Beschikking tijdelijke inkomenssteun in de akkerbouw

[Regeling vervallen per 24-01-2004.]
Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 23-01-2004

Beschikking tijdelijke inkomenssteun in de akkerbouw

De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Overwegende, dat de Raad van de Europese Gemeenschappen op 21 maart 1989 Verordening (EEG) nr. 768/89 tot instelling van een regeling inzake tijdelijke inkomenssteun in de landbouw heeft vastgesteld (PbEG 1989, L 84);

Overwegende, dat ingevolge deze verordening de Lid-Staten gemachtigd kunnen worden tot het tijdelijk verlenen van directe inkomenssteun aan landbouwbedrijven die bijzonder zijn getroffen door de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de aanpassing van de gemeenschappelijke marktordeningen;

Overwegende, dat het wenselijk is van deze mogelijkheid gebruik te maken voor de akkerbouwsector en dat daartoe regelen behoren te worden gesteld met inachtneming van Verordening (EEG) nr. 768/89 en Verordening (EEG) nr. 3813/89 van 19 december 1989 (PbEG 1989, L 371);

Gezien de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen bij beschikking C (90) 1325 def. van 2 juli 1990 (PbEG 1990, L 174);

Gelet op artikel 15 van de Landbouwwet (Stb. 1957, 342);

Gehoord het Landbouwschap en het Hoofdproduktschap voor Akkerbouwprodukten;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

  • 1 In het kader van deze regeling wordt verstaan onder:

    a. raadsverordening:

    Verordening (EEG) nr. 768/89 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 maart 1989, tot instelling van een regeling inzake tijdelijke inkomenssteun in de landbouw (PbEG 1989, L 84);

    b. commissieverordening:

    Verordening (EEG) nr. 3813/89 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1989 tot vaststelling van de bepalingen ter uitvoering van de regeling inzake tijdelijke inkomenssteun in de landbouw (PbEG 1989, L 371), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1279/90 (PbEG 1990, L 126);

    c. minister:

    Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

    d. directeur:

    directeur Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

    e. districtsbureauhouder:

    districtsbureauhouder (DBH) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in wiens werkgebied het akkerbouwbedrijf van de aanvrager is gelegen;

    f. akkerbouw:

    de sector van de landbouw die zich bezig houdt met de gemechaniseerde en grootschalige teelt van akkerbouwgewassen die als zodanig jaarlijks door de minister ten behoeve van de landbouwtelling worden vastgesteld;

    g. akkerbouwbedrijf:

    bedrijf waarvan blijkens de landbouwtelling 1989 tenminste 2/3 van de produktie-omvang, uitgedrukt in bruto standaard saldi, afkomstig is uit de akkerbouw;

    h. marktordeningsgewassen:

    gewassen, vermeld op de als bijlage I bij deze beschikking gevoegde lijst;

    i. landbouwtelling:

    landbouwtelling als bedoeld in artikel 24 van de Landbouwwet (Stb. 1957, 342);

    j. bruto standaardsaldo:

    door het Landbouw Economisch Instituut berekende verhoudingsgetallen die een beoordeling mogelijk maken van de produktieomvang van het gehele bedrijf en van de afzonderlijke produktierichtingen;

    k. PIL:

    Programma inkomenssteun in de landbouw zoals vastgesteld door de minister en opgenomen als bijlage II bij deze beschikking;

    l. hoofdberoep in de akkerbouw:

    persoon die meer dan 75% van zijn arbeidstijd op het akkerbouwbedrijf werkzaam is;

    m. (landbouw)arbeidsjaareenheid:

    1800 arbeidsuren per jaar;

    n. gezinsbedrijf in de landbouw:

    bedrijf waarop naast het bedrijfshoofd één of meer leden van het gezin van het bedrijfshoofd werkzaam zijn;

    o. leden van het gezin:

    de echtgeno(o)t(e) van het bedrijfshoofd respectievelijk de partner waarmee het bedrijfshoofd duurzaam samenleeft en bloedverwanten in de eerste graad van het bedrijfshoofd, die met hem een gezamenlijke huishouding voeren.

  • 2 In het kader van deze regeling wordt met betrekking tot de volgende begrippen verstaan hetgeen overeenkomstig de raadsverordening en de commissieverordening in het PIL daaronder wordt verstaan:

    • a. inkomen

    • b. netto landbouwinkomen

    • c. totaal gezinsinkomen

    • d. inkomensnadeel.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

Er wordt ter uitvoering van het bij en krachtens de raadsverordening bepaalde een PIL opgesteld op grond waarvan de minister overeenkomstig de bepalingen in de raadsverordening, de commissieverordening en deze regeling op aanvraag tijdelijke inkomenssteun in de akkerbouw kan verlenen.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

  • 1 Inkomenssteun kan worden verleend aan natuurlijke en rechtspersonen.

  • 2 Inkomenssteun kan slechts worden verleend aan natuurlijke personen, indien:

    • a. zij blijkens de gegevens van de landbouwtellingen van 1987 en 1988 als bedrijfshoofd voor eigen rekening en risico een akkerbouwbedrijf hebben geëxploiteerd;

    • b. zij volgens de gegevens van de landbouwtelling van 1989 en op het moment van de indiening van de aanvraag als bedrijfshoofd hun hoofdberoep op dit bedrijf hebben respectievelijk als lid van het gezin een individuele arbeidsprestatie van tenminste 25% van een arbeidsjaareenheid op dit bedrijf leveren;

    • c. blijkens de gegevens van de landbouwtelling van 1989 van de totale oppervlakte aan cultuurgrond van dit bedrijf tenminste 30% wordt gebruikt voor de teelt van marktordeningsgewassen;

    • d. zij op het moment van de indiening van de aanvraag de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt;

    • e. zij op het moment van indiening van de aanvraag geen recht hebben op een bijdrage ingevolge de Stimuleringsregeling bedrijfsbeëindiging en structuurverbetering in de akkerbouw (Stcrt. 1990, ...).

  • 3 Inkomenssteun kan slechts worden verleend aan rechtspersonen, indien:

    • a. zij blijkens de gegevens van de landbouwtellingen van 1987 en 1988 voor eigen rekening en risico een akkerbouwbedrijf hebben geëxploiteerd;

    • b. volgens de gegevens van de landbouwtelling van 1989 en op het moment van de indiening van de aanvraag de directeur/bedrijfsleider zijn hoofdberoep op dit bedrijf heeft;

    • c. dit bedrijf op het moment van de indiening van de aanvraag voor eigen rekening en risico geëxploiteerd wordt en van de totale oppervlakte aan cultuurgrond van het bedrijf tenminste 30% wordt gebruikt voor de teelt van marktordeningsgewassen;

    • d. de directeur/bedrijfsleider op het moment van indiening van de aanvraag de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt;

    • e. de directeur/bedrijfsleider op het moment van de indiening van de aanvraag geen recht heeft op een bijdrage ingevolge de Stimuleringsregeling bedrijfsbeëindiging en structuurverbetering in de akkerbouw.

  • 4 Indien meer dan een natuurlijke persoon en/of rechtspersoon een akkerbouwbedrijf uitoefenen, kan inkomenssteun slechts worden verleend:

    • a. indien zij blijkens de gegevens van de landbouwtellingen van 1987 en 1988 voor rekening en risico van hen gezamenlijk een akkerbouwbedrijf hebben geëxploiteerd;

    • b. indien volgens de gegevens van de landbouwtelling van 1989 en op het moment van de indiening van de aanvraag het bedrijfshoofd respectievelijk de directeur/bedrijfsleider zijn hoofdberoep op dit bedrijf heeft;

    • c. indien dit bedrijf op het moment van de indiening van de aanvraag voor rekening en risico van hen gezamenlijk geëxploiteerd wordt en van de totale oppervlakte aan cultuurgrond van het bedrijf tenminste 30% wordt gebruikt voor de teelt van marktordeningsgewassen;

    • d. aan de natuurlijke personen dan wel de directeuren/bedrijfsleiders die op het moment van de indiening van de aanvraag de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt;

    • e. aan de onder d bedoelde personen die op het moment van de indiening van de aanvraag geen recht hebben op een bijdrage ingevolge de Stimuleringsregeling bedrijfsbeëindiging en structuurverbetering in de akkerbouw.

  • 5 In de gevallen zoals bedoeld in het derde en vierde lid is het in het tweede lid onder b en d bepaalde van overeenkomstige toepassing op de leden van het gezin.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

Inkomenssteun kan slechts worden verleend, indien het overeenkomstig het PIL per arbeidsjaareenheid berekende totale gezinsinkomen gemiddeld over de boekjaren 1986/1987 en 1987/1988 minder bedraagt dan € 15.428,53 en tenminste 10% van het totale gezinsinkomen uit het landbouwbedrijf afkomstig is. Indien de boekjaren 1986/1987 en 1987/1988 niet representatief zijn voor de bepaling van de voorwaarde dat 10% van het totale gezinsinkomen uit het landbouwbedrijf afkomstig is, kan, op verzoek van de aanvrager, worden uitgegaan van het gemiddelde over de boekjaren 1982/1983-1984/1985.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

  • 1 Overeenkomstig het in het PIL bepaalde wordt het inkomensnadeel op basis van het verschil tussen het gemiddelde inkomen in de periode van 1987 tot en met 1989 en het gemiddelde inkomen in de periode van 1980 tot en met 1984 bepaald op een vast bedrag per hectare marktordeningsgewas.

  • 2 Het niveau van de inkomenssteun wordt forfaitair op grond van het per hectare marktordeningsgewas bepaalde inkomensnadeel vastgesteld.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

  • 1 de inkomenssteun wordt op basis van de gegevens van de landbouwtelling van 1989 berekend op grond van:

    • -

      de op het bedrijf gepresteerde arbeidsjaareenheden;

    • -

      het aantal hectaren marktordeningsgewas;

  • 2 De inkomenssteun wordt verleend ter aanvulling van het per arbeidsjaareenheid berekende totale gezinsinkomen, zoals bedoeld in artikel 4, tot ten hoogste € 15.428,53;

  • 3 De inkomenssteun bedraagt maximaal € 2.500,- per jaar per arbeidseenheid van het betrokken bedrijf en maximaal € 5.000,- per jaar per bedrijf;

  • 4 De inkomenssteun wordt ten hoogste gedurende vijf jaar vanaf de eerste betaling verleend;

  • 5 Wanneer de inkomenssteun gedurende verschillende jaren wordt verleend wordt het bedrag als bedoeld in artikel 5, tweede lid, elk jaar met 20% in waarde verlaagd;

  • 6 Geen uitkering van inkomenssteun vindt plaats indien het bedrag van de eerste betaling € 45,38 of minder bedraagt.

  • 7 Wanneer begunstigden als bedoeld in artikel 3, tijdens de looptijd van het PIL de leeftijd van 65 jaar bereiken, komen zij slechts naar evenredigheid voor de maanden, voorafgaand aan die waarin zij deze leeftijd bereiken, voor inkomenssteun in aanmerking;

  • 8 Wanneer begunstigden als bedoeld in artikel 3, tijdens de looptijd van het PIL een recht verkrijgen op een bijdrage ingevolge de Stimuleringsregeling bedrijfsbeëindiging en structuurverbetering in de akkerbouw, vervalt hun recht op inkomenssteun met ingang van de maand waarin het recht op voornoemde bijdrage ontstaat en komen zij slechts naar evenredigheid voor de daaraan voorafgaande maanden in aanmerking voor inkomenssteun.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

  • 1 Om in aanmerking te komen voor inkomenssteun moet het bedrijfshoofd respectievelijk de directeur/bedrijfsleider in de periode van 6 augustus 1990 tot 16 oktober 1990, dan wel in de periode van 1 januari 1991 tot 16 februari 1991 een daartoe strekkende aanvrage indienen bij de DBH op een door de directeur vastgesteld formulier.

  • 2 De DBH is belast met het uitreiken en in ontvangst nemen van de aanvraagformulieren.

  • 3 De aanvraag dient vergezeld te gaan van bewijsstukken waaruit blijkt dat voldaan wordt aan, voor zover van toepassing, het in de artikelen 3 en 4 bepaalde.

  • 4 De aanvrager is verplicht om desgevraagd aanvullende gegevens te verstrekken, die de directeur nodig acht voor een beoordeling van de aanvraag in het kader van het in deze regeling en het PIL bepaalde.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

  • 1 De directeur is met de uitvoering van deze regeling belast en beslist, namens de minister, op de aanvraag.

  • 2 Van de beslissing wordt de aanvrager in kennis gesteld.

  • 3 Indien de aanvraag wordt afgewezen wordt de beslissing met redenen omkleed.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

  • 1 Onverminderd het in het Burgerlijk Wetboek bepaalde kan uitgekeerde inkomenssteun geheel of ten dele worden teruggevorderd in de mate waarin deze op grond van onjuiste, doch door de aanvrager voor juist verklaarde gegevens blijkt te zijn verleend, vermeerderd met de wettelijke rente over de periode vanaf het moment van uitbetaling tot aan het moment van terugbetaling.

  • 2 Indien wordt vastgesteld dat uitbetaling van de inkomenssteun ten onrechte is geschied als gevolg van ernstige onregelmatigheden van de betrokken begunstigde, wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag bovendien vermeerderd met een bijkomend bedrag gelijk aan 30% van de ten onrechte uitgekeerde inkomenssteun.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

  • 1 Tegen een besluit genomen op grond van deze regeling kan de natuurlijke of rechtspersoon, die door dit besluit rechtstreeks in zijn belang is getroffen een bezwaarschrift indienen bij de minister.

  • 2 De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt 30 dagen.

  • 3 De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit is verzonden of uitgereikt.

  • 4 Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkheidsverklaring op die grond achterwege indien de betrokkene aantoont dat hij het geschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kan worden.

  • 5 Het bezwaar schorst niet de werking van het besluit waartegen het gericht is.

  • 6 Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en ten minste te bevatten:

    • a. naam en adres van de indiener;

    • b. dagtekening van het bezwaarschrift;

    • c. een omschrijving, met vermelding van kenmerk en datum, van het besluit waartegen het bezwaar zich richt, zo mogelijk door medezending van een copie van het besluit;

    • d. de gronden voor het bezwaar.

  • 7 Indien niet is voldaan aan het bepaalde in het zesde lid kan het bezwaarschrift niet-ontvankelijk worden verklaard mits de indiener de gelegenheid heeft gehad binnen een door of vanwege de minister gestelde termijn het verzuim te herstellen.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na die van haar bekendmaking in de Staatscourant.

's-Gravenhage, 1 augustus 1990

De

minister

van Landbouw en Visserij,
Voor deze,
De

secretaris-generaal

,

T. H. J. Joustra.

Bijlage I

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

Lijst van marktordeningsgewassen als bedoeld in artikel 1, onderdeel h:

  • -

    wintertarwe

  • -

    zomertarwe

  • -

    wintergerst

  • -

    zomergerst

  • -

    haver

  • -

    rogge

  • -

    triticale

  • -

    korrelmais

  • -

    fabrieksaardappelen

  • -

    groene erwten (droog)

  • -

    kapucijners

  • -

    grauwe erwten

  • -

    veldbonen

  • -

    schokkers

  • -

    koolzaad

Bijlage II. Programma Inkomenssteun in de Landbouw (PIL)

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

Programma voor tijdelijke steun in de akkerbouw in NEDERLAND

Op 21 maart 1989 heeft de Raad van de Europese Gemeenschappen een verordening vastgesteld tot instelling van een regeling inzake tijdelijke inkomenssteun in de landbouw (Verordening (EEG) nr.768/89, Pb EG L 84). Uitvoeringsbepalingen voor deze verordening zijn neergelegd in een Commissieverordening van 19 december 1989 (Verordening (EEG) nr.3813/89, Pb EG L 371).

De Nederlandse overheid zal aan akkerbouwers de mogelijkheid bieden deze steun te verkrijgen. Aanleiding hiervoor is dat in deze sector na 1984 een sterke daling van de inkomens is opgetreden door bijstellingen in het EG-markt- en prijsbeleid.

In de verordening van de Raad is bepaald dat lidstaten de steun slechts mogen verstrekken wanneer hiervoor een programma is opgesteld en door de Commissie is goedgekeurd. Een dergelijk programma bevat het algemene kader voor het verstrekken van de steun. De EG-verordeningen vormen het uitgangspunt bij het opstellen van onderstaand programma.

I. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

(1.0)1 De doelstelling van dit programma is om de nadelige inkomenseffecten als gevolg van aanpassingen in het gemeenschappelijke landbouwbeleid (GLB) te verminderen.

In de afgelopen jaren zijn ten behoeve van een beter evenwicht op de markt van landbouwprodukten ingrijpende wijzigingen aangebracht in het GLB. In de akkerbouw betreft dit een verlaging van de prijzen van de produkten waarop het stabilisatiemechanisme van toepassing is. Het gaat hierbij om granen, oliezaden, eiwithoudende gewassen en fabrieksaardappelen. Bij dit laatste produkt wordt de minimumtelersprijs van de graanprijs afgeleid. Voor granen zijn bij voorbeeld de effectieve interventieprijzen sinds 1984 met meer dan 25% gedaald (zie voor een uitgebreid overzicht van de prijsontwikkeling bijlage 1).

Dit heeft er toe geleid dat akkerbouwbedrijven geconfronteerd zijn met een aanzienlijke achteruitgang in hun inkomen. Om deze reden is het programma gericht op de sector akkerbouw en dan met name op die gewassen waarop het stabilisatiemechanisme van toepassing is.

De lage prijzen en de dienten gevolge lage inkomens maken een herstrukturering van de akkerbouwsector noodzakelijk. Sommige bedrijven zullen overschakelen naar meer rendabele teelten of zullen door veranderingen in de bedrijfsvoering kostenvermindering nastreven. Andere bedrijven zullen een part-time karakter krijgen of zullen worden beëindigd. Dit proces van herstrukturering vergt tijd. Aanvullende maatregelen als een tijdelijke steun zullen er toe bijdragen het inkomen op een redelijk niveau te houden gedurende de periode die nodig is te herstruktureren.

(2) De regeling zal nationaal worden toegepast zonder onderscheid naar regios.

II. Selectie van begunstigden en steunniveau

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

3. Potentiële begunstigden

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

Om in aanmerking te komen voor de steun dient men te voldoen aan een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden zijn enerzijds gebaseerd op EGvoorschriften. Anderzijds zijn deze voorwaarden gebaseerd op het nationale beleid.

De EG-raadsverordening staat lidstaten toe om tijdelijke inkomenssteun te verlenen aan bedrijfshoofden en hun meewerkende gezinsleden die getroffen worden door hervorming van het gemeenschappelijke landbouwbeleid.

Alle andere vormen van inkomenssteun in de landbouw zijn verboden.

(3.0) Voor een bijdrage komen in aanmerking bedrijfshoofden en hun op het bedrijf werkzame leden van het gezin:

  • a. a. die voor ten minste 25% van een arbeidsjaareenheid werkzaam zijn op een landbouwbedrijf waarop:

    • -

      het bedrijfshoofd zijn hoofdberoep heeft,

    • -

      overwegend akkerbouwprodukten worden voortgebracht en

    • -

      minimaal 30% van de oppervlakte beteeld wordt met akkerbouwgewassen waarop het stabilisatiemechanisme van toepassing is.

  • b. waarvan het totaal gezinsinkomen per arbeidsjaareenheid lager is dan 34 000 gulden en

  • c. waarvan het inkomen uit het landbouwbedrijf ten minste 10% van het inkomen van het huishouden bedraagt en

  • d. die jonger zijn dan 65 jaar.

Hierna wordt op deze verschillende voorwaarden ingegaan. Hierbij zij vooropgesteld dat aan deze voorwaarden dient te worden voldaan op het moment van aanvraag. Voor een belangrijk deel kunnen de gegevens worden ontleend aan de landbouwtelling 1989. De gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van het totaal gezinsinkomen per arbeidsjaareenheid hebben betrekking op de periode 1986/1988.

Bedrijfshoofden zijn die personen die voor eigen rekening en risico een onderneming drijven en die ook op het bedrijf actief zijn. Op één bedrijf kunnen meer dan één bedrijfshoofd werkzaam zijn (bij voorbeeld in het geval van een maatschap). Tot de leden van het gezin worden gerekend de echtgeno(o)t(e) of partner van het bedrijfshoofd, de kinderen en de ouders van het bedrijfshoofd, die op het bedrijf werkzaam zijn en met het bedrijfshoofd een gezamenlijke huishouding voeren.

ad a. voor ten minste 25% van een arbeidsjaareenheid werkzaam op een landbouwbedrijf

(3.1) Voor de definitie van arbeidsjaareenheid wordt uitgegaan van de omschrijving die in de Commissieverordening nr. 3813/89, in art. 2, derde lid, is opgenomen, namelijk een totaal reëel aantal arbeids uren van 1800 per jaar. De samenstelling van de arbeidsbezetting zal vastgesteld worden op basis van de opgave bij de landbouwtelling 1989 van het aantal regelmatig werkzame gezinsarbeidskrachten. Personen die blijkens de gegevens van deze telling regelmatig meer dan 10 uur per week op het bedrijf werken worden geacht meer dan 25% van een arbeidsjaareenheid op het bedrijf werkzaam te zijn.

  • -

    Hoofdberoep

    Die personen hebben hun hoofdberoep op het bedrijf die daar meer dan 75% van hun arbeidstijd op werkzaam zijn. Deze definitie van hoofdberoep komt overeen met die in andere regelingen (o.a. de struktuurverbeteringsregeling).

    De vaststelling van het hoofdberoep wordt gebaseerd op een opgave van de aanvrager en kan tevens worden getoetst aan de landbouwtelling 1989.

    Het bedrijfshoofd dient voldoende vakbekwaam te zijn. Om voor steun in aanmerking te komen dient deze zowel op het moment van aanvraag als in de jaren 1986/1987 en 1987/88 bedrijfshoofd te zijn geweest. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde die ook in het kader van andere regelingen ten aanzien van vakbekwaamheid wordt aangehouden (Verordening (EEG) nr. 797/85). Daar wordt de eis gesteld dat het bedrijfshoofd ten minste drie jaar op het landbouwdrijf werkzaam is geweest.

  • -

    Bedrijf waarop overwegend akkerbouwprodukten worden voortgebracht

    (3.9) In de inleiding is aangegeven dat de inkomenssteun zal worden verleend in de akkerbouwsector. Akkerbouwbedrijven worden, uitgaande van de gebruikelijke typologie (de EG-bedrijfstypologie), gedefinieerd als bedrijven waarop de produktieomvang, uitgedrukt in brutostandaardsaldi, hoofdzakelijk (meer dan twee derde) uit akkerbouw bestaat. De gegevens worden ontleend aan de landbouwtelling 1989.

  • -

    Minimaal 30% van de bedrijfsoppervlakte dient beteeld te worden met gewassen waarop het stabilisatiemechanisme van toepassing is.

    Het programma wordt beperkt tot de sector akkerbouw en dan met name tot die gewassen ten aanzien waarvan de toepassing van het mechanisme van de stabilisatoren een aanzienlijke daling van het inkomen tot gevolg heeft gehad. Dit betreft de granen (wintertarwe, zomertarwe, wintergerst, zomergerst, haver, rogge, triticale, korrelmais), peulvruchten (groene erwten droog te oogsten, kapucijners, grauwe erwten, veldbonen, schokkers), oliehoudende zaden (koolzaad) en fabrieksaardappelen. Op deze wijze wordt de steun gericht op bedrijven waarop de inkomensvermindering door aanpassing van het GLB een belangrijke rol speelt. De oppervlakte van deze gewassen wordt opgegeven bij de jaarlijkse landbouwtelling of kan ontleend worden aan de opgave van de betrokkene.

ad b. Het totale gezinsinkomen per arbeidsjaareenheid dient lager te zijn dan 34 000 gulden

Om in aanmerking te komen voor de steun dient ingevolge de verordening van de Raad (zie art. 4) het per arbeidseenheid berekende totale gezinsinkomen beneden een niveau te liggen dat door de lidstaten moet worden vastgesteld. Het niveau mag in geen geval hoger zijn dat 70% van het bruto binnenlands produkt per werkende. Er dient hierbij te worden uitgegaan van de laatste twee jaren waarvan gegevens beschikbaar zijn.

Tabel 2 Bruto binnenlands produkt in guldens per werkende (arbeidsjaar)
 

1987

1988

- bruto binnenlands produkt per

82 180

85 050

arbeidsjaar, faktorkosten

   

- 70% van het BBP per arbeidsjaar

57 526

59 535

Bron: Nationale Rekeningen 1988, pag. 43

Voor de bepaling van het totale gezinsinkomen wordt uitgegaan van de aangifte voor de inkomstenbelasting van het "onzuiver inkomen" van het bedrijfshoofd en de betrokken leden van het gezin.

Het boekjaar in de akkerbouw loopt van 1 mei tot 30 april. De opgave voor de inkomstenbelasting geschiedt vóór 1 april van het volgende jaar of, wanneer men uitstel krijgt, vóór 1 december. De laatste twee boekjaren waarvan een opgave beschikbaar is zijn dus 1986/1987 en 1987/88.

Om te toetsen of aan deze voorwaarde dat het totale gezinsinkomen per arbeidsjaareenheid lager is dan 34 000 gulden wordt voldaan, wordt de voorwaarde gesteld dat het bedrijfshoofd ook in 1986/87 en 1987/88 bedrijfshoofd was op een akkerbouwbedrijf.

Het aantal arbeidsjaareenheden wordt vastgesteld op basis van de opgegeven arbeidstijd van het bedrijfshoofd en van de op het bedrijf werkzame leden van het gezin. Hierbij worden alleen die personen in de beschouwing betrokken die meer dan 25% van een arbeidsjaareenheid op het bedrijf werken. Van deze personen wordt het totale aantal arbeidsjaareenheden bepaald. Voorzover deze personen op het bedrijf werken kunnen de gegevens worden ontleend aan de landbouwtelling. Personen die regelmatig meer dan 30 uur per week op het bedrijf werken worden daarbij voor één arbeidsjaareenheid geteld, personen die van 20 tot 30 uur per week op het bedrijf werken voor 0,7 en personen die 10 tot 20 uur per week werken voor 0,4. Voorzover deze personen ook buiten het bedrijf werken zal de bepaling van het aantal arbeidsjaareenheden dat hiervoor dient te worden gerekend gebaseerd worden op de opgave door de aanvrager van het aantal gewerkte uren, waarbij 1800 uur overeenkomt met één arbeidsjaareenheid. Het maximum aantal arbeidsjaareenheden per persoon is 1.

Bij de opgave voor de inkomstenbelasting wordt uitgegaan van het begrip ‘onzuiver inkomen’. Dit begrip verschilt van het begrip ‘brutobinnenlands produkt’. Het verschil wordt gevormd door de kosten van rente, afschrijvingskosten en pacht: deze posten zijn wel opgenomen in het bruto-binnenlands produkt doch niet in het onzuiver inkomen. Het onzuiver inkomen is dus aanmerkelijk lager dan het bruto-binnenlands produkt. Op basis van gegevens over 1985/1986 en 1986/1987 is berekend dat het onzuiver inkomen ongeveer 43% lager is (zie bijlage 2).

(3.4) Om te voldoen aan de communautaire eis dient het gezinsinkomen per arbeidseenheid dus te liggen op een niveau dat meer dan 43% lager is dan de in de tabel genoemde cijfers, dus lager te zijn dan 34 000 gulden.

Dit niveau komt ook ongeveer overeen met het niveau dat in Nederland in zijn algemeenheid aangehouden wordt als het bruto-niveau voor een zelfstandige om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Dit niveau is ook ongeveer het gemiddelde inkomen dat een zelfstandige mag hebben gehaald om in aanmerking te komen voor de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (IOAZ).

ad c. Het inkomen uit het landbouwbedrijf moet ten minste 10% van het totale inkomen van het gezinshuishouden bedragen.

Voor de vaststelling van het inkomen van het huishouden (totaal gezinsinkomen) wordt uitgegaan van het gemiddelde over de jaren 1986/87 en 1987/88. Indien de jaren 1986/1987 en 1987/1988 niet representatief zijn voor de vaststelling van het inkomen van het huishouden (totaal gezinsinkomen) kan worden uitgegaan van het gemiddelde over de jaren 1982/1983-1984/1985.

ad d. Men dient jonger te zijn dan 65 jaar

De steun heeft ten doel om de aanpassing van de gewijzigde marktomstandigheden tot een goed einde te brengen en ondertussen de levensstandaard op een redelijk niveau te houden. Bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd treedt echter de Algemene Ouderdomswet in werking. De steun zal dan ook beperkt worden tot personen die jonger zijn dan 65 jaar.

De steunverlening wordt beëindigd bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd met dien verstande dat bij het bepalen van de hoogte van de steun voor het jaar waarin men deze leeftijd bereikt, een evenredig deel wordt berekend. Om te kunnen bepalen of personen gezien hun leeftijd in aanmerking komen voor steun dienen bij de aanvraag de benodigde gegevens van het bedrijfshoofd en de op het bedrijf werkzame gezinsarbeidskrachten te worden vermeld.

4.A. Bepaling van de inkomensachteruitgang

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

Het steunniveau wordt bepaald op de grondslag van het nadeel dat voor de begunstigde is onstaan als gevolg van de gewijzigde marktsituatie door de hervorming van het GLB. De inkomensachteruitgang wordt forfaitair vastgesteld.

De inkomensachteruitgang wordt bepaald op basis van het verschil tussen de gemiddelde inkomsten in guldens per ha over de jaren 1980/19811984/1985 en het gemiddelde over de jaren 1987/1988-1989/1990. De opbrengst in guldens per ha die bepalend is voor de inkomenssituatie, is hiervoor als uitgangspunt genomen. Hierbij is er uitgegaan van de globale veronderstelling dat de kosten per ha gelijk gebleven zijn. Precieze gegevens over de ontwikkeling van de kosten per ha van de verschillende gewassen zijn niet beschikbaar. Voor de akkerbouwbedrijven als totaal zijn de kosten per ha in deze periode trendmatig met 2% per jaar gestegen. De volgens de gegeven berekeningswijze bepaalde inkomensachteruitgang wordt dus in geen geval overschat.

De gewassen waarvoor de inkomensachteruitgang in de beschouwing wordt betrokken betreffen de produkten in de akkerbouw waarop het stabilisatiemechanisme van toepassing is.

De inkomensachteruitgang verschilt van gewas tot gewas. Hiermee dient bij de bepaling van de gemiddelde achteruitgang per ha rekening te worden gehouden door middel van weging op basis van de oppervlakte van de gewassen. Van de gewassen die een zeer kleine opppervlakte beslaan zijn deze gegevens niet bekend. Dit betreft kapucijners, grauwe erwten, veldbonen, schokkers, korrelmais en triticale: de totale opppervlakte van deze gewassen in het hele land was in 1985 1100 ha. De opbrengst per ha en het inkomensnadeel zijn weergegeven in tabel 2 (zie voor een uitgebreidere berekening bijlage 3).

Bij deze berekening is uitgegaan van de werkelijke geldopbrengsten per ha gewas over de periode 1980/81-1984/85. Voor de periode 1987/19881989/1990 is uitgegaan van de actuele prijzen. Om de invloed van fluctuaties in inkomen door weersomstandigheden uit te sluiten is uitgegaan van genormaliseerde kg-opbrengsten per ha, dat wil zeggen het niveau dat op basis van langjarige gemiddelden voor deze jaren verwacht had mogen worden. Er is dus rekening gehouden met de autonome ontwikkeling in de kg-opbrengsten per ha waardoor alleen de reële prijsdaling in de berekening van het nadeel is betrokken.

Tabel 4 De opbrengst per ha en het inkomensnadeel per ha
 

opbrengsten in guldens per ha

inkomensontwikkeling per ha

 

80/81-84/85

87/88

88/89

89/90

87/88

88/89

89/90

wintertarwe

3891

3465

3402

3297

-426

-484

-594

zomertarwe

2826

2593

2422

2340

-233

-404

-486

wintergerst

3214

3011

3157

3257

-203

-57

+43

zomergerst

2677

2549

2464

2448

-128

-213

-229

Haver

2533

2569

2072

2004

+36

-461

-529

rogge

2086

1841

1872

1915

-245

-214

-171

fabrieksaardappelen

5621

5453

5441

5285

-168

-180

-336

groene erwten (droog)

3411

3437

3010

3138

+26

-401

-273

koolzaad

3750

3358

3442

3561

-382

-308

-189

gewogen gemiddelde

       

-236

-345

-422

Bron: Landbouw Economisch Instituut

Gemiddeld over de betrokken gewassen bedraagt het inkomensnadeel, inflatie buiten beschouwing gelaten, in 1987/1988 236 gulden, in 1988/89 345 gulden en in 1989/90 422 gulden.

Hierbij zijn de gewassen gewogen op basis van het aantal ha.

Dit inkomensnadeel mag worden gecorrigeerd voor inflatie tot het jaar van uitbetaling (Verordening (EEG) nr.3813/89, art. 15). De eerste uitbetaling vindt eind 1990 plaats. Er dient dus rekening te worden gehouden met de inflatie in 1990 (3,0%), 1989 (1,0%) en 1988 (1,7%). Rekening houdende met deze inflatie bedraagt het inkomensnadeel in het eerste jaar van uitbetaling 1050 gulden. De oppervlakte van de betrokken gewassen bedroeg in Nederland in zijn totaliteit in 1987 292 duizend ha, in 1988 305 duizend ha en in 1989 294 duizend ha. Van deze oppervlakte komt 62% voor op de akkerbouwbedrijven met meer dan 30% van de betrokken gewassen in hun bouwplan en met een bedrijfshoofd dat zijn hoofdberoep in de landbouw heeft en jonger is dan 65 jaar. De inkomensachteruitgang in deze drie

(4.3) jaren bij deze groep bedrijven bedraagt op basis van bovenstaande cijfers in 1987/88 42 miljoen gulden, in 1988/89 65 miljoen en in 1989/1990 77 miljoen.

Artikel 7, tweede lid van Verordening (EEG) nr.3813/89 bepaalt dat de inkomenssteun niet groter mag zijn dan het totale inkomensnadeel. Om te toetsen of aan deze voorwaarde wordt voldaan is een berekening gemaakt van de totale inkomensachteruitgang, waarbij de werkelijke resultaten per ha in zowel de basisperiode als de referentieperiode als uitgangspunt zijn genomen en waarbij ook een inschatting is gemaakt van het verloop van de kosten. Deze inkomensachteruitgang bedraagt:

  • -

    in het jaar 1987/1988 606 gulden

  • -

    in het jaar 1988/1989 558 gulden

  • -

    in het jaar 1989/1990 638 gulden

De totale inkomensachteruitgang in deze drie jaren is dus 1802 gulden. Het niveau van de steun is dus niet groter dan de totale inkomensnadeel.

Voorts is in verordening (EEG) nr. 3813/89 in artikel 6, zesde lid, bepaald dat slechts het deel van de verlaging van de producentenprijzen voor compensatie in aanmerking komt, dat veroorzaakt is door de hervorming van het GLB. Daarom is in bijlage 4 de ontwikkeling van de effectieve interventieprijzen zoals die tot stand komen onder invloed van de wijzigingen in het GLB, vergeleken met de producentenprijzen. Hieruit blijkt dat de verlaging van de producentenprijzen geringer is dan de verlaging van de effectieve interventieprijzen. Wanneer in plaats van de producentenprijzen de effectieve interventieprijzen als uitgangspunt worden genomen dan is de inkomensachteruitgang groter.

Verordening (EEG) nr. 3813/89 stelt in artikel 5, tiende lid, dat ten volle rekening moet worden gehouden met de intersectoriële effecten. Deze effecten zijn verwaarloosbaar voor de groep akkerbouwers die voor steun in aanmerking komen. De voorwaarden hebben tot gevolg dat een groep bedrijven in aanmerking komt, waarbij het gemiddelde aandeel van de dierlijke produktie in de output slechts 2,5% bedraagt.

B. Begrenzing van de steun

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

  • a. Het steunniveau per arbeidsjaareenheid bedraagt maximaal 2500 ECU per jaar. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden in verordening 3813/89 art. 7.1. Het aantal arbeidsjaareenheden gezinsarbeid dat voor steun in aanmerking komt bedraagt maximaal 2 per bedrijf. De maximale steun per bedrijf bedraagt dus 5000 ECU per jaar.

  • b. De steun wordt slechts verleend voor zover het per arbeidsjaareenheid berekende totale gezinsinkomen in de referentieperiode lager is dan 34 000 gulden. Het feitelijk behaalde inkomen vermeerderd met de steun kan niet uitkomen boven de 34 000 gulden.

  • c. De steun wordt verstrekt over een periode van maximaal 5 jaar en wordt jaarlijks met 20% verminderd. Bij een inkomensachteruitgang van ruim 1000 gulden per ha en een vermindering van 20% per jaar bedraagt de steun in het eerste jaar rekening houdende met een geringe inflatie maximaal 350 gulden per ha. In het tweede en volgende jaren bedraagt deze resp. 280 gulden, 210 gulden, 140 gulden en 70 gulden. Met inachtneming van bovenstaande begrenzingen wordt de steun berekend op basis van de oppervlakte die in 1989 met de betrokken gewassen werd beteeld.

III. Uitkeringen

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

(7.0) De uitkering wordt verleend indien de aanvraag van het bedrijfshoofd wordt goedgekeurd.

Of een landbouwer en zijn op het bedrijf werkzame leden van het gezin voor steun in aanmerking komen wordt bepaald op basis van de gegevens die bij de aanvraag zijn verstrekt.

De steun in het eerste jaar wordt bepaald op basis van het aantal ha van de genoemde gewassen waarop het stabilisatiemechanisme van toepassing is, vermenigvuldigd met een bedrag per ha van 350 gulden. Voor het vaststellen van de hoogte van de steun dient verder rekening gehouden te worden met de in de beschikking vastgelegde maxima.

Het steunbedrag van het eerste jaar wordt in het tweede en daarop volgende jaren telkens met 20% verlaagd.

Voorts wordt rekening gehouden met het eventueel bereiken van de 65-jarige leeftijd, alsmede met het het verkrijgen van een recht op een bijdrage op grond van de Stimuleringsregeling bedrijfsbeëindiging en structuurverbetering in de akkerbouw.

Het boekjaar in deze bedrijfstak loopt in beginsel van 1 mei tot 30 april. De uitkering vormt een aanvulling op het inkomen in het betreffende boekjaar van de referentie-periode. Indien het boekjaar samenvalt met het kalenderjaar dan wordt dit boekjaar als uitgangspunt genomen.

(8.0) De Verordening van de Commissie geeft aan dat bij de berekening van de steun een correctie kan worden aangebracht voor inflatie. De deflator van het bruto-nationaal produkt tegen marktprijzen bedroeg in 1988 1,7%, in 1989 1% en in 1990 3,0%. Bij de berekening van de steun wordt hier rekening mee gehouden.

(9.0) De uitkering heeft een tijdelijk karakter. Ze wordt verstrekt over een periode van maximaal 5 jaar, waarbij de steun jaarlijks met 20% wordt verminderd.

IV . Totale kosten en financiële bijdrage van de Gemeenschap

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

Voor de bepaling van het aantal bedrijven dat in aanmerking komt voor de regeling is gebruik gemaakt van gegevens uit de landbouwtelling van het CBS en uit het boekhoudnet van het LEI. Het aantal akkerbouwbedrijven waarop het bedrijfshoofd zijn hoofdberoep in de landbouw heeft en jonger is dan 65 jaar en waarop meer dan 30% van de oppervlakte wordt beteeld met de bedoelde marktordeningsprodukten bedraagt in 1989 ongeveer 7600. Van deze bedrijven hebben er naar raming in de jaren 1986/1988 ongeveer 3200 een gezinsinkomen per arbeidsjaareenheid dat lager is dan 34 000 gulden. De oppervlakte van de betrokken gewassen op deze bedrijven wordt geraamd op 70 000 á 80 000 ha.

Wanneer deze cijfers als uitgangspunt worden genomen, dan betekent dit dat het totale bedrag aan steun in het eerste jaar (1990/1991) een bedrag van maximaal omstreeks 25 miljoen gulden zal bedragen. Dit bedrag wordt jaarlijks met 20% verminderd. Het bedrag aan steun bedraagt dus in het tweede jaar naar raming 20 miljoen gulden, in het derde jaar 15, in het vierde jaar 10 en in het vijfde jaar 5 miljoen gulden. (11.0) De totale steun over de komende periode van 5 jaar bedraagt dan naar raming maximaal 75 miljoen gulden.

Voor financiering uit de EG-fondsen komt een bedrag in aanmerking van 1000 ECU per arbeidsjaareenheid gezinsarbeid in het eerste jaar. De bijdrage bedraagt 25%. Dit bedrag wordt jaarlijks met 15% verlaagd. Hieruit kan worden afgeleid dat de EG-bijdrage globaal genomen ongeveer 12% van de nationale steun zal bedragen ofwel

(12.0) maximaal 9 miljoen gulden (waarvan 2,5 miljoen in het eerste jaar en vervolgens respectievelijk 2,1 miljoen, 1,8 miljoen, 1,4 en 1,0 miljoen gulden).

V. Uitvoeringsbepalingen

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

(13.0) Op basis van een aanvraag op een daartoe strekkend formulier wordt beoordeeld of inkomenssteun kan worden verleend. Dit aanvraagformulier bevat, met de daarbij te verstrekken bijlagen, alle relevante gegevens om de aanvraag te kunnen beoordelen. Desgevraagd dient de aanvrager aanvullende gegevens te verstrekken.

(14.0) De aanvragen dienen te worden ingediend bij de districtsbureauhouder van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in wiens werkgebied het akkerbouwbedrijf van de aanvrager is gelegen. Deze controleert de aanvraag op volledigheid waarna doorzending plaatsvindt naar de (provinciale) directeur Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Door diens dienst wordt de aanvraag beoordeeld en worden de overgelegde stukken geverifieerd, zonodig met gebruikmaking van andere reeds bekende gegevens en van eventueel door de aanvrager op verzoek verstrekte aanvullende gegevens. Deze werkwijze impliceert een beoordeling van 100% van de ingediende aanvragen door de provinciale diensten, uitmondend in toe- of afwijzingen.

Indien de inkomenssteun op grond van onjuiste gegevens blijkt te zijn verleend wordt de ten onrechte uitgekeerd inkomenssteun, vermeerderd met de wettelijke rente over de periode vanaf het moment van uitbetaling tot aan het moment van terugbetaling teruggevorderd. Indien vastgesteld is dat uitbetaling ten onrechte is geschied als gevolg van ernstige onregelmatigheden van de betrokkene-ontvanger wordt bovendien een bijbehorend bedrag gelijk aan 30% van de ten onrechte uitgekeerde inkomenssteun gevorderd.

(16.0) De steun wordt verleend mede op basis van de "Beschikking tijdelijke inkomenssteun in de akkerbouw" welke gebaseerd zal zijn op de Landbouwwet" (Stb. 1957, 342).

VI . Samenvatting van het programma tijdelijke steun in de Akkerbouw

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

De doelstelling van deze steunregeling is om de nadelige inkomenseffecten als gevolg van aanpassingen in het gemeenschappelijke landbouwbeleid (GLB) te verminderen.

In de afgelopen jaren zijn ter verkrijging van een beter evenwicht op de markten van landbouwprodukten ingrijpende wijzigingen aangebracht in het GLB. De lagere prijzen bij de marktordeningsprodukten in de akkerbouw en de dienten gevolge lagere inkomens zullen tot gevolg hebben dat er een herstrukturering van de akkerbouwsector plaats zal dienen te vinden. Dit proces van herstrukturering kost tijd. De steun zal er toe bij kunnen dragen dat bedrijven de tijd hebben om te herstruktureren.

Voor een bijdrage komen in aanmerking bedrijfshoofden en hun op het bedrijf werkzame leden van het gezin:

  • a. die voor ten minste 25% van een arbeidsjaareenheid werkzaam zijn op een landbouwbedrijf waarop:

    • -

      het bedrijfshoofd zijn hoofdberoep heeft

    • -

      overwegend akkerbouwprodukten worden voortgebracht en

    • -

      minimaal 30% van de bedrijfsoppervlakte beteeld wordt met akkerbouwgewassen waarop het stabilisatiemechanismne van toepassing is.

  • b. waarvan het totale gezinsinkomen per arbeidsjaareenheid lager is dan 34 000 gulden en

  • c. waarvan het inkomen uit het landbouwbedrijf meer dan 10% van het inkomen van het huishouden bedraagt.

  • d. die jonger zijn dan 65 jaar.

Bij de bepaling van het steunniveau wordt rekening gehouden met de inkomensachteruitgang als gevolg van de aanpassing van het GLB. Bij de bepaling van de inkomensachteruitgang wordt dan ook alleen gekeken naar de gewassen waar het stabilisatiemechanisme op van toepassing is. De inkomensachteruitgang wordt forfaitair vastgesteld. Deze komt overeen met het verschil in de opbrengst per ha tussen het gemiddelde over de jaren 1980/81-1984/85 en het gemiddelde over de jaren 1987/88-1989/90. Het inkomensnadeel over deze drie laatste jaren bedraagt cumulatief ruim 1000 gulden per ha. Deze achteruitgang wordt gecompenseerd over een periode van 5 jaren waarbij per jaar de inkomenssteun met 20% wordt verminderd. De bijdrage per ha die beteeld wordt met de betreffende produkten bedraagt dan in het eerste jaar van steun 350 gulden. In het tweede en volgende jaren is deze steun dan resp. 280 gulden, 210 gulden, 140 gulden en 70 gulden.

Voorts wordt bij het bepalen van de steun rekening gehouden met de volgende begrenzingen. Het steunniveau per arbeidsjaareenheid bedraagt maximaal 2500 ECU. Het maximum aantal arbeidseenheden gezinsarbeid dat voor steun in aanmerking komt bedraagt 2 per bedrijf. De maximum steun per bedrijf bedraagt dus 5000 ECU in het eerste jaar. De steun wordt slechts verleend voor zover het per arbeidseenheid berekende totale gezinsinkomen lager is dan 34 000 gulden. Het feitelijk behaalde inkomen vermeerderd met de steun, kan niet uitkomen boven de 34 000 gulden per arbeidseenheid. De uitkering wordt verleend op basis van een aanvraag van het bedrijfshoofd. De uitkering heeft een tijdelijk karakter van 5 jaar en wordt jaarlijks met 20% verminderd.

Het aantal bedrijven dat voor steun in aanmerking komt wordt geraamd op 3200. Deze bedrijven telen naar schatting 70 000 á 80 000 ha van de betrokken marktordeningsgewassen. In het eerste jaar (1990/1991) van steunverlening zal het bedrag aan steun in totaal maximaal 25 miljoen gulden bedragen. Dit bedrag wordt jaarlijks 20% lager. De totale inkomenssteun over de komende periode van 5 jaar bedraagt naar raming maximaal 75 miljoen gulden.

Voor financiering uit de EG-fondsen komt een bedrag in aanmerking van 1000 ECU per arbeidsjaareenheid gezinsarbeid op het bedrijf in het eerste jaar. De bijdrage bedraagt 25%. Dit bedrag wordt jaarlijks met 15% verlaagd. De totale EG-bijdrage zal bij benadering 9 miljoen gulden bedragen over een periode van 5 jaar.

Bijlage 1. De ontwikkeling van de prijzen van de betrokken produkten

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

Bron: Landbouwboekhoudnet van het LEI. De prijzen zijn inclusief b.t.w. en inclusief nabetalingen, bewaarvergoedingen etc.

Prijzen per 100 kg

1980/81

1981/82

1982/83

1983/84

1984/85

1985/86

1986/87

1987/88

1988/89

1989/90

wintertarwe

49.39

52.90

55.55

56.30

51.65

49.16

49.09

45.00

43.75

42.00

zomertarwe

49.37

53.00

54.77

56.88

51.57

50.56

50.84

47.15

43.75

42.00

wintergerst

46.89

46.96

54.09

53.59

53.12

50.56

48.15

52.82

44.00

44.50

zomergerst

47.06

52.09

54.38

60.13

59.19

50.36

50.62

47.83

45.50

44.50

haver

46.95

48.65

48.52

58.79

48.89

42.84

51.92

49.84

40.00

38.50

rogge

48.77

50.00

52.71

54.70

51.67

49.84

50.68

41.72

41.75

42.00

fabrieksaardapp.

12.21

13.33

14.18

14.81

14.54

14.23

14.23

12.58

12.40

11.90

groene erwten (*)

91.23

114.46

96.10

100.29

92.26

90.93

89.65

81.03

70.00

72.00

koolzaad

95.17

103.99

119.46

126.79

123.56

120.83

120.62

94.95

96.00

98.00

Bijlage 2. De relatie tussen het fiscaal onzuiver inkomen en de bruto-toegevoegde waarde tegen factorkosten in de akkerbouw

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

akkerbouw, in mln. guldens

1985/86

1986/87

fiscale winst 1

840

610

inkomen van buiten bedrijf 2

145

145

fiscaal onzuiver inkomen

985

755

bruto-toegevoegde waarde tegen factorkosten 3

1 510

1 400

fiscaal onzuiver inkomen in % van de bruto-toegevoegde waarde tegen factorkosten in % van het onzuiver inkomen

61%

54%

1 De gegevens over de fiscale winst zijn ontleend aan de CBS-produktierekeningen van de land- en tuinbouw.

2 Hert inkomen van buiten de landbouw is geschat op basis van gegevens van het LEI. De schatting heeft betrekking op inkomen van buiten de landbouw exclusief kinderbijslag.

3 Dit gegeven is ontleend aan de CBS produktierekeningen van de land- en tuinbouw.

Bijlage 3. Berekening inkomensnadeel per gewas

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

a Inkomen in de basisperiode 1980/81-1984/85

 

kg per

prijs per

opbrengst in

jaarlijkse stijging

 

ha

100 kg

guldens

kg-opbrengst per ha

         

w.tarwe

7 320

53.16

3891

76

z.tarwe

5 320

53.12

2826

36

w.gerst

6 310

50.93

3214

144

z.gerst

4 905

54.57

2677

85

haver

5 030

50.36

2533

25

rogge

4 045

51.57

2086

73

f.aard.

40 700

13.81

5621

530

b Berekening inkomen en nadeel per ha in de referentiejaren

 

Kg per ha

Prijs per 100 kg

Opbrengst in gulden

Inkomensnadeel per ha

Ha totaal (X 1000)

Nadeel (Miljoenen guldens)

1989/90:

           

w.tarwe

7 851

42.00

3297

-594

128,9

- 77

z.tarwe

5 571

42.00

2340

-486

8,9

- 4

w.gerst

7 319

44.50

3257

43

7,8

0

z.gerst

5 500

44.50

2448

-229

42,2

- 10

haver

5 202

38.50

2004

-529

7,8

- 4

rogge

4 558

42.00

1915

-172

6,7

- 1

f.aard.

44 410

11.90

5285

-336

60,2

- 20

gr.erwt.

4 358

72.00

3138

-273

25,6

- 7

koolzaad

3 633

98.00

3561

-189

6,3

- 1

totaal

     

-422

294,4

-124

             

1988/89:

           

w.tarwe

7 775

43.75

3407

-490

104,2

- 51

z.tarwe

5 535

43.75

2422

-404

10,3

- 4

w.gerst

7 175

44.00

3157

- 57

6,3

0

z.gerst

5 415

45.50

2464

-213

56,4

- 12

haver

5 180

40.00

2072

-461

13,2

- 6

rogge

4 485

41.75

1872

-214

6,6

- 1

f.aard.

43 880

12.40

5441

-180

56,7

- 10

gr.erwt

4 300

70.00

3010

-401

43,9

- 18

koolzaad

3 585

96.00

3442

-308

7,3

- 2

totaal

     

-345

304,9

-105

             

1987/88:

           

w.tarwe

7 699

45.00

3465

-427

103,2

- 44

z.tarwe

5 499

47.15

2593

-233

7,6

- 2

w.gerst

7 031

42.82

3011

-203

8,5

- 2

z.gerst

5 330

47.83

2549

-127

42

- 5

haver

5 155

49.84

2569

36

9

0

rogge

4 412

41.72

1841

-245

5,9

- 2

f.aard.

43 350

12.58

5453

-167

58,3

- 10

gr.erwt

4 242

81.03

3437

26

48,5

1

koolzaad

3 537

94.95

3358

-392

9,7

- 4

totaal

     

-236

292,7

- 68

Bijlage 4. Ontwikkeling van producentprijzen en effectieve interventieprijzen

[Regeling vervallen per 24-01-2004]

A Ontwikkeling van producentenprijzen

 

Prijs per 100 kg

Teruggang t.o.v. 1980/85

 

80/81 tot 84/85

87/88

88/89

89/90

87/88

88/89

89/90

Wintertarwe

53.16

45.00

43.75

42.00

-8.16

-9.14

-11.16

Zomertarwe

53.12

47.15

43.75

42.00

-6.00

-9.37

-11.12

Wintergerst

50.93

42.82

44.00

44.50

-8.11

-6.93

-6.43

Zomergerst

54.57

47.83

45.50

44.50

-6.74

-6.74

-10.07

Haver

50.36

49.84

40.00

38.50

-0.52

-10.36

-11.86

Rogge

51.57

41.72

41.75

42.00

-9.85

-9.82

-9.57

Fabrieksaardappelen

13.81

12.58

12.40

11.90

-1.23

-1.41

-1.91

Groene erwten (droog)

86.35

81.03

70.00

72.01

-5.32

-16.35

-14.35

Koolzaad

113.85

94.95

96.00

98.00

-15.85

-17.85

-15.85

Bron: LEI

B Ontwikkeling van effectieve interventieprijzen

 

Prijs per 100 kg

Teruggang t.o.v. 1980/85

 

80/81 tot 84/85

87/88

88/89

89/90

87/88

88/89

89/90

Wintertarwe

55.70

44.26

42.51

41.20

-11.44

-13.19

-14.50

Zomertarwe

55.60

44.26

42.51

41.20

-11.34

-13.09

-14.40

Wintergerst

50.60

42.05

40.34

39.11

-8.55

-10.26

-11.49

Zomergerst

50.50

42.05

40.34

39.11

-8.45

-10.16

-11.39

Haver

50.40

42.05

40.34

39.11

-8.35

-10.06

-11.29

Rogge

51.30

42.05

40.34

39.11

-9.25

-10.96

-12.19

Fabrieksaardappelen

14.30

12.78

12.40

11.96

-1.52

-1.90

-2.04

Groene erwten (droog)

81.80

70.83

61.09

62.74

-10.97

-20.71

-19.06

Koolzaad

117.20

92.88

93.64

98.09

-24.32

-23.56

-19.11

Bron: H.P.A.

  1. De tussen haakjes vermelde cijfers verwijzen naar de nummering in de bijlage bij Verordering (EEG) nr. 3813/89, waarin is aangegeven welke gegevens een PIL moet bevatten. De punten 3.2, 3.3, 3.5, 6 en 10 uit deze bijlage zijn niet van toepassing c.q. worden niet toegepast. ^ [1]
Naar boven