 1961 voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op de overgangsuitkering.

Artikel VIII

  • 1 De rechthebbende op een uitkering ingevolge het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen (Stb. 1974, 501) heeft, indien de duur van die uitkering verstrijkt na 31 maart 1991, tot een nader door Ons te bepalen datum recht op een vervolguitkering.

  • 2 De duur van de vervolguitkering is een jaar. De vervolguitkering gaat direct na het verstrijken van de uitkering krachtens het in het eerste lid bedoelde besluit in, dan wel, indien de uitvoering van dat besluit ingevolge het daarin opgenomen artikel 3 werd opgeschort en in verband met het bepaalde in het tweede lid van dat artikel niet werd hervat, direct na het verstrijken van de in dat lid genoemde termijn van twaalf maanden. In het laatste geval wordt de bedoelde opschorting voortgezet tot de oorzaak daarvan heeft opgehouden te bestaan.

  • 3 De hoogte van de vervolguitkering is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de ingevolge de Algemene militaire pensioenwet (Stb. 1988, 284) uit te betalen bruto maandelijkse pensioentermijnen te verhogen tot het bruto bedrag dat zou zijn uitbetaald indien aanspraak bestond op een vervolgwachtgeld zoals dat bij dit besluit in de Militaire wachtgeldregeling 1961 is ingebracht.

  • 4 Indien de rechthebbende op een vervolguitkering als bedoeld in de voorgaande leden voldoet aan de in de Tijdelijke regeling WWV-vervangende uitkering gestelde eisen voor een uitkering van langer dan een jaar, wordt de vervolguitkering met die langere duur verlengd.

  • 5 Voor zover daarvan in de voorgaande leden niet is afgeweken zijn op de vervolguitkering de ten aanzien van een uitkering ingevolge het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen gestelde regels voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel IX

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte in het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 april 1991.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage, 6 september 1991

Beatrix

De Minister van Defensie,

A. L. ter Beek

Uitgegeven de derde oktober 1991

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven