Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Besluit van 30 mei 1990, houdende het uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 17 maart 1989, nr. WDB89/106, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Directe Belastingen;

Gelet op de artikelen 25, derde lid, 28, tweede lid, en 36, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221);

De Raad van State gehoord (advies van 19 juli 1989, nr. W06.89 0153);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 18 mei 1990, nr. WDB 90/273, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Directe Belastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Versnelde tenuitvoerlegging dwangbevel

Artikel 2

Artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de wet vindt toepassing:

Hoofdstuk II. Renteberekening

Artikel 6

  • 1 Indien het krachtens artikel 25, vijfde of achtste lid, van de wet verleende uitstel wordt beëindigd, wordt invorderingsrente berekend met ingang van de dag waarop zes weken zijn verstreken na de eerste dag van het jaar volgend op het jaar waarin zich de handeling of gebeurtenis voordoet op grond waarvan het uitstel wordt beëindigd.

Artikel 6bis

  • 1 Invorderingsrente wordt niet in rekening gebracht gedurende de periode waarin het aanbod van de ontvanger geldt om de invordering ter zake van een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting die betrekking heeft op het tijdvak 2022 aan te houden:

    • a. bij wege waarvan in ieder geval over belastbaar inkomen uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 belasting wordt geheven; en

    • b. waarvan het aanslagbiljet een dagtekening heeft die is gelegen in het jaar 2022.

  • 2 Indien het aanbod van de ontvanger om de vordering aan te houden is komen te vervallen, wordt invorderingsrente berekend overeenkomstig artikel 28 van de Wet, tenzij de belastingschuldige binnen zes weken nadat de ontvanger het inkomen, bedoelt in artikel 5.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, opnieuw heeft vastgesteld in een voorlopige of definitieve aanslag en daarmee het eerdergenoemde aanbod is komen te vervallen, het openstaande bedrag heeft voldaan.

Artikel 6ter

Hoofdstuk IIa. Aansprakelijkheid van begunstigden

Artikel 6a

  • 2 Van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid is sprake indien:

    • a. de ingevolge de belastingaanslag verschuldigde belasting waarvoor de begunstigde aansprakelijk is gesteld ten minste 30 percent afwijkt van de volgens de met betrekking tot die belasting gedane aangifte verschuldigde belasting of met betrekking tot die belasting ten onrechte geen aangifte is gedaan door de belastingschuldige;

    • b. zowel de materiële belastingschuld ten tijde van de benadelende handeling als de totale begunstiging meer bedraagt dan € 100.000;

    • c. aan de belastingschuldige in de periode ingaande vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van de belastingaanslag die onbetaald is gebleven een vergrijpboete is opgelegd wegens het niet voldoen aan zijn fiscale verplichtingen of de belastingschuldige in die periode strafrechtelijk is veroordeeld voor het niet voldoen aan zijn fiscale verplichtingen;

    • d. de begunstigde met betrekking tot de begunstiging ten onrechte geen aangifte heeft gedaan, of de begunstigde met betrekking tot de begunstiging een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan;

    • e. de belastingschuldige of de begunstigde met betrekking tot zijn belastingplicht of belastingschuld, onderscheidenlijk zijn aansprakelijkstelling voor de belastingschuld, niet of niet volledig heeft voldaan aan de fiscale informatieverplichtingen;

    • f. na het ontstaan van de materiële belastingschuld vermogensbestanddelen van de belastingschuldige zijn overgegaan op een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen en ten minste een van die natuurlijke personen, onderscheidenlijk rechtspersonen, buiten Nederland woont, onderscheidenlijk buiten Nederland is gevestigd.

Hoofdstuk III. Meldingsregeling bestuurdersaansprakelijkheid

Artikel 7

  • 2 In geval van betalingsonmacht ter zake van een naheffingsaanslag die is opgelegd vanwege de omstandigheid dat de verschuldigde belasting meer beloopt dan die welke overeenkomstig de aangifte is dan wel had moeten worden afgedragen of voldaan, kan, voor zover die omstandigheid niet is te wijten aan opzet of grove schuld van het lichaam, in afwijking van het eerste lid, de mededeling worden gedaan uiterlijk twee weken na de vervaldag van die aanslag.

  • 3 Bij de mededeling wordt inzicht gegeven in de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de verschuldigde belasting niet op aangifte is afgedragen of voldaan of niet is betaald.

Artikel 7a

  • 2 Bij de mededeling wordt inzicht gegeven in de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de aansprakelijkheidsschuld niet is voldaan.

Artikel 8

Het lichaam dat de mededeling, bedoeld in artikel 7 of artikel 7a, doet, is gehouden aan de ontvanger:

  • a. de door deze gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de vaststelling van de oorzaak van de betalingsonmacht, of voor de bepaling van de financiële positie van het lichaam van belang kunnen zijn;

  • b. boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de ontvanger - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de oorzaak van de betalingsonmacht, of voor de bepaling van de financiële positie van het lichaam, desgevraagd voor dit doel beschikbaar te stellen.

Artikel 9

  • 1 Aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 8, dient binnen een door de ontvanger te stellen redelijke termijn te worden voldaan.

  • 2 De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze, zulks ter keuze van de ontvanger.

  • 3 Toegelaten moet worden, dat kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels worden gemaakt van de voor raadpleging beschikbaar gestelde gegevensdragers of de inhoud daarvan.

Hoofdstuk IIIa. Overgangsbepaling

Artikel 9a

Artikel 6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing ingeval zich een handeling of gebeurtenis voordoet op grond waarvan het verleende uitstel, bedoeld in artikel 70b van de wet, wordt beëindigd.

Hoofdstuk IV. Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 10

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juni 1990.

  • 2 Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage, 30 mei 1990

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

M. J. J. van Amelsvoort

Uitgegeven de eenendertigste mei 1990

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven