Rectificatie onderwerpen centraal examen aardrijkskunde v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o., en l.b.o. C/D

[Regeling vervallen per 31-12-2004.]
Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 14-09-1991 t/m 30-12-2004

Rectificatie onderwerpen centraal examen aardrijkskunde v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o., en l.b.o. C/D

De staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen,

Gelet op de eind- en staatsexamenprogramma's aardrijkskunde v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o. en l.b.o. C/D;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 De onderwerpen voor het centraal (schriftelijk) examen v.w.o. zijn:

    • In het schooljaar 1992/1993:

      • I Het Nederlandse landschap (circulaire DGVO 13.200 van 20 mei 1985):

        • -

          zandlandschap;

        • -

          rivierkleilandschap;

      • II Bevolkingsgeografie (circulaire VO/AV 87-04 van 9 juli 1987)

      • III Ruimtelijke organisatie en inrichting (Uitleg nr. 15 van 1 juni 1988):

        • -

          stedelijke gebieden:

          • Oostelijke Randstad;

          • Brabantse Stedenrij;

          • Twentse stedenrij;

        • -

          landelijke gebieden:

          • Drente + Veluwe;

          • Oostelijk Noord-Brabant + Noord-Limburg;

          • Rivierengebied;

      • IV Marokko (Regeling VO/AV/BE-894375 van 16 april 1989);

      • V USSR (RegelingVO/AVV/OB/VO2-90061128 van 27 juli 1990 + rectificatie VO/AVV/VO2-90081672 van 18 september 1990);

    • In het schooljaar 1993/1994:

      • I Het Nederlandse landschap (circulaire DGVO 13.200 van 20 mei 1985):

        • -

          duinlandschap;

        • -

          krijt-lösslandschap;

      • II Bevolkingsgeografie (circulaire VO/AV 87-04 van 9 juli 1987);

      • III Ruimtelijke organisatie en inrichting (Uitleg nr. 15 van 1 juni 1988):

        • -

          stedelijke gebieden:

          • zuidelijke Randstad;

          • stedelijk Zuid- Limburg;

        • -

          landelijke gebieden:

          • Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden + Waddeneilanden

      • IV Marokko (Regeling VO/AV/BE-894375 van 16 april 1989);

      • V USSR (RegelingVO/AVV/OB/VO2-90061128 van 27 juli 1990 + rectificatie VO/AVV/VO2-90081672 van 18 september 1990).

  • 2 De onderwerpen voor het centraal (schriftelijk) examen h.a.v.o. zijn:

    • In het schooljaar 1992/1993:

      • I Het Nederlandse landschap (circulaire DGVO 13.200 van 20 mei 1985):

        • -

          zeekleilandschap;

        • -

          veenlandschap;

      • II Bevolkingsgeografie (circulaire VO/AV 87-04 van 9 juli 1987);

      • III Ruimtelijke organisatie en inrichting (Regeling VO/AV/BE-894375 van 16 april 1989):

        • -

          stedelijke gebieden:

          • Noordwestelijke Randstad;

        • -

          landelijke gebieden:

          • IJsselmeerpolders;

          • Hollands-Utrechts weidegebied;

          • Friesland, Groningen;

      • IV Frankrijk (RegelingVO/AVV/OB/VOII-90029415 van 14 mei 1990).

    • In het schooljaar 1993/1994:

      • I Het Nederlandse Landschap (circulaire DGVO 13 200 van 20 mei 1985):

        • -

          duinlandschap;

        • -

          krijt-lösslandschap;

      • II Bevolkingsgeografie (circulaire VO/AV 87-04 van 9 juli 1987);

      • III Ruimtelijke organisatie en inrichting (Regeling VO/AV/BE-894375 van 16 april 1989):

        • -

          stedelijke gebieden:

          • zuidelijke randstad;

          • stedelijk Zuid-Limburg;

        • -

          landelijke gebieden:

          • Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden;

          • Waddeneilanden;

      • IV Frankrijk (RegelingVO/AVV/OB/VOII-90029415 van 14 mei 1990).

  • 3 De onderwerpen voor het centraal (schriftelijk) examen m.a.v.o. en l.b.o. C/D in de schooljaren 1992/1993 en 1993/1994 zijn:

Artikel 2

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De regeling ‘Onderwerpen centraal examen aardrijkskunde’ van 26 juni 1991, kenmerk VO/AVV/OB/VO2-91047815, gepubliceerd in OenW-Regelingen Extra van 17 juli 1991 nummer 18a, komt hiermee te vervallen.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 Deze regeling wordt bekendgemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Van deze regeling wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 2 Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na de dagtekening van het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, waarin de regeling is bekendgemaakt.

Bijlage 1

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Het onderwerp ‘Duitsland’ (m.a.v.o. en l.b.o. C/D)

Inleiding

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De voorliggende structuur bij het onderwerp ‘Duitsland’ vertoont inhoudelijk grote overeenkomst met de structuur ‘De beide Duitslanden’ (gepubliceerd in bijlage 1 bij de regeling d.d. 16 april 1989, kenmerk VO/AV/BE-894375). Uiteraard kon de centrale probleemstelling van ‘De beide Duitslanden’: ‘In hoeverre leiden de maatschappelijke stelsels in respectievelijk de socialistische en niet-socialistische landen tot verschillen in ruimtelijke organisatie en inrichting en welke gevolgen hebben zij voor de onderlinge betrekkingen tussen die landen’, op deze wijze geformuleerd niet gehandhaafd blijven. Wel is duidelijk dat er, door het feit dat gedurende 45 jaar de maatschappelijke stelsels in Oost- en West-Duitsland zeer verschillend waren, wat betreft ruimtelijke organisatie en inrichting nog geruime tijd duidelijke verschillen zullen blijven tussen beide landsdelen. Voor deze verschillen wordt in de structuur speciaal aandacht gevraagd. Speciale aandacht verdienen ook de ruimtelijke problemen die voortvloeien uit het herenigen van beide staten, waarbij in het bijzonder de totaal veranderde positie van de stad Berlijn ruimtelijk zeer interessant is.

De structuur bestaat uit vier delen, aangegeven met de letters A, B, C en D. In het A-gedeelte, ‘Benaderingswijze’ wordt om te beginnen duidelijk gemaakt, dat het in de aardrijkskunde gaat om samenhang tussen enerzijds de ruimtelijke organisatie en inrichting van gebieden en anderzijds een aantal relevante fysische, economische, demografische, sociale en politieke factoren.

Verder staat er vermeld dat de leerstof moet worden beperkt door aandacht te geven aan een viertal met name genoemde regio's. De speciale aandacht voor vier regio's impliceert niet dat de kandidaat van de rest van Duitsland helemaal niets hoeft te weten. In A2 staat dat er ten aanzien van het hele gebied een zekere basiskennis verondersteld wordt.

In het B-gedeelte ‘Omschrijving van de examenstof’ zijn de reeds genoemde factoren zodanig gegroepeerd dat de ruimtelijke samenhang vanuit vier invalshoeken bekeken kan worden. Per invalshoek is zo duidelijk mogelijk aangegeven wat wel (en dus wat ook niet) behandeld dient te worden. Zo blijkt uit de formulering bij de fysische invalshoek, dat de fysische factoren beschouwd moeten worden als gegevens ter verklaring van de inrichting. De vraag naar het ontstaan van bijvoorbeeld delfstoffen blijft dus buiten beschouwing. Alleen bij de factor klimaat wordt van de kandidaat meer gevraagd dan alleen maar een beschrijving. Dat blijkt uit de examenstof die vermeld is onder C.

In het C-gedeelte ‘Lijst van termen en begrippen’ worden bij elke invalshoek de begrippen en termen genoemd die daarbij redelijkerwijs ter sprake kunnen komen. Soms is er uit de opsomming van de examenstof af te leiden, of er al of niet een verklaring wordt verwacht. Zo staat er bijvoorbeeld bij de fysische invalshoek, dat de kandidaten de factoren moeten kennen die de temperatuur bepalen en dat ze ook op de hoogte dienen te zijn van de invloed van het reliëf op de verdeling van de neerslag. De kandidaten moeten dus bijvoorbeeld niet alleen weten dat er in het Sauerland meer regen valt dan in het Ruhrgebied, maar ook kunnen verklaren waardoor dat komt.

In het D-gedeelte wordt de topografie vermeld.

Het selecteren van een (beperkte) hoeveelheid topografie noopt tot arbitraire beslissingen. Bij de selectie van de plaatsen is uitgegaan van de kaart ‘Verdichtungsräume und Zentrale Orte’ in de Alexander-Atlas.

Gekozen is voor de Zentrale Orte van het hoogste en van het één na hoogste niveau, waar nodig aangevuld met de namen van een aantal relevante steden.

A. Benaderingswijze

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 Van de kandidaten wordt verwacht, dat zij ten aanzien van Duitsland

    • a kennis hebben van de ingerichte ruimte en van een aantal demografische aspecten van de bevolking

    • b kennis hebben van het verschil in maatschappelijk stelsel tussen Oost- en West-Duitsland, in de periode 1945–1990

    • c kennis hebben van en inzicht hebben in de ruimtelijke samenhang tussen de inrichting en de fysische, economische, demografische, sociale en politieke factoren die daarop – afzonderlijk of in onderlinge samenhang – van invloed zijn

    • d binnen het kader van de politieke en sociale factoren speciaal aandacht schenken aan de gevolgen van het verschil in maatschappelijk stelsel in Oost- en West-Duitsland gedurende de periode 1945–1990 voor

      • de ruimtelijke organisatie en inrichting

      • de zorg voor het milieu

  • 2 De kandidaten dienen van Duitsland

    • a de op bijgaande lijst vermelde topografie te kennen

    • b te beschikken over basiskennis aangaande ligging, oppervlaktevormen, reliëf, klimaat, waterhuishouding, aanwezigheid van delfstoffen, bevolking, bestaansmiddelen en relevante geografische politieke ontwikkelingen vanaf 1945

  • 3 De kandidaten dienen speciaal kennis te hebben van de volgende regio's

    • Ruhrgebied

    • Ballungsraum Halle-Leipzig

    • Het Noordduitse Laagland

    • Berlijn

  • 4 De kandidaten dienen binnen deze regio's kennis te hebben van het volgende

    • a vergelijking van de milieuproblematiek in het industriegebied Halle-Leipzig en in het Ruhrgebied

    • b de gevolgen van het tussen 1945 en 1990 opgetreden verschil in maatschappelijk stelsel voor de inrichting van het platteland en de organisatie van de landbouw in het Oostduitse en het Westduitse deel van het Noordduitse laagland

    • c de gevolgen van 45 jaar politieke scheiding voor Berlijn

    • d de gevolgen van de eenwording voor Berlijn

B. Omschrijving van de examenstof

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

In deze stofomschrijving zijn de bij A1 bedoelde factoren zodanig gegroepeerd, dat spreiding en ruimtelijke samenhang belicht kunnen worden vanuit vier invalshoeken

  • 1 De fysische invalshoek

    De wijze waarop

    • a delfstoffen en waterhuishouding in het Ruhrgebied en in Ballungsraum Halle-Leipzig en

    • b klimaat, waterhuishouding en grondsoort in het Noordduitse laagland,

      mede van invloed zijn op de inrichting van de ruimte

  • 2 De economische invalshoek

    • a de beroepsstructuur

    • b de invloed van de bestaansmiddelen op de spreiding en dichtheid van de bevolking

    • c de wijze waarop de bestaansmiddelen mede de inrichting bepalen in de vier genoemde regio's

    • d de relatie tussen economische activiteiten en milieu en de verschillende wijze waarop vóór de eenwording in Oost- en West-Duitsland gereageerd werd op de milieuproblematiek

    • e de gevolgen van de Duitse eenwording voor de relatie ‘economische activiteiten-milieu’ in Oost-Duitsland

  • 3 De demografische invalshoek

    • a de voornaamste demografische kenmerken van West- en van Oost-Duitsland

    • b de gevolgen van het openen van de grenzen (op 9 november 1989) tussen Oost- en West-Duitsland voor de binnenlandse migratie en dientengevolge voor de leeftijdsopbouw van de beide landsdelen

  • 4 De sociale en politieke invalshoek

    • a de verschillen in politieke en sociale structuur tussen Oost- en West-Duitsland in de periode 1945–1990 met aandacht voor de toen bijzondere positie van West-Berlijn

    • b de mate waarin de onder 4a bedoelde vroegere verschillen in politieke en sociale structuur nog steeds zijn terug te vinden in de inrichting van de ruimte

    • c de problemen die zich bij het proces van eenwording in Oost-Duitsland voordoen ten aanzien van

      • het eigendomsrecht

      • de aanpak van de milieuproblematiek

      • de infrastructuur

      waarbij de kandidaat op de hoogte dient te zijn van de ontwikkelingen door regelmatig de nieuwsmedia te raadplegen

C. Lijst van termen en begrippen

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De hieronder vermelde lijst van termen en begrippen is bedoeld als specificatie van de hierboven vermelde stofomschrijving. De genoemde lijst vormt een indicatie voor de termen en begrippen die aan de orde kunnen komen, maar mag niet als volledig beschouwd worden. Relevante termen en begrippen van eenvoudige aard, die naar de gangbare mening van onderwijsgevenden tot de onbetwiste leerstof in de onderbouw behoren, worden bekend verondersteld.

  • 1 De fysische invalshoek

    • elementen van het klimaat

    • factoren die de temperatuur bepalen

    • isothermen

    • de invloed van het reliëf op de verdeling van de neerslag oppervlaktevormen

    • reliëf

    • natuurlijke landschappen

      • laagland

      • middelgebergte

      • hooggebergte

      • wadkust

    • delfstoffen

      • bruinkool

      • steenkool

    • waterhuishouding

    • regiem

    • grondsoorten

      • zand

      • klei

      • löss

      • veen

  • 2 De economische invalshoek

    • planeconomie en markteconomie

    • vrije ondernemingsgewijze produktie

    • BNP

    • handels- en betalingsbalans

    • beroepsstructuur

    • mijnbouw

      • dagbouw

      • schachtbouw

        landbouw

      • intensivering

      • schaalvergroting

      • verkaveling

      • collectivisering

      • Landwirtschaftliche Produktionsgenossenschaften (LPG)

      • Volkseigene Betrieben (VEB)

        industrie

      • zware en lichte industrie

      • afvallozingen en uitstoot

        energievoorziening

      • thermo-centrales

      • hydro-centrales

        diensten

      • infrastructuur

      • vervoersvormen

      • goederenstromen

      • verzorgingsgebied

  • 3 De demografische invalshoek

    • bevolkingsdichtheid

    • bevolkingsspreiding

    • natuurlijke bevolkingsontwikkeling

      • geboortencijfer

      • sterftecijfer

      • geboortenoverschot

      • sterfte-overschot

        sociale bevolkingsontwikkeling migratie

      • emigratie en immigratie

      • binnenlandse migratie

      • migratiesaldo

      • urbanisatie

      • suburbanisatie

      • re-urbanisatie

    • autochtonen en allochtonen

    • veroudering en vergrijzing

    • leeftijdsopbouw

    • leeftijdspiramide

  • 4 De sociale en politieke invalshoek

    • grens

    • bondsstaat

    • bevolkingspolitiek

    • collectiviteit

    • sociale structuur

    • discriminatie

    • segregatie

    • milieu-effecten

    • communisme en socialisme

    • kapitalisme

    • parlementaire democratie

    • Volksdemocratie

    • blokvorming

      • EG

      • COMECON

      • NATO

      • Warschaupact

    • glasnost

    • perestrojka

    • Berlijnse muur

    • IJzeren gordijn

D. Topografie

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • Plaatsen

    • Berlijn

    • Bonn

    • Bremen

    • Dortmund

    • Dresden

    • Duisburg

    • Düsseldorf

    • Erfurt

    • Essen

    • Frankfurt

    • Halle

    • Hamburg

    • Hannover

    • Chemnitz

    • Karlsruhe

    • Kassel

    • Keulen

    • Kiel

    • Leipzig

    • Magdeburg

    • Mainz

    • Mannheim

    • München

    • Münster

    • Neurenberg

    • Rostock

    • Saarbrücken

    • Stuttgart

    • Wiesbaden

  • Wateren

    • Donau

    • Dortmund-Emskanaal

    • Elbe

    • Emscher

    • Havel

    • Lippe

    • Noordzee

    • Oder/Neisse

    • Oostzee

    • Rijn

    • Ruhr

    • Spree

  • Vlakten en gebergten

    • Alpen

    • Harz

    • Noordduits Laagland

    • Sauerland

Bijlage 2

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Het onderwerp ‘Turkije, land in ontwikkeling’ (m.a.v.o. en l.b.o. C/D)

I. Omschrijving van de examenstof

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Van de kandidaten wordt verwacht dat zij

  • 1. Basiskennis hebben van Turkije wat betreft:

    • A topografie;

    • B mens en milieu;

    • C bevolking;

    • D bestaanswijzen.

  • 2. Kennis hebben van de volgende (voorbeeld)regio's:

    • Oost-Anatolië als voorbeeldregio van een gebied waar grootschalige irrigatie plaatsvindt;

    • Izmir-Silifke als voorbeeld van een kustzone die zich toeristisch sterk ontwikkelt;

    • Istanbul en Ankara als voorbeeldregio's voor stedelijke bestaanswijzen en stedelijke problemen.

  • 3. In relatie tot het onder I.1 en I.2 genoemde, voldoen aan de eisen die gesteld worden bij de hierna te noemen onderdelen van de thema's omschreven in het eindexamenprogramma en staatsexamenprogramma voor het vak aardrijkskunde (m.a.v.o. en l.b.o. C/D) omschreven in bijlage B2 bij circulaire DGVO-13687 C860047.

Thema: ‘De ontwikkelingsproblematiek’

1.10, 1.20, 1.30, 3.10, 3.20, 3.30

Thema: ‘Milieu en milieubeheer’

1.10, 1.30, 1.40, 2.10, 2.40, 2.50.

II. Precisering van de examenstof

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De bij I.1 A, B, C en D genoemde aspecten van de geografie van Turkije worden in dit deel II van de structuur gespecificeerd. De bedoeling van deze precisering is de examenstof te beperken en voor docenten en leden van de examencommissie zo exact mogelijk te omschrijven wat zij moeten behandelen c.q. waarover zij mogen examineren.

  • Voor de thema's ‘Mens en Milieu’, ‘Bevolking’ en ‘Bestaanswijzen’ wordt eerst vermeld welke onderdelen aan de orde dienen te komen. Daarna wordt voor elk van die onderdelen omschreven welke beperkingen gelden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschrijven (= inventariseren/vermelden) en verklaren.

  • Bij de onderdelen B, C en D wordt apart een aantal begrippen en termen genoemd. Ook deze hebben een begrenzende functie. De opsomming ervan mag niet als uitputtend worden beschouwd. Relevante termen en begrippen van eenvoudige aard (bijvoorbeeld landbouw, stuwingsregen, geboortencijfer) die naar de gangbare mening van onderwijsgevenden tot de vaste leerstof in de onderbouw behoren, worden bekend verondersteld. Termen en begrippen die al ergens in de tekst voorkomen worden niet nog eens apart vermeld. Overigens geeft ook de tekst van de onder I.3 omschreven onderdelen van het eindexamenprogramma een indicatie voor de begrippen die gekend moeten worden.

A. Topografie

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Plaatsen: Ankara, Istanbul, Üsküdar, Bursa, Izmir, Antalya, Silifke, Konya, Kayseri, Adana, Gaziantep, Diyarbakir, Erzurum, Trabzon, Samsun

Wateren: Zwarte Zee, Bosporus, Zee van Marmara, Dardanellen, Egeïsche Zee, Middellandse Zee, Golf van Antalya, Tuzmeer, Vanmeer, Eufraat, Tigris, Keban-stuwmeer, Atatürkstuwmeer

Buurlanden: Sovjetunie, Iran, Irak, Syrië, Griekenland, Bulgarije, Cyprus

Landstreken: Thracië, Anatolië, Kurdistan

Gebergten: Taurusgebergte, Pontischgebergte, Ararat.

B. Mens en milieu

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • a. Van de kandidaten wordt verwacht dat zij kennis hebben van de volgende onderdelen van het fysisch milieu:

    geologie, reliëf, klimaat, natuurlijke vegetatie en waterhuishouding.

    Dit houdt in dat de kandidaten:

    • een beschrijving kunnen geven van de geologie met de beperking dat alleen de ligging in een breukgebied en het voorkomen van aardbevingen vermeld worden;

    • het ontstaan van de ‘aardpiramiden’ (tufkegels) in Cappadocië en de sinterterrassen van Pamukkale kunnen verklaren;

    • het reliëf wat betreft gebergten, bekkens, hoogland en kustvlakten kunnen beschrijven;

    • het klimaat in de vier klimaatgebieden kunnen beschrijven;

    • het verschil in neerslag en temperatuur tussen kustgebieden en binnenland en tussen het oostelijk en het westelijk deel van Turkije kunnen verklaren;

    • natuurlijke vegetatie en waterhuishouding kunnen beschrijven.

  • b. Bij de relatie mens-milieu wordt van de kandidaten verwacht dat zij kennis hebben van:

    • de grote betekenis van klimaat en waterhuishouding voor de landbouw (differentiatie in gewassen, groeiseizoen, droogterisico's);

    • de (beperkte) mogelijkheden van de bevolking om de negatieve aspecten van het fysisch milieu te corrigeren met speciale aandacht voor de grootschalige irrigatieprojecten in Oost-Anatolië;

    • de nadelige milieu-effecten die het gevolg zijn van het bedrijven van landbouw (bodemerosie, verzilting, verwoestijning);

    • nadelige milieu-effecten van het massatoerisme langs de kust van de Middellandse Zee.

  • c. Termen en begrippen: erosie, Middellandse-zeeklimaat, Zwarte-zeeklimaat, steppeklimaat, continentaal klimaat (specifieke klimaattermen behorend bij een bepaald systeem (bijvoorbeeld Köppen) zijn niet verplicht).

C. Bevolking

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • a. Van kandidaten wordt verwacht dat zij kennis hebben van en inzicht tonen in de volgende onderdelen van het thema bevolking:

    de demografie, de bevolkingsspreiding, de religie, de etnische samenstelling, de sociale structuur, de geschiedenis, het ontwikkelingspeil.

    Dit houdt in dat kandidaten:

    • een aantal demografische kerncijfers (aantal, dichtheid, geboorte, sterfte, migratie, leeftijdsopbouw) kunnen beschrijven en een verklaring voor de veranderingen daarin sinds 1960, kunnen geven;

    • de bevolkingsspreiding en het nederzettingspatroon (steden, dorpen, verspreide bewoning) kunnen beschrijven en de veranderingen daarin sinds 1960 kunnen verklaren, met speciale aandacht voor:

      • *

        de veranderingen in het verstedelijkingsproces (urbanisatiegraad, urbanisatietempo, ontstaan van gecekondu's (zelfbouwwijken)

      • *

        de verschillende richtingen van migrantenstromen: van gebergte ––> bekken, van binnenland ––> kust, van oost ––> west;

    • het Islamitische karakter van de maatschappij en van de mate waarin die samenleving veranderd is door de Westerse cultuur, kunnen beschrijven;

    • aandacht hebben voor:

      • *

        de aanwezigheid van een groot aantal etnische Turken buiten Turkije (waar en waarom daar?)

      • *

        de relaties die er bestaan tussen in Nederland wonende Turken en het thuisland (geldovermakingen, vakanties, gezinshereniging, huwelijken, zorg voor ouders);

    • de geschiedenis kunnen beschrijven met die beperking, dat alleen aan de orde komen:

      • *

        het feit dat het huidige Turkije vroeger deel uitmaakte van grotere eenheden: de Griekse wereld, het Byzantijnse rijk en het Osmaanse rijk

      • *

        de betekenis van Kemal Atatürk voor de verwestersing;

    • (vergelijkenderwijs) het ontwikkelingspeil kunnen beschrijven aan de hand van de volgende criteria: geboortencijfer, sterftecijfer, tempo natuurlijke groei, leeftijdsopbouw, zuigelingensterfte, levensverwachting, analfabetisme, artsendichtheid waarbij met elkaar vergeleken worden:

      • *

        Turkije met ontwikkelingslanden en industrielanden

      • *

        West-Turkije met Oost-Turkije

      • *

        stad met platteland.

  • b. Termen en begrippen:

    Islam, interne migratie, buitenlandse migratie, remigratie.

D. Bestaanswijzen

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • a. Van kandidaten wordt verwacht dat zij kennis hebben van de volgende bestaanswijzen:

    de landbouw, de industrie en de dienstensector.

    Dit houdt in dat kandidaten:

    • de beroepsbevolking (omvang en verdeling over de drie sectoren) kunnen beschrijven en de veranderingen die daarin zijn opgetreden na 1960 kunnen verklaren;

    • de veranderingen die zijn opgetreden in agrarische produktieprocessen na 1960 kunnen beschrijven en verklaren;

    • de industrialisatie kunnen beschrijven;

    • de dienstensector in Ankara en Istanbul kunnen beschrijven en het verschil daarin tussen beide steden kunnen verklaren.

  • b. De kandidaten dienen in het bijzonder kennis te hebben van:

    • de Turkse economie

      Aan de hand van de criteria BNP/hoofd, samenstelling beroepsbevolking en autodichtheid moeten ze deze economie (vergelijkenderwijs) kunnen beschrijven, waarbij met elkaar vergeleken worden:

      • *

        Turkije met ontwikkelingslanden en industrielanden

      • *

        West-Turkije met Oost-Turkije

      • *

        Stad met platteland

    • het toerisme kunnen beschrijven waarbij aan de orde komen:

      • *

        de spreiding van de toeristen, de overnachtingsvormen, de herkomstgebieden, de economische betekenis

      • *

        de toeristische ontwikkelingen in de kuststrook van Izmir tot aan Silifke, waarbij een vergelijking gemaakt dient te worden tussen de oudere toeristische centra aan de westkust en de nieuwere aan de zuidkust.

  • c. Termen en begrippen:

    traditionele landbouw, moderne landbouw, irrigatielandbouw, formele sector, informele sector, vluchtsector, ambacht, handelsbalans, arbeidsproduktiviteit, massatoerisme.

Naar boven