Meststoffenwet

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 03-09-2022 en zichtdatum 03-09-2022.
Geldend van 15-07-2022 t/m 21-12-2022

Wet van 27 november 1986, houdende regelen inzake het verhandelen van meststoffen en de afvoer van mestoverschotten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen met betrekking tot het verhandelen van meststoffen, zowel in het belang van de bevordering van de deugdelijkheid voor het doel waarvoor zij zijn bestemd als in het belang van de bescherming van de bodem, en voorts regelen te stellen in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemeen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. grond: dat deel van de bodem dat wordt gebruikt of is bestemd om te worden gebruikt als voedingsbodem voor planten;

    • b. groeimedium: materiaal in vaste of vloeibare vorm, niet zijnde grond, dat wordt gebruikt of is bestemd om te worden gebruikt als voedingsbodem voor planten;

    • c. dierlijke meststoffen: uitwerpselen van voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren, daaronder begrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- of darminhoud van deze dieren en mengsels van strooisel met de uitwerpselen, alsook producten daarvan;

    • d. meststoffen: dierlijke meststoffen, ongeacht hun bestemming, en producten die zijn bestemd om:

      • 1°. te worden toegevoegd aan grond of aan een groeimedium en die geheel of gedeeltelijk bestaan uit stoffen, organismen daaronder begrepen, of mengsels van stoffen, die als zodanig kunnen dienen om grond of een groeimedium geschikt of beter geschikt te maken als voedingsbodem voor planten;

      • 2°. te worden gebruikt als groeimedium;

      • 3°. te worden gebruikt als voedsel voor planten of delen van planten, voor zover deze producten niet reeds zijn begrepen onder 1° of 2°;

    • e. verhandelen van meststoffen: afleveren van meststoffen aan handelaren in of gebruikers van meststoffen alsmede het met het oog daarop voorhanden of in voorraad hebben, aanbieden of vervoeren van meststoffen;

    • f. Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    • g. landbouw: akkerbouw, veehouderij – daaronder begrepen elke bedrijfsmatige vorm van houden van dieren voor gebruiks- of winstdoeleinden – , tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, planten, bloemen en bloembollen – en bosbouw die aan bij ministeriële regeling gestelde regels voldoet;

    • h. landbouwgrond: grond waarop daadwerkelijk enige vorm van landbouw wordt uitgeoefend;

    • i. bedrijf: geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van enige vorm van landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden;

    • j. stikstof: stikstof, in welke vorm of verbinding dan ook;

    • k. fosfaat: fosfor, in welke vorm of verbinding dan ook, vermenigvuldigd met de factor 2,29;

    • l. hectare: hectare in gemeten maat;

    • m. tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond: in Nederland gelegen oppervlakte landbouwgrond, die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is;

    • n. veengrond: perceel waarvan blijkens representatieve grondmonsters ten minste de helft van de oppervlakte voor meer dan de helft van de dikte van de grondlaag tot een diepte van 80 centimeter onder het maaiveld bestaat uit veen;

    • o. zand- of lössgrond: perceel waarvan blijkens representatieve grondmonsters ten minste de helft van de oppervlakte voor meer dan de helft van de dikte van de grondlaag tot een diepte van 80 centimeter onder het maaiveld bestaat uit zand of löss;

    • p. kleigrond: grond niet zijnde veengrond of zand- of lössgrond;

    • q. grasland: landbouwgrond waarop gras wordt geteeld dat is bestemd om te worden gebruikt als veevoer;

    • r. bouwland: landbouwgrond, niet zijnde grasland;

    • s. [Red: vervallen;]

    • t. [Red: vervallen;]

    • u. [Red: vervallen;]

    • v. [Red: vervallen;]

    • w. [Red: vervallen;]

    • x. mestoverschot: de in een bepaald kalenderjaar geproduceerde, aangevoerde of uit opslag komende hoeveelheid dierlijke meststoffen, die van een bedrijf moet worden afgevoerd om te voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 8, en om te voldoen aan artikel 14;

    • y. varkensrecht: gemiddeld aantal varkens, uitgedrukt in varkenseenheden, dat op grond van hoofdstuk V in een kalenderjaar ten hoogste mag worden gehouden;

    • z. pluimveerecht: gemiddeld aantal kippen en kalkoenen, uitgedrukt in pluimvee-eenheden, dat op grond van hoofdstuk V in een kalenderjaar ten hoogste mag worden gehouden;

    • za. fosfaatrecht: hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, die in een kalenderjaar ten hoogste met melkvee mag worden geproduceerd;

    • aa. productierecht: varkensrecht, pluimveerecht of fosfaatrecht;

    • bb. concentratiegebied: concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost als aangegeven in bijlage I;

    • cc. bedrijfsoverschot: hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, die in een kalenderjaar op een bedrijf wordt geproduceerd boven de fosfaatruimte;

    • dd. dierlijke meststoffen verwerken:

      • 1°. behandelen van dierlijke meststoffen tot een eindproduct dat voldoet aan de bij regeling van Onze Minister vast te stellen specificaties, of

      • 2°. exporteren van dierlijke meststoffen;

    • ee. mestverwerkingsovereenkomst:

      • 1°. bij de overdracht van dierlijke meststoffen van een landbouwer die op zijn bedrijf dierlijke meststoffen produceert aan een verwerker behorend volledig ingevuld krachtens artikel 34, onderdeel b, vastgesteld bewijsmiddel, voor zover de daarop vermelde gegevens overeenkomstig de daartoe krachtens artikel 34, onderdeel b, geldende voorschriften tijdig bij Onze Minister zijn ingediend, of

      • 2°. overeenkomst tussen een landbouwer die op zijn bedrijf dierlijke meststoffen produceert, een andere ondernemer dan een verwerker, en een verwerker;

    • ff. produceren van dierlijke meststoffen: produceren van dierlijke meststoffen door het op een bedrijf houden of anderszins aanwezig hebben van dieren;

    • gg. landbouwer: natuurlijke persoon of rechtspersoon die of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat enige vorm van landbouw uitoefent op een bedrijf;

    • hh. verwerker: natuurlijke persoon of rechtspersoon die of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een verwerkende onderneming voert;

    • ii. verwerkende onderneming: onderneming, niet zijnde een bedrijf, in het kader waarvan dierlijke meststoffen worden verwerkt;

    • jj. huisvestingssysteem: gedeelte van een dierenverblijf, waarin dieren van één diercategorie op dezelfde wijze worden gehouden;

    • kk. melkvee:

      • 1°. melk- en kalfkoeien, te weten koeien (bos taurus) die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden met inbegrip van koeien die drooggezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken;

      • 2°. jongvee jonger dan 1 jaar voor de melkveehouderij, en vrouwelijke opfokkalveren voor de vleesveehouderij tot 1 jaar en

      • 3°. jongvee ouder dan 1 jaar, te weten alle runderen van 1 jaar en ouder inclusief overig vleesvee, maar met uitzondering van roodvleesstieren en fokstieren;

    • ll. fosfaatruimte: hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, die in een kalenderjaar

      • 1°. ingevolge artikel 8, onderdeel c, mag worden gebracht op of in de tot het desbetreffende bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, en

      • 2°. ingevolge de krachtens de artikelen 7 en 15 van de Wet bodembescherming geldende voorschriften mag worden aangebracht op een in Nederland gelegen natuurterrein dat de hoofdfunctie natuur heeft en dat in het desbetreffende kalenderjaar op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen datum bij het bedrijf in gebruik is;

    • mm. melkveefosfaatreferentie: een beschikking als bedoeld in artikel 21a, eerste lid;

    • nn. melkveefosfaatoverschot: de productie van dierlijke meststoffen door melkvee op het bedrijf in kilogrammen fosfaat, verminderd met de fosfaatruimte, het aantal kilogrammen fosfaat, genoemd in de melkveefosfaatreferentie van dat bedrijf en het aantal kilogrammen fosfaat, genoemd in overeenkomsten als bedoeld in artikel 21, elfde lid;

    • oo. melkveefosfaatruimte: de fosfaatruimte van het bedrijf in 2015, verminderd met de krachtens artikel 35 bepaalde forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in dat kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en krachtens de artikelen 4, 96 en 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gestelde regels (I&R) is geregistreerd, waarbij in afwijking van onderdeel ll, onder 2°, voor in dat onderdeel bedoeld natuurterrein, zijnde grasland, wordt gerekend met 70 kilogram fosfaat per hectare en voor overig natuurterrein wordt gerekend met 20 kg fosfaat per hectare.

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder bedrijf mede verstaan: een op het Nederlands grondgebied gelegen deel van een in het buitenland gevestigd bedrijf.

  • 3 In het eerste lid, onderdelen n en o, wordt onder perceel verstaan: aaneengesloten, door wegen, waterwegen, sloten, houtopstanden, muren, wallen of anderszins topografisch begrensde oppervlakte grond.

  • 4 Voor de toepassing van deze wet wordt veengrond, zand- of lössgrond, en kleigrond aangeduid op bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde kaarten.

Artikel 2

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld waaraan landbouwgrond moet voldoen om te worden aangemerkt als tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder, in afwijking van artikel 1, eerste lid, onderdeel m, ook in de grensgebieden gelegen landbouwgrond buiten Nederland tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wordt gerekend.

Artikel 3

  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt geen rekening gehouden met handelingen waarvan, op grond van de omstandigheid dat zij geen wezenlijke verandering van feitelijke verhoudingen hebben ten doel gehad of op grond van andere bepaalde feiten en omstandigheden, moet worden aangenomen dat zij achterwege zouden zijn gebleven, indien daarmee niet de toepassing van deze wet voor het vervolg geheel of ten dele onmogelijk zou worden gemaakt.

  • 2 Hoofdstuk III van deze wet is niet van toepassing op natuurterreinen die de hoofdfunctie natuur hebben.

Hoofdstuk II. Regels inzake het verhandelen van meststoffen

Artikel 4

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in het belang van de bevordering van de deugdelijkheid voor het doel waarvoor meststoffen zijn bestemd, alsmede in het belang van de bescherming van de bodem, het verhandelen van meststoffen worden verboden indien deze meststoffen niet voldoen aan de bij of krachtens die maatregel gestelde eisen met betrekking tot:

  • a. de hoedanigheid, de aard, de gehalten aan bepaalde stoffen en verdere samenstelling, het gewicht en de verpakking van meststoffen;

  • b. de benaming, de gebruiksaanwijzing en andere vermeldingen voor meststoffen;

  • c. de wijze waarop de vermeldingen van meststoffen worden aangebracht.

Deze eisen kunnen verschillend worden vastgesteld afhankelijk van het gebruiksdoel van de desbetreffende meststof.

Artikel 5

Het is verboden een product, dat blijkens zijn aanduiding of anderszins kennelijk bestemd is om als meststof te worden gebruikt, te verhandelen, indien dat product niet voldoet aan de krachtens artikel 4 met betrekking tot meststoffen gestelde eisen.

Artikel 6

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 4 kan het verhandelen als meststof van producten die geheel of gedeeltelijk uit zuiveringsslib, havenslib, compost of andere soortgelijke voor bemesting bruikbare producten bestaan, zonder vergunning verleend door Onze Minister of door een bij de maatregel aangewezen overheidsorgaan, worden verboden. Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen, weigeren of intrekken van een vergunning.

  • 2 Aan een vergunning, als bedoeld in het vorige lid, kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kan onder beperkingen worden verleend. Tot de voorschriften kunnen onder meer behoren:

    • a. de verplichting om van monsters, welke op een daarbij aangegeven wijze zijn genomen, analyses te verrichten ten aanzien van de hoedanigheid, de aard, de gehalten aan bepaalde stoffen en verdere samenstelling van de meststof;

    • b. de verplichting de uitkomsten van de onder a bedoelde analyses ter beschikking te stellen aan afnemers van de betrokken meststof of aan te wijzen overheidsorganen;

    • c. een verbod de meststof af te leveren aan bepaalde, bij het voorschrift aangewezen gebruikers of groepen van gebruikers, in grotere dan bij het voorschrift vastgestelde hoeveelheden;

    • d. de verplichting om de naleving van de onder c bedoelde voorschriften te staven met bij het voorschrift vastgestelde bewijsstukken;

    • e. voorschriften inzake het voeren van een administratie, welke worden gesteld om de naleving van de onder c bedoelde voorschriften genoegzaam te kunnen controleren.

  • 3 De aan een vergunning, als bedoeld in het eerste lid, verbonden voorschriften en de beperkingen waaronder zij is verleend, kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.

Hoofdstuk III. Gebruiksnormen

Artikel 7

Het is verboden in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen.

Artikel 8

Het in artikel 7 gestelde verbod geldt niet indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar geen van de volgende normen overschrijdt:

  • a. de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen;

  • b. de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen;

  • c. de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen.

Artikel 9

  • 1 De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, is 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan een hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen worden vastgesteld, die van toepassing is in de gevallen en onder de voorwaarden en beperkingen, bepaald bij de regeling.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan voor de bij of krachtens die maatregel aangegeven gevallen en onder de bij of krachtens die maatregel vastgestelde voorwaarden en beperkingen een lagere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen worden vastgesteld of kan de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen op nul worden gesteld voor zover dit naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk is om waterverontreiniging door stikstof uit meststoffen te verminderen en verdere verontreiniging te voorkomen. Dit is in het bijzonder het geval als bij het achterwege blijven van deze maatregel de hoeveelheid van 11,3 milligram stikstof per liter in zoet oppervlaktewater of van 50 milligram nitraat per liter in grondwater dreigt te worden overschreden of een betekenisvolle bijdrage aan de eutrofiëring van natuurlijke zoetwatermeren, andere zoetwatermassa’s, estuaria, kustwateren of zeewater mag worden verwacht.

Artikel 10

  • 1 De stikstofgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel b, is een bij ministeriële regeling vastgestelde hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

  • 2 De hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond kan verschillend worden vastgesteld al naar gelang het gewas, de gewasopbrengst, de toegepaste landbouwpraktijk, de ecologische kenmerken van een waterlichaam en de kenmerken van de bodem, en al naar gelang sprake is van kleigrond, veengrond, of zand- of lössgrond, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar regio’s waarin de landbouwgrond is gelegen.

  • 3 De hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wordt gebaseerd op een balans tussen enerzijds de te verwachten stikstofbehoeften van de gewassen en anderzijds de stikstoftoevoer naar de gewassen uit de bodem en uit meststoffen. De stikstoftoevoer naar de gewassen uit de bodem komt overeen met de hoeveelheid stikstof die in de bodem aanwezig is op het moment dat het gewas begint de stikstof in betekenisvolle mate te gebruiken en de toevoer van stikstof door nettomineralisatie van de voorraden organische stikstof in de bodem.

  • 4 De overeenkomstig het derde lid bepaalde hoeveelheid stikstof wordt verlaagd voor zover dit naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk is om waterverontreiniging door stikstof uit meststoffen te verminderen en verdere verontreiniging te voorkomen. Dit is in het bijzonder het geval als bij het achterwege blijven van deze verlaging de hoeveelheid van 11,3 milligram stikstof per liter in zoet oppervlaktewater of van 50 milligram nitraat per liter in grondwater dreigt te worden overschreden of een betekenisvolle bijdrage aan de eutrofiëring van natuurlijke zoetwatermeren, andere zoetwatermassa’s, estuaria, kustwateren of zeewater mag worden verwacht.

Artikel 11

  • 1 De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, bedraagt 75 kilogram fosfaat per hectare grasland en 40 kilogram fosfaat per hectare bouwland.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden hogere fosfaatgebruiksnormen voor meststoffen vastgesteld die kunnen verschillen naargelang de fosfaattoestand van de bodem, het gebruik van de landbouwgrond als grasland of bouwland, de te telen gewassen, de toegepaste landbouwpraktijk, de gewasopbrengst, de kenmerken van de bodem, de grondsoort, de grondwatertoestand en de ecologie van een gebied.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen voorwaarden of beperkingen worden gesteld aan de toepassing van hogere fosfaatgebruiksnormen voor meststoffen.

Artikel 12

  • 1 Voor de toepassing van artikel 8, aanhef en onderdeel a, wordt de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid meststoffen bepaald door bij elkaar op te tellen de in het desbetreffende jaar op het bedrijf geproduceerde, aangevoerde en per saldo uit opslag gekomen hoeveelheden dierlijke meststoffen, en de uitkomst te verminderen met de in dat jaar van het bedrijf afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen. De hoeveelheden worden uitgedrukt in kilogrammen stikstof.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 8, aanhef en onderdeel b, wordt de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid meststoffen bepaald overeenkomstig het eerste lid, met dien verstande dat niet alleen dierlijke meststoffen maar ook andere meststoffen in aanmerking worden genomen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat bij de bepaling van de in het tweede lid bedoelde hoeveelheid meststoffen de hoeveelheid stikstof in dierlijke meststoffen of in andere, bij de regeling omschreven organische meststoffen slechts voor een bij de regeling bepaald percentage in aanmerking wordt genomen. Het percentage kan al naar gelang de aard van de meststoffen, de periode waarin zij op of in de bodem worden gebracht en de daarbij toegepaste landbouwpraktijk en al naar gelang er sprake is van kleigrond, veengrond, of zand- of lössgrond, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar regio’s waarin de landbouwgrond is gelegen, dan wel van bouwland of grasland verschillend worden vastgesteld.

  • 4 Voor de toepassing van artikel 8, onderdeel c, wordt de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid meststoffen bepaald overeenkomstig het tweede lid in samenhang met het eerste lid, met dien verstande dat de hoeveelheden meststoffen steeds worden uitgedrukt in kilogrammen fosfaat.

  • 5 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat bij de bepaling van de in het vierde lid bedoelde hoeveelheid meststoffen de hoeveelheid fosfaat in bij de regeling omschreven organische meststoffen slechts voor een bij de regeling bepaald deel in aanmerking wordt genomen. Dit deel kan al naar gelang de aard van de meststoffen verschillend worden vastgesteld.

Artikel 13

  • 1 Tot de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 9, tweede lid, en 11, derde lid, kan behoren een vergunning verleend door Onze Minister of de registratie van een kennisgeving door Onze Minister.

  • 2 Ingeval de Commissie van de Europese Gemeenschappen Nederland derogatie heeft verleend om een grotere hoeveelheid dierlijke meststoffen toe te staan dan de in artikel 9, eerste lid, genoemde gebruiksnorm en aan die derogatie de voorwaarde heeft verbonden een monitoringsnetwerk tot stand te brengen en in stand te houden, kan bij de regeling, bedoeld in artikel 9, tweede lid, ter bestrijding van de jaarlijkse kosten die daarmee samenhangen, aan degenen die op hun bedrijf een grotere hoeveelheid dierlijke meststoffen toepassen dan de in artikel 9, eerste lid, genoemde gebruiksnorm, de verplichting worden opgelegd tot het betalen van een geldsom ten behoeve van ’s Rijks kas. De hoogte van de geldsom kan bij deze regeling verschillend worden vastgesteld al naar gelang de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Bij de regeling kan worden bepaald dat een kennisgeving eerst wordt geregistreerd nadat deze geldsom is voldaan.

  • 3 Bij de regeling, bedoeld in artikel 9, kan de toepasselijkheid van een hogere hoeveelheid stikstof in verband met een meer dan gemiddelde stikstofopname door gewassen binnen een bepaalde soort worden verbonden aan de voorwaarde van een vergunning verleend door Onze Minister of de registratie van een kennisgeving door Onze Minister.

  • 4 Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden en zij kan onder beperkingen worden verleend. De voorschriften en beperkingen kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen, weigeren of intrekken van een vergunning.

Hoofdstuk IV. Regels in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten

Artikel 14

  • 1 Degene die dierlijke meststoffen produceert of verhandelt kan steeds verantwoorden dat de op het eigen bedrijf geproduceerde of aangevoerde dierlijke meststoffen of de op de eigen onderneming aangevoerde dierlijke meststoffen zijn afgevoerd.

  • 2 De verantwoording heeft betrekking op de hoeveelheid fosfaat in de meststoffen en betreft mede de afnemers waarnaar de meststoffen zijn afgevoerd.

  • 3 De verantwoording door degene die dierlijke meststoffen produceert heeft mede betrekking op de hoeveelheid stikstof in de meststoffen.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid wordt op de geproduceerde of aangevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen in mindering gebracht de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat deze op het eigen bedrijf of in het kader van de eigen onderneming is gebruikt of opgeslagen.

Artikel 15

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten of de bescherming en verbetering van het milieu, regels worden gesteld met betrekking tot het in voorraad hebben, verwerken, vervoeren en verhandelen van dierlijke meststoffen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels kunnen onder meer inhouden een verbod de in het eerste lid bedoelde meststoffen:

    • a. te verhandelen zonder kennisgeving daarvan op een daarbij aangegeven wijze aan een daarbij aangewezen orgaan;

    • b. in voorraad te houden of te verwerken op een andere wijze dan daarbij is voorgeschreven;

    • c. te verhandelen zonder vergunning verleend door of vanwege Onze Minister, door of vanwege een bevoegde autoriteit als bedoeld in een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, of door of vanwege een bij de maatregel aangewezen orgaan, waarbij tevens regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de verlening, weigering of intrekking van een vergunning;

    • d. te verhandelen zonder dat een financiële zekerheid is gesteld bij Onze Minister of bij de bevoegde autoriteit of het orgaan, bedoeld in onderdeel c, waarbij tevens regels kunnen worden gesteld over de omvang van de zekerheid en de wijze waarop de zekerheid wordt gesteld.

  • 3 Aan een vergunning, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kan onder beperkingen worden verleend. Tot de voorschriften kunnen onder meer behoren:

    • a. een verbod de desbetreffende meststoffen af te leveren aan bij het voorschrift aangewezen gebruikers of groepen van gebruikers, in grotere dan bij het voorschrift vastgestelde hoeveelheden;

    • b. de verplichting de naleving van de onder a bedoelde voorschriften te staven met bij het voorschrift vastgestelde bewijsstukken;

    • c. voorschriften inzake het voeren van een administratie welke worden gesteld om de naleving van de onder a bedoelde voorschriften te kunnen controleren.

  • 4 De aan een vergunning, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, verbonden voorschriften en de beperkingen waaronder zij is verleend, kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.

Artikel 16

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de minimumomvang van de opslagruimte voor dierlijke meststoffen op een bedrijf.

  • 2 Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet milieubeheer of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kunnen bij de maatregel voorwaarden worden gesteld waaraan een opslagruimte moet voldoen om bij de bepaling van de omvang van de op het bedrijf beschikbare opslagruimte voor dierlijke meststoffen in aanmerking te worden genomen, waartoe kunnen behoren regels omtrent de maximale afstand van de opslagruimte tot de huisvesting waarin dieren worden gehouden.

Artikel 17

De toepassing van de in de artikel 15 bedoelde regels kan worden beperkt tot bepaalde, bij of krachtens de in artikel 15 bedoelde maatregel aangewezen gebieden, waarbij deze regelen per gebied en per categorie van bedrijven alsmede dierlijke meststoffensoort verschillend kunnen worden vastgesteld.

Hoofdstuk V. Regels inzake de productie van dierlijke meststoffen

Titel 1. Algemeen

Artikel 18

Voor de toepassing van dit hoofdstuk:

  • a. worden de aantallen varkens, onderscheiden naar diercategorie, uitgedrukt in varkenseenheden overeenkomstig de in bijlage II daarvoor opgenomen normen;

  • b. worden de aantallen kippen en kalkoenen, onderscheiden naar diercategorie, uitgedrukt in pluimvee-eenheden overeenkomstig de in bijlage II daarvoor opgenomen normen.

Artikel 18a

  • 1 De totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen bedraagt per kalenderjaar uitgedrukt in kilogrammen fosfaat ten hoogste 172,9 miljoen en uitgedrukt in kilogrammen stikstof ten hoogste 504,4 miljoen.

  • 2 De totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen afkomstig van melkvee bedraagt per kalenderjaar uitgedrukt in kilogrammen fosfaat ten hoogste 84,9 miljoen en uitgedrukt in kilogrammen stikstof ten hoogste 281,8 miljoen.

  • 3 De totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen afkomstig van varkens bedraagt per kalenderjaar uitgedrukt in kilogrammen fosfaat ten hoogste 39,7 miljoen en uitgedrukt in kilogrammen stikstof ten hoogste 99,1 miljoen.

  • 4 De totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen afkomstig van pluimvee bedraagt per kalenderjaar uitgedrukt in kilogrammen fosfaat ten hoogste 27,4 miljoen en uitgedrukt in kilogrammen stikstof ten hoogste 60,3 miljoen.

  • 5 Onze Minister maakt de totale jaarlijkse productie van dierlijke meststoffen en de totale jaarlijkse productie van dierlijke meststoffen per sector, melkvee, varkens en pluimvee, bekend in de Staatscourant na afloop van het kalenderjaar waarin de productie heeft plaatsgevonden. Voor de melkveesector betreft dit de totale jaarlijkse productie, gecorrigeerd voor ruwvoer. Voor de pluimveesector betreft dit de totale jaarlijkse productie door dieren van diersoorten waarvoor het pluimveerechtenstelsel van toepassing is. Voor de bekendmaking gebruikt Onze Minister de door het Centraal bureau voor de statistiek gerapporteerde cijfers.

Titel 2. Uitbreidingsverboden

Artikel 19

  • 1 Het is een landbouwer verboden op zijn bedrijf gemiddeld in een kalenderjaar een groter aantal varkens te houden dan het op het bedrijf rustende varkensrecht.

  • 2 Het is verboden anders dan op een bedrijf op enig moment een groter aantal varkens te houden dan overeenkomt met 3 varkenseenheden.

Artikel 20

  • 1 Het is een landbouwer verboden op zijn bedrijf gemiddeld in een kalenderjaar een groter aantal kippen en kalkoenen te houden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien op het bedrijf op geen enkel moment een groter aantal kippen en kalkoenen wordt gehouden dan overeenkomt met 250 pluimvee-eenheden.

  • 3 Het is verboden anders dan op een bedrijf op enig moment een groter aantal kippen en kalkoenen te houden dan overeenkomt met 250 pluimvee-eenheden.

Artikel 21

  • 1 Het is een landbouwer verboden op zijn bedrijf in enig kalenderjaar fosfaat met melkvee te produceren.

  • 2 Het eerste lid is, onverminderd artikel 21b en 33a, niet van toepassing op een landbouwer die in het desbetreffende kalenderjaar:

    • a. op zijn bedrijf minder dan 250 kilogram fosfaat met melkvee produceert,

    • b. op zijn bedrijf geen bedrijfsoverschot produceert,

    • c. op zijn bedrijf geen melkveefosfaatoverschot produceert,

    • d. 100%, verminderd met het percentage, bedoeld in artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, van het melkveefosfaatoverschot:

      • 1°. laat verwerken,

      • 2°. voor zover de landbouwer behoort tot een bij regeling van Onze Minister aan te wijzen categorie landbouwers, overdraagt of laat overdragen aan een afnemer die behoort tot een bij regeling van Onze Minister aan te wijzen categorie afnemers,

      • 3°. brengt op of in de in gebruik zijnde landbouwgrond die is gelegen in Duitsland of België op een bij regeling van Onze Minister vast te stellen afstand van de Nederlandse grens, voor zover is voldaan aan bij regeling van Onze Minister te stellen voorwaarden,

      • 4°. geheel en rechtstreeks, blijkens een schriftelijke en vooraf gesloten overeenkomst, onder bij regeling van Onze Minister te stellen voorwaarden overdraagt of laat overdragen aan een hemelsbreed hoogstens twintig kilometer van de productielocatie verwijderd liggende locatie van bedrijven indien de overgedragen dierlijke meststoffen op landbouwgrond aangewend worden, of

      • 5°. produceert met dieren waarvan ten minste 90% behoort tot een diercategorie die bij algemene maatregel van bestuur kan worden aangewezen of is gehuisvest in een huisvestingssysteem dat bij die maatregel kan worden aangewezen, omdat hierbij overwegend meststoffen worden geproduceerd met een hoog gehalte aan organische stof in de vorm van stro en die voldoen aan regels die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen worden gesteld.

  • 3 Het melkveefosfaatoverschot dat in enig jaar voor mestverwerking als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, in aanmerking komt is het melkveefosfaatoverschot dat in het jaar 2014 is ontstaan, vermeerderd met:

    • a. ten hoogste 100% van het aantal additionele kilogrammen fosfaat dat in dat jaar ten opzichte van het jaar 2014 met melkvee wordt geproduceerd indien het overschot per hectare lager is dan 20 kg/ha;

    • b. ten hoogste 75% van het aantal additionele kilogrammen fosfaat dat in dat jaar ten opzichte van het jaar 2014 met melkvee wordt geproduceerd indien het overschot per hectare gelijk is aan of hoger is dan 20kg/ha en gelijk is aan of lager is dan 50 kg/ha;

    • c. ten hoogste 50% van het aantal additionele kilogrammen fosfaat dat in dat jaar ten opzichte van het jaar 2014 met melkvee wordt geproduceerd indien het overschot per hectare hoger is dan 50 kg/ha.

  • 4 Het overschot per hectare, bedoeld in het derde lid wordt berekend door de productie van dierlijke meststoffen door melkvee op een bedrijf in kilogrammen fosfaat in het voorgaande kalenderjaar, verminderd met de fosfaatruimte van het bedrijf in het voorgaande kalenderjaar te delen door het aantal hectaren tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond in het voorgaande kalenderjaar. Indien een landbouwer meldt en aantoont dat een deel van de grond in het voorgaande kalenderjaar tijdelijk niet kon worden gebruikt als landbouwgrond vanwege de aanleg van of onderhoud van publieke infrastructuur, wordt die grond voor de toepassing van het derde lid en dit artikellid beschouwd als tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

  • 5 Het derde lid is niet van toepassing op een bedrijf dat:

    • a. voor 1 februari 2016 heeft aangetoond dat het voor 30 maart 2015 financiële verplichtingen is aangegaan ten einde het gehele melkveefosfaatoverschot te laten verwerken, waardoor naleving van het eerste lid leidt tot disproportionele financiële last en

    • b. het bedrijf binnen drie maanden na afloop van elk kalenderjaar aantoont dat het melkveefosfaatoverschot is verwerkt door degene met wie de financiële verplichtingen, bedoeld in onderdeel a, is aangegaan.

  • 8 Indien een landbouwer voor 1 april 2017 meldt en aantoont dat het melkveefosfaatoverschot dat in 2014 is ontstaan, bedoeld in het derde lid, door buitengewone omstandigheden lager is wordt voor het kalenderjaar 2014 gerekend met het melkveefosfaatoverschot waarover deze landbouwer zonder deze buitengewone omstandigheden zou hebben beschikt.

  • 9 Van buitengewone omstandigheden als bedoeld in het achtste lid is uitsluitend sprake indien:

    • a. het melkveefosfaatoverschot dat in 2014 is ontstaan lager is door de realisatie van een natuurgebied of de aanleg van of onderhoud van publieke infrastructuur;

    • b. de productie van dierlijke meststoffen door melkvee op het bedrijf in kilogrammen fosfaat in 2014 minimaal vijf procent lager is door:

      • 1°. dierziekten of ernstige diergezondheidsproblemen,

      • 2°. ziekte of overlijden van een persoon van het samenwerkingsverband van de landbouwer of een bloed- of aanverwant in de eerste graad, of

      • 3°. vernieling van de stal waar het melkvee werd gehouden.

  • 10 Een melding als bedoeld in het vierde en achtste lid wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door Onze Minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 11 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de voorwaarden waaronder de productie van dierlijke meststoffen door melkvee, en de aanwending van zodanige meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen een landbouwer die de meststoffen produceert enerzijds en een landbouwer met een bedrijf binnen een bij die maatregel vastgestelde straal van het bedrijf van die producent anderzijds, meetellen in de berekening van het melkveefosfaatoverschot.

  • 12 Het ontwerp van een krachtens het elfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 21a

  • 1 Onze Minister verleent aan een landbouwer, die in het kalenderjaar 2013 melkvee hield een melkveefosfaatreferentie, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat. De melkveefosfaatreferentie vermeldt het bedrijf waarvoor de melkveefosfaatreferentie wordt afgegeven.

  • 2 De melkveefosfaatreferentie wordt berekend door de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen door melkvee in het kalenderjaar 2013 op het bedrijf te verminderen met de fosfaatruimte van dat bedrijf in 2013. Bij de berekening volgens de eerste volzin wordt elk resultaat dat negatief is, op nul gesteld.

  • 3 Indien een landbouwer aantoont dat door bedrijfsoverdrachten tussen 1 januari 2013 en 1 november 2014, een lagere melkveefosfaatreferentie wordt afgegeven dan wanneer deze bedrijfsoverdrachten zouden zijn betrokken bij de berekening, bedoeld in het eerste lid, wordt de melkveefosfaatreferentie met inachtneming van deze bedrijfsoverdrachten vastgesteld.

  • 4 De forfaitaire productie van dierlijke meststoffen door melkvee wordt vastgesteld overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 35.

  • 5 De melkveefosfaatreferentie kan worden overgedragen aan een landbouwer waarmee bloed- of aanverwantschap in de eerste, tweede of derde graad bestaat voor het bedrijf waarvoor de melkveefosfaatreferentie is afgegeven.

  • 6 De melkveefosfaatreferentie gaat over aan degene die het bedrijf waarvoor deze melkveefosfaatreferentie is afgegeven bij erfopvolging verkrijgt.

Artikel 21b

  • 1 Het is een landbouwer verboden op zijn bedrijf in een kalenderjaar meer dierlijke meststoffen met melkvee, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, te produceren dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht. De productie van dierlijke meststoffen door melkvee wordt forfaitair vastgesteld overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 35.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de productie van dierlijke meststoffen door melkvee worden bepaald met gebruikmaking van een door Onze Minister aangewezen methode onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden. Onze Minister kan deze methode aanwijzen indien aannemelijk is dat daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan de naleving van een verplichting op grond van een voor Nederland verbindend verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie.

  • 3 Het is verboden anders dan op een bedrijf op enig moment meer melkvee te houden dan overeenkomt met een jaarlijkse productie van dierlijke meststoffen door melkvee van 100 kilogram fosfaat, forfaitair vastgesteld overeenkomstig de regels bedoeld in artikel 35.

  • 4 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op de productie van dierlijke meststoffen met jongvee als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel kk, subonderdeel 2° of 3°, dat geen melk- of kalfkoe wordt en niet bestemd is om melk- of kalfkoe te worden, indien de landbouwer voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde regels.

  • 5 Het ontwerp voor een krachtens het tweede lid vast te stellen ministeriële regeling wordt aan beide kamers der Staten Generaal overgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken na de overlegging van het ontwerp.

Artikel 22

  • 1 Onze Minister kan ten aanzien van een bedrijf waarvan het varkensrecht of het pluimveerecht is overschreden bepalen, dat het op enig moment gehouden aantal varkens en het op enig moment gehouden aantal kippen en kalkoenen de door hem vastgestelde aantallen niet mogen overschrijden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aantallen komen overeen met het aantal varkens, onderscheidenlijk het aantal kippen en kalkoenen dat overeenkomstig het varkensrecht en het pluimveerecht gemiddeld gedurende het jaar mag worden gehouden, vermeerderd met 15%.

  • 3 Onverminderd de artikelen 19 en 20 is het verboden op enig moment een groter aantal varkens of een groter aantal kippen en kalkoenen te houden dan het door Onze Minister vastgestelde aantal.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan ten aanzien van een bedrijf voor een aaneengesloten periode van ten hoogste drie jaar worden uitgeoefend. De periode kan telkens worden verlengd tot drie jaar te rekenen vanaf het tijdstip waarop een overtreding van het verbod, bedoeld in het derde lid, wordt vastgesteld.

Artikel 22a

  • 1 Onze Minister kan ten aanzien van een bedrijf waarvan het fosfaatrecht is overschreden bepalen dat het gehouden melkvee op enig moment de door hem vastgestelde aantallen niet mogen overschrijden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aantallen komen overeen met het melkvee dat overeenkomstig het fosfaatrecht gemiddeld gedurende het jaar kan worden gehouden op basis van de overeenkomstig artikel 35 vastgestelde forfaitaire productienormen.

  • 3 Onverminderd artikel 21 is het een landbouwer op zijn bedrijf verboden op enig moment meer melkvee te houden dan het door Onze Minister vastgestelde aantal, bedoeld in het eerste lid.

Titel 3. Omvang productierecht bij aanvang

Artikel 23

  • 1 Het op het bedrijf rustende varkensrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het verbod, bedoeld in artikel 19, komt overeen met het varkensrecht zoals dat onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip voor het bedrijf gold op grond van de Wet herstructurering varkenshouderij.

  • 2 Het op het bedrijf rustende pluimveerecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het verbod, bedoeld in artikel 20, eerste lid, komt overeen met het pluimveerecht, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, zoals dat onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip voor het bedrijf gold op grond van deze wet, met dien verstande dat de kilogrammen fosfaat worden omgerekend naar pluimvee-eenheden. Voor deze omrekening komt 0,5 kilogram fosfaat overeen met 1 pluimvee-eenheid.

  • 4 Indien een landbouwer voor een datum die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, meldt en aantoont dat tussen 2 juli 2015 en 1 januari 2018 een beëindigd bedrijf is overgenomen, wordt het fosfaatrecht, bedoeld in het derde lid, verhoogd, met het fosfaatrecht dat voor dit beëindigde bedrijf bij continuering, krachtens het derde lid zou zijn vastgesteld. Bij een gedeeltelijke overname vindt de verhoging naar rato plaats.

  • 5 Indien een landbouwer voor een datum die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, meldt en aantoont dat hij op 2 juli 2015 melkvee had uitgeschaard, wordt het fosfaatrecht, bedoeld in het derde lid, verhoogd en wordt het fosfaatrecht van de landbouwer die dat melkvee op die datum had ingeschaard, met diens instemming verlaagd. Deze verhoging onderscheidenlijk verlaging komt overeen met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen van het aantal uitgeschaarde onderscheidenlijk ingeschaarde stuks melkvee.

  • 6 Indien een landbouwer voor een datum die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, meldt en aantoont dat het krachtens het derde lid op het bedrijf rustende fosfaatrecht minimaal vijf procent lager is door bouwwerkzaamheden, diergezondheidsproblemen, ziekte, ziekte of overlijden van een persoon van het samenwerkingsverband van de landbouwer of een bloed- of aanverwant in de eerste graad, of vernieling van de melkveestallen, wordt door Onze Minister het fosfaatrecht bepaald aan de hand van het melkvee waarover deze landbouwer zonder deze buitengewone omstandigheden zou hebben beschikt.

  • 7 Een melding als bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid, wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door Onze Minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 8 Onze Minister van Economische Zaken maakt binnen zes maanden na de vaststelling van het op het bedrijf rustende fosfaatrecht de gegevens, bedoeld in paragraaf 3.2.7, onderdeel 104, van de staatssteunrichtsnoeren ten behoeve van milieubescherming en energie (PbEU 2014, C 200) bekend. Deze gegevens blijven voor ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

  • 9 Ten einde onbillijkheden van overwegende aard te voorkomen verhoogt Onze Minister het op het bedrijf rustende fosfaatrecht met ingang van het tijdstip waarop het verbod, bedoeld in artikel 21b, eerste lid, in werking treedt, tot een bij algemene maatregel van bestuur bepaalde omvang, indien kan worden vastgesteld dat het bedrijf behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur omschreven categorie van bedrijven. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld voor het verkrijgen van een verhoging als bedoeld in de eerste volzin.

Artikel 24

  • 1 Het overeenkomstig artikel 23 bepaalde productierecht wordt gecorrigeerd, indien voorafgaand aan het in dat artikel bedoelde tijdstip, in hetzelfde kalenderjaar met betrekking tot het bedrijf een registratie heeft plaatsgevonden van een kennisgeving van overgang van het varkensrecht of pluimveerecht, of een gedeelte daarvan, maar de omvang van de verkleining, dan wel vergroting van het desbetreffende productierecht werd beperkt ingevolge artikel 18, zesde lid, van de Wet herstructurering varkenshouderij, onderscheidenlijk artikel 58q, vierde lid, van de Meststoffenwet, zoals deze artikelen luidden op het tijdstip van de registratie.

  • 2 De correctie geschiedt van rechtswege bij aanvang van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de registratie van de kennisgeving van overgang plaatsvond en leidt tot een verkleining, onderscheidenlijk vergroting van het desbetreffende productierecht met het aantal varkenseenheden of pluimvee-eenheden waarop de beperking betrekking had.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid ten aanzien van het pluimveerecht komt 0,5 kilogram fosfaat overeen met 1 pluimvee-eenheid.

Titel 4. Overgang van het productierecht

Artikel 25

Een productierecht kan, onder welke titel dan ook, overgaan naar een ander bedrijf, overeenkomstig het bepaalde in deze paragraaf en artikel 32.

Artikel 26

  • 1 Een varkensrecht of pluimveerecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig van een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in het ene concentratiegebied kan niet overgaan naar een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in het andere concentratiegebied.

  • 2 Een varkensrecht of pluimveerecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig van een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen buiten de concentratiegebieden kan niet overgaan naar een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in een concentratiegebied.

  • 3 Een bedrijf is gedeeltelijk gelegen in een concentratiegebied, als een of meer voor de varkens-, kippen- of kalkoenenhouderij bestemde stallen in dat gebied zijn gelegen.

  • 4 In zoverre in afwijking van het eerste lid kan een varkensrecht of pluimveerecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig van een bedrijf dat geheel is gelegen in een van de concentratiegebieden overgaan naar een bedrijf dat in beide concentratiegebieden is gelegen, onder de voorwaarde dat het productierecht, of gedeelte daarvan, na overgang uitsluitend wordt gebruikt ten behoeve van de varkens-, kippen- of kalkoenenhouderij op een locatie die in hetzelfde concentratiegebied is gelegen als het bedrijf waarvan het afkomstig is.

  • 5 Het eerste en het tweede lid gelden niet ingeval van overgang van het varkensrecht of pluimveerecht bij een samenvoeging van bedrijven.

  • 6 Het is verboden om binnen een bedrijf de varkens-, kippen- of kalkoenenhouderij te verplaatsen:

    • a. van een locatie gelegen buiten de concentratiegebieden naar een locatie gelegen in een concentratiegebied, of

    • b. van een locatie gelegen in het ene concentratiegebied naar een locatie gelegen in het andere concentratiegebied.

  • 7 Het eerste, tweede en zesde lid zijn niet van toepassing voor zover een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in een concentratiegebied de geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen in verband met het varkensrecht of pluimveerecht of gedeelte daarvan dat overgaat, dan wel de varkens-, kippen- of kalkoenhouderij die wordt verplaatst, zelf verwerkt door middel van mestverwerking of mestvergisting en deze hoeveelheid buiten de markt voor dierlijke mest wordt gehouden.

  • 8 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het zevende lid.

Artikel 27

  • 1 De belanghebbende naar wiens bedrijf het productierecht, of gedeelte daarvan, moet overgaan en de belanghebbende van wiens bedrijf het productierecht, of gedeelte daarvan, afkomstig is, geven van de overgang kennis aan Onze Minister.

  • 2 Er kan pas aanspraak worden gemaakt op het van het andere bedrijf afkomstige productierecht, of gedeelte daarvan, met ingang van het tijdstip van registratie van de kennisgeving door Onze Minister.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop de kennisgeving wordt gedaan.

  • 4 Indien in een kalenderjaar een volledige en door beide partijen ondertekende kennisgeving is gedaan en Onze Minister die kennisgeving in het daaropvolgende jaar registreert, treden de rechtsgevolgen van die registratie met terugwerkende kracht in vanaf het tijdstip waarop de volledige en door beide partijen ondertekende kennisgeving is gedaan. Voor de toepassing van deze titel wordt in dat geval onder ‘tijdstip van registratie van de kennisgeving’ of ‘jaar waarin de kennisgeving wordt geregistreerd’ verstaan het tijdstip waarop respectievelijk jaar waarin de volledige en door beide partijen ondertekende kennisgeving is gedaan.

Artikel 28

  • 1 Op het tijdstip van registratie van de kennisgeving, bedoeld in artikel 27, tweede lid, vindt een verkleining plaats van het varkensrecht, pluimveerecht of fosfaatrecht van het bedrijf waarvan het desbetreffende productierecht, of gedeelte daarvan, afkomstig is, en vindt een vergroting plaats van het varkensrecht, het pluimveerecht of fosfaatrecht van het bedrijf waarnaar het desbetreffende productierecht, of gedeelte daarvan, overgaat.

  • 2 De verkleining en de vergroting komen overeen met het aantal varkenseenheden, pluimvee-eenheden, of kilogrammen fosfaat waarop de kennisgeving betrekking heeft.

  • 3 Voor het jaar waarin de kennisgeving wordt geregistreerd zijn de verkleining en de vergroting beperkt tot het deel van het desbetreffende productierecht waarvan de betrokken partijen bij de kennisgeving hebben aangegeven dat dit in dat jaar op het bedrijf waarvan het afkomstig is niet wordt benut.

Artikel 29

  • 1 De registratie, bedoeld in artikel 27, tweede lid, vindt niet plaats indien:

    • a. de kennisgeving niet overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 27, derde lid, is gedaan,

    • b. de kennisgeving betrekking heeft op een groter aantal varkenseenheden, pluimvee-eenheden of kilogrammen fosfaat dan overeenkomt met het desbetreffende productierecht van het bedrijf waarvan het afkomstig is,

    • c. de kennisgeving betrekking heeft op het productierecht afkomstig van een bedrijf ten aanzien waarvan Onze Minister gebruik maakt van de in artikel 22 of 22a bedoelde bevoegdheid,

    • d. de overgang van het productierecht in strijd is met artikel 26, of

    • e. de kennisgeving voor het overgaan van een fosfaatrecht, of gedeelte daarvan, voor 1 januari 2018 is gedaan.

  • 2 Indien pas na registratie blijkt dat niet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden is voldaan, wordt de registratie door Onze Minister ongedaan gemaakt. Met terugwerkende kracht tot het tijdstip van registratie van de kennisgeving vervallen de rechtsgevolgen van die registratie.

Artikel 30

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat alvorens Onze Minister de in artikel 27, eerste lid, bedoelde kennisgeving in behandeling neemt, van deze kennisgeving mededeling wordt gedaan aan in die regeling genoemde derdebelanghebbenden.

  • 3 Bij de ministeriële regeling worden nadere regels gesteld voor de uitvoering van het tweede lid, onder meer over:

    • a. de wijze waarop en de termijn waarbinnen de derdebelanghebbenden zich bij Onze Minister kunnen aanmelden,

    • b. de gegevens die Onze Minister aan de derdebelanghebbenden kenbaar maakt, en

    • c. de periode gedurende welke Onze Minister de kennisgeving niet in behandeling neemt.

Artikel 31

  • 1 De belanghebbende kan bij Onze Minister een kennisgeving doen van het vervallen of het gedeeltelijk vervallen van het productierecht.

  • 2 Na registratie van de kennisgeving door Onze Minister is het desbetreffende productierecht nihil, onderscheidenlijk vindt een verkleining van dat recht plaats met het aantal varkenseenheden, pluimvee-eenheden of kilogrammen fosfaat waarop de kennisgeving betrekking heeft.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop de kennisgeving wordt gedaan.

  • 4 Indien in een kalenderjaar een volledige en ondertekende kennisgeving is gedaan en Onze Minister die kennisgeving in het daaropvolgende jaar registreert, treden de rechtsgevolgen van die registratie, waaronder de rechtsgevolgen, bedoeld in het tweede lid, met terugwerkende kracht in vanaf het tijdstip waarop de volledige en ondertekende kennisgeving is gedaan.

Titel 5. Verlaging van het productierecht bij overgang

Artikel 32

  • 1 Indien op landelijk niveau de omvang van de productie van dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat, afkomstig van varkens of van pluimvee de omvang van die productie, bedoeld in artikel 18a, derde onderscheidenlijk vierde lid, dreigt te overschrijden en mede gelet op de representativiteit van de prognose, het mogelijk structurele karakter van de overschrijding en op de totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen in relatie tot de nationale plafonds, opgenomen in artikel 18a, eerste lid, kan, al naar gelang de overschrijding betrekking heeft op varkensmest of op pluimveemest, bij algemene maatregel van bestuur, in zoverre in afwijking van artikel 28, tweede lid, worden bepaald dat, de vergroting van het varkensrecht, onderscheidenlijk dat de vergroting van het pluimveerecht wordt beperkt tot een bij de maatregel vastgesteld percentage van het aantal varkenseenheden, onderscheidenlijk pluimvee-eenheden waarop de kennisgeving, bedoeld in artikel 27, eerste lid, betrekking heeft.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde percentage is ten minste 75%.

  • 3 Voor verschillende groepen van gevallen kan het percentage verschillend worden vastgesteld.

  • 4 De voordracht van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 32a

  • 2 De beperking, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing voor overgang van het fosfaatrecht:

    • a. door erfopvolging,

    • b. naar een persoon waarmee bloed- of aanverwantschap bestaat in de eerste, tweede of derde graad, of

    • c. naar een bedrijf waarvan dit fosfaatrecht, uitgedrukt in hetzelfde aantal kilogrammen fosfaat, eerder gedurende het kalenderjaar is ontvangen.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing indien een fosfaatrecht afkomstig is van een bedrijf dat het later gedurende hetzelfde kalenderjaar terug ontvangt. Per kalenderjaar kan naar elk bedrijf ten hoogste 100 kilogram fosfaatrecht overgaan met toepassing van dit lid.

  • 4 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

Artikel 33

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat ingeval van een bedrijfsoverdracht het op het bedrijf rustende productierecht wordt verlaagd met een bij de maatregel vastgesteld percentage.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde percentage is ten hoogste 25%.

  • 3 Voor verschillende groepen van gevallen kan het percentage verschillend worden vastgesteld.

  • 4 Onder bedrijfsoverdracht wordt mede begrepen de inbreng van een bedrijf in een maatschap en de verkrijging van een meerderheid van de aandelen in een vennootschap.

  • 5 Dit artikel is niet van toepassing op een overdracht aan een persoon waarmee bloed- of aanverwantschap in de eerste graad bestaat, of op de inbreng in een maatschap met een zodanige persoon, en evenmin op een verkrijging van een bedrijf onder algemene titel.

Titel 5a. Omzetting van het productierecht

Artikel 33Aa

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het omzetten door Onze Minister van een productierecht in een varkensrecht, pluimveerecht of fosfaatrecht met dien verstande dat de landbouwer op wiens bedrijf het om te zetten productierecht rust met omzetting instemt en de omzetting geen toename veroorzaakt van de hoeveelheid geproduceerde stikstofverbindingen, fosfaat en fijnstof.

Titel 5b. Verlaging van het productierecht

Artikel 33Ab

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan een percentage worden vastgesteld waarmee het fosfaatrecht op een in die maatregel vastgesteld tijdstip wordt verminderd indien is vastgesteld dat de totale omvang van de productie van meststoffen afkomstig van melkvee, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat of kilogrammen stikstof, de maximale omvang van die productie, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, heeft overschreden en de noodzakelijke verlaging van de totale omvang van de productie niet op een minder ingrijpende wijze kan worden bereikt, mede gelet op de totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen in relatie tot de nationale plafonds, opgenomen in artikel 18a, eerste lid.

  • 2 De totale omvang van de productie van meststoffen afkomstig van melkvee en van de productie van dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid, betreft de totale productie in het voorafgaande kalenderjaar die overeenkomstig artikel 18a, vijfde lid, is bekendgemaakt.

  • 3 De vermindering, bedoeld in het eerste lid is niet groter dan overeenkomt met de overschrijding van de maximale omvang van de productie, bedoeld in artikel 18a, tweede lid.

  • 4 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kan voor de vermindering, bedoeld in het eerste lid, een vergoeding worden vastgesteld die kan worden toegekend in de bij of krachtens die maatregel aangegeven gevallen en onder de bij of krachtens die maatregel vastgestelde voorwaarden en beperkingen.

  • 5 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bedrijf waarvan de productie van dierlijke meststoffen door melkvee in kilogrammen fosfaat, twee kalenderjaren voorafgaande aan het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, verminderd met de fosfaatruimte in dat kalenderjaar, negatief of nul is.

  • 6 Bij de toepassing van het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt het fosfaatrecht van een bedrijf slechts verminderd voor zover een gehele uitoefening van het fosfaatrecht de fosfaatruimte van dat bedrijf, twee kalenderjaren voorafgaande aan het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, te boven gaat.

  • 7 In afwijking van het vijfde lid, is een vermindering van het fosfaatrecht in het kalenderjaar 2018 niet van toepassing op een bedrijf waarvan de productie van dierlijke meststoffen door melkvee in kilogrammen fosfaat in het kalenderjaar 2015, verminderd met de fosfaatruimte in dat kalenderjaar, negatief of nul is. Bij de toepassing van het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt, in afwijking van het zesde lid, het fosfaatrecht van een bedrijf slechts verminderd voor zover een gehele uitoefening van het fosfaatrecht de fosfaatruimte in het kalenderjaar 2015 van dat bedrijf te boven gaat.

  • 8 Het ontwerp van een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijke aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 33Ac

  • 1 Indien is vastgesteld dat de totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen afkomstig van varkens, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat of kilogrammen stikstof, de maximale omvang van die productie, bedoeld in artikel 18a, derde lid, heeft overschreden en de noodzakelijke verlaging van de totale omvang van de productie niet op een minder ingrijpende wijze kan worden bereikt, mede gelet op het nationale plafond genoemd in artikel 18a, eerste lid, kan bij algemene maatregel van bestuur een percentage worden vastgesteld waarmee het varkensrecht op een in die maatregel vastgesteld tijdstip wordt verminderd.

  • 2 Indien is vastgesteld dat de totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen afkomstig van pluimvee, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat of kilogrammen stikstof, de maximale omvang van die productie, bedoeld in artikel 18a, vierde lid, heeft overschreden en de noodzakelijke verlaging van de totale omvang van de productie niet op een minder ingrijpende wijze kan worden bereikt, mede gelet op het nationale plafond genoemd in artikel 18a, eerste lid, kan bij algemene maatregel van bestuur een percentage worden vastgesteld waarmee het pluimveerecht op een in die maatregel vastgesteld tijdstip wordt verminderd.

  • 3 De totale omvang van de productie, bedoeld in het eerste en tweede lid, betreft de totale productie in het voorafgaande kalenderjaar die overeenkomstig artikel 18a, vijfde lid, is bekendgemaakt.

  • 4 De vermindering, bedoeld in het eerste of tweede lid is niet groter dan overeenkomt met de overschrijding van de maximale omvang van de productie, bedoeld in artikel 18a, derde lid, onderscheidenlijk artikel 18a, vierde lid.

  • 5 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste of tweede lid, kan voor de vermindering, bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid, een vergoeding worden vastgesteld die kan worden toegekend in de bij of krachtens die maatregel aangegeven gevallen en onder de bij of krachtens die maatregel vastgestelde voorwaarden en beperkingen.

  • 6 Het ontwerp van een krachtens het eerste en tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijke aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.

Titel 6. Mestverwerking

Artikel 33a

  • 1 Het is een landbouwer verboden in enig kalenderjaar op zijn bedrijf dierlijke meststoffen te produceren.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een landbouwer die in het desbetreffende kalenderjaar:

    • a. op zijn bedrijf geen bedrijfsoverschot produceert;

    • b. een hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, minimaal gelijk aan een door Onze Minister voor het desbetreffende kalenderjaar vastgesteld percentage van het op zijn bedrijf geproduceerde bedrijfsoverschot:

      • laat verwerken,

      • voor zover de landbouwer behoort tot een bij regeling van Onze Minister aan te wijzen categorie landbouwers, overdraagt of laat overdragen aan een afnemer die behoort tot een bij regeling van Onze Minister aan te wijzen categorie afnemers, of

      • brengt op of in de in het desbetreffende kalenderjaar bij het desbetreffende bedrijf in gebruik zijnde landbouwgrond die is gelegen in Duitsland of België op een bij regeling van Onze Minister vast te stellen afstand van de Nederlandse grens, voor zover is voldaan aan bij regeling van Onze Minister te stellen voorwaarden;

    • c. op zijn bedrijf een bedrijfsoverschot produceert dat dusdanig in omvang is dat de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, bedoeld in onderdeel b, kleiner is dan een bij regeling van Onze Minister vast te stellen omvang, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar diersoort of diercategorie;

    • d. op zijn bedrijf meststoffen produceert:

      • met dieren waarvan ten minste 90% behoort tot een diercategorie die bij algemene maatregel van bestuur kan worden aangewezen of is gehuisvest in een huisvestingssysteem dat bij die maatregel kan worden aangewezen, omdat hierbij overwegend meststoffen worden geproduceerd met een hoog gehalte aan organische stof in de vorm van stro, en

      • die voldoen aan regels die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen worden gesteld, of

    • e. het op zijn bedrijf geproduceerde bedrijfsoverschot geheel en rechtstreeks, blijkens een schriftelijke en vooraf gesloten overeenkomst, onder bij regeling van Onze Minister te stellen voorwaarden overdraagt of laat overdragen aan een hemelsbreed hoogstens twintig kilometer van de productielocatie verwijderd liggende locatie van bedrijven indien de overgedragen dierlijke meststoffen op landbouwgrond aangewend worden.

  • 3 Onder het laten verwerken van dierlijke meststoffen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, wordt verstaan:

    • a. het overdragen of laten overdragen van op zijn bedrijf geproduceerde dierlijke meststoffen aan een verwerkende onderneming, overeenkomstig een op het desbetreffende kalenderjaar betrekking hebbende mestverwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, onder 1°;

    • b. het overdragen of laten overdragen van op zijn bedrijf geproduceerde dierlijke meststoffen aan een andere onderneming dan een verwerkende onderneming, op basis van een uiterlijk in het desbetreffende kalenderjaar gesloten mestverwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, onder 2°, of

    • c. het sluiten van een overeenkomst met een andere landbouwer waarin is bepaald dat die andere landbouwer in zijn plaats uitvoering zal geven aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, door middel van het laten verwerken, bedoeld in de onderdelen a of b.

  • 4 Een ondernemer die een andere onderneming voert als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, draagt in een kalenderjaar de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, waarvoor hij met betrekking tot het desbetreffende kalenderjaar mestverwerkingsovereenkomsten als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, heeft gesloten, over of laat deze overdragen aan een verwerkende onderneming.

  • 5 Onverminderd het tweede lid, onderdeel b, laat de andere landbouwer, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, in een kalenderjaar een op zijn bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, waartoe hij zich met betrekking tot het desbetreffende kalenderjaar bij een overeenkomst als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, heeft verplicht, verwerken als bedoeld in het derde lid, onderdeel a of b.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de mogelijkheid van het sluiten van een overeenkomst als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, tussen een landbouwer die op zijn bedrijf in overwegende mate dierlijke meststoffen produceert van één of meer diersoorten of diercategorieën en een landbouwer die op zijn bedrijf in overwegende mate dierlijke meststoffen produceert van één of meer andere diersoorten of diercategorieën.

  • 7 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ten aanzien van een landbouwer of afnemer als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onder 2°.

Artikel 33b

  • 2 Een mestverwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, onder 2°, of een overeenkomst als bedoeld in artikel 33a, derde lid, onderdeel c:

    • a. wordt uiterlijk in het kalenderjaar waarop de overeenkomst ziet schriftelijk op een duurzame gegevensdrager aangegaan en door partijen ondertekend;

    • b. bevat ten minste een aanduiding van het kalenderjaar waarop de overeenkomst ziet;

    • c. voldoet aan de bij regeling van Onze Minister gestelde regels.

  • 3 In een mestverwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, onder 2°, wordt opgenomen de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, die de andere onderneming in het desbetreffende kalenderjaar zal afnemen en de verwerker zal afnemen met het oog op verwerking.

  • 4 In een overeenkomst als bedoeld in artikel 33a, derde lid, onderdeel c, wordt opgenomen de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, waarvoor de andere landbouwer in het desbetreffende kalenderjaar in de plaats van de landbouwer uitvoering zal geven aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 33a, tweede lid, onderdeel b.

Artikel 33c

  • 1 Bij regeling van Onze Minister wordt het percentage, bedoeld in artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, vastgesteld, dat voor verschillende diersoorten, diercategorieën, mestsoorten en gebieden verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2 Onze Minister houdt bij het vaststellen van het verwerkingspercentage in ieder geval rekening met de verwachte productie van dierlijke meststoffen in Nederland en de beschikbare landbouwgrond in Nederland.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat voor landbouwers voor wie op grond van het eerste lid meerdere verwerkingspercentages van toepassing zijn, één van de verwerkingspercentages geldt.

Artikel 33d

  • 1 Een verwerker verwerkt de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, waarvoor hij met betrekking tot een kalenderjaar mestverwerkingsovereenkomsten heeft gesloten.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake de termijnen waarbinnen aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, moet zijn voldaan.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat krachtens die maatregel aan te wijzen soorten dierlijke meststoffen niet meetellen voor het voldoen aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk VI. Verantwoording en hoeveelheidsbepaling

Artikel 34

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door natuurlijke personen, rechtspersonen of samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen die meststoffen produceren, verhandelen, gebruiken of verwerken. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a. het bedrijf of de onderneming, zoals de aard en de locatie van het bedrijf of de onderneming en van de daartoe behorende onderdelen en bedrijfsmiddelen, de tenaamstelling of handelsnaam, de rechtsvorm, in voorkomend geval de aard en samenstelling van het samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat het bedrijf of de onderneming voert, de inschrijving in het handelsregister en de bij het bedrijf of de onderneming werkzame personen en hun bevoegdheden;

    • b. de geproduceerde, in voorraad gehouden, aangevoerde, afgevoerde, verhandelde, be- of verwerkte, op of in de bodem gebrachte en anderszins gebruikte hoeveelheden meststoffen, de samenstelling, herkomst en bestemming van de meststoffen en de gegevens, bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdelen b en c;

    • c. de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond en de overige gebruikte grond, met inbegrip van gegevens over naar de aard van de teelt of het gebruik te onderscheiden aaneengesloten oppervlakten en de topografische ligging daarvan, en met inbegrip van gegevens met betrekking tot grond die nog in gebruik moet worden genomen en met betrekking tot nog aan te vangen teelten en vormen van gebruik;

    • d. het bepaalde bij of krachtens de artikelen 33a, 33b en 33d.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat:

    • a. het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden, en

    • b. Onze Minister onder voorwaarden ontheffing kan verlenen van het bepaalde op grond van onderdeel a.

Artikel 35

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de bepaling van:

    • a. de hoeveelheden meststoffen, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel b, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat;

    • b. de verdere samenstelling van deze meststoffen;

    • c. de tot het bedrijf behorende oppervlakten, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel c;

    • d. de aantallen gehouden, uitgeschaarde, ingeschaarde, tijdelijk elders ter weiding ondergebrachte of tijdelijk ter weiding aangenomen dieren en de aantallen dieren die anderszins op een bedrijf of in het kader van een onderneming aanwezig zijn;

    • e. de aard, de fosfaattoestand en de samenstelling van de bodem alsmede de gewasopbrengst, voor zover dat relevant is voor de hoeveelheid meststoffen die op of in de bodem mag worden gebracht.

  • 2 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen mede regels worden gesteld omtrent gevallen waarin, de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de hoeveelheid geproduceerde dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat, wordt bepaald op basis van:

    • a. bij of krachtens de maatregel vastgestelde forfaitaire productienormen, onderscheiden naar diersoort, diercategorie en bedrijfssysteem en uitgedrukt in kilogrammen stikstof, onderscheidenlijk fosfaat, per dier per jaar;

    • b. gegevens met betrekking tot de samenstelling van het door de dieren gebruikte diervoeder en de forfaitair bepaalde vastlegging van stikstof, onderscheidenlijk fosfaat, in de dieren en dierlijke producten, alsmede de forfaitair bepaalde gasvormige verliezen van stikstof uit de stal en de mestopslagruimte;

    • c. indien het melkvee betreft, de melkproductie per dier en de samenstelling van de melk;

    • d. een combinatie van deze bepalingswijzen.

  • 3 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen mede regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de hoeveelheid in voorraad gehouden, aangevoerde, afgevoerde of verhandelde meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat, wordt bepaald op basis van bij of krachtens de maatregel vastgestelde forfaitaire omrekennormen, onderscheiden naar mestvorm, diersoort, diercategorie en bedrijfssysteem en uitgedrukt in kilogrammen stikstof, onderscheidenlijk fosfaat, per gewichts- of volume-eenheid.

  • 4 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur worden de forfaitaire waarden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, vastgesteld.

    Deze waarden kunnen verschillend worden vastgesteld al naar gelang, voor zover van toepassing, de diersoort en diercategorie, de aard en het gewicht van het dierlijke product en de aard en de omvang van de stal en de mestopslagruimte.

  • 5 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze van bepaling van de hoeveelheid en de samenstelling van het diervoeder en de melk, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c.

Artikel 36

  • 1 De bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 35, gestelde regels kunnen mede betrekking hebben op de bevoegdheid tot het doen van vaststellingen ten behoeve van de bepaling van de in dat artikel bedoelde hoeveelheden, hoedanigheden en oppervlakten en op de voor die vaststellingen te gebruiken apparatuur.

  • 2 De bevoegdheid tot het doen van vaststellingen kan worden verbonden aan:

    • a. een door Onze Minister overeenkomstig bij of krachtens de maatregel gestelde voorwaarden verleende erkenning;

    • b. een door de Raad voor Accreditatie verleende accreditatie overeenkomstig een door Onze Minister goedgekeurd programma van eisen.

  • 3 Aan een erkenning kunnen voorschriften worden verbonden en zij kan onder beperkingen worden verleend. De voorschriften en beperkingen kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen, weigeren of intrekken van een erkenning.

Artikel 37

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door degenen die:

Hoofdstuk VII. Overige bepalingen

Artikel 37a

  • 1 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop de controleprogramma’s, bedoeld in artikel 5, zesde lid, van richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG L 375), worden uitgevoerd.

  • 2 Het ontwerp van de ministeriële regeling, bedoeld in het vorige lid, wordt vier weken voor publicatie in de Staatscourant door Onze Minister aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.

Artikel 38

  • 1 Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 2 Onze Minister kan ontheffing verlenen van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 3 Aan de vrijstelling of de ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.

Artikel 38a

  • 1 Indien geen afbreuk wordt gedaan aan de naleving van een verplichting op grond van een voor Nederland verbindend verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie wordt, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, vrijstelling of ontheffing verleend van het verbod, bedoeld in artikel 21b, eerste lid, ter bevordering van de grondgebondenheid of het stimuleren van jonge landbouwers in Nederland.

  • 2 Een vrijstelling of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend gegeven voor milieudoelstellingen die verder gaan dan die welke op grond van de voor de betrokken ondernemingen verplichte Unie-normen zouden zijn bereikt.

  • 3 De ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken nadat het ontwerp ervan aan beide kamers der Staten Generaal is overgelegd.

Artikel 39

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het indienen van aanvragen voor vergunningen, ontheffingen en erkenningen, die krachtens deze wet kunnen worden verleend, en het indienen van kennisgevingen, die ingevolge bij of krachtens deze wet gestelde regels moeten worden geregistreerd.

  • 2 Bij de regeling kan worden bepaald:

    • a. dat een aanvraag eerst in behandeling wordt genomen of dat een kennisgeving eerst wordt geregistreerd nadat een daarvoor vastgesteld bedrag is voldaan;

    • b. de kosten van het onderzoek voortvloeiende uit de aanvraag geheel of gedeeltelijk ten laste van de aanvrager wordt gebracht.

Artikel 40

  • 1 Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

  • 2 Indien onderwerpen waarop deze wet van toepassing is, ter uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen regeling behoeven, kan dit geschieden bij ministeriële regeling.

Artikel 43

  • 2 Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door eenieder.

  • 3 Onze Minister geeft toepassing aan de in het eerste lid genoemde afdeling.

Artikel 44

De voordracht voor algemene maatregelen van bestuur krachtens deze wet wordt Ons gedaan door Onze Minister of, voor zover deze maatregelen worden getroffen in het belang van de bescherming van de bodem, door Onze Minister en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu te zamen.

Artikel 45

De ministeriële regelingen, bedoeld in Hoofdstuk III en in artikel 37a, en krachtens artikel 38, eerste lid, vastgestelde regelingen houdende vrijstelling van het bij of krachtens hoofdstuk III bepaalde worden vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

Artikel 46

Onze Minister zendt in 2007 en vervolgens telkens na ten hoogste vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Hoofdstuk VIII. Handhaving

Titel 1. Algemeen

Artikel 47

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 48

Onze Minister kan voorschriften geven betreffende de monsterneming, de verpakking, de conservering, de verzegeling, de verzending en het onderzoek van de in artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde monsters.

Artikel 49

Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Titel 2. Bestuurlijke boetes

§ 1. Bevoegdheid

Artikel 55

Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, wordt zij aan het openbaar ministerie voorgelegd.

§ 2. Hoogte bestuurlijke boete

Artikel 57

  • 1 Ingeval van overtreding van artikel 7 bedraagt de bestuurlijke boete:

    • a. € 7 per kilogram stikstof waarmee de in artikel 8, onderdeel a, bedoelde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is overschreden, vermeerderd met

    • b. € 7 per kilogram stikstof waarmee de in artikel 8, onderdeel b, bedoelde stikstofgebruiksnorm is overschreden, en vermeerderd met

    • c. € 11 per kilogram fosfaat waarmee de in artikel 8, onderdeel c, bedoelde fosfaatgebruiksnorm is overschreden.

  • 2 Indien zowel de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen als de stikstofgebruiksnorm is overschreden, geldt, in zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, een tarief van € 3,50 voor de kilogrammen stikstof waarvoor wegens overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen reeds het tarief van € 7 is toegepast.

  • 3 Indien zowel de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen als de fosfaatgebruiksnorm is overschreden, geldt, in zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, een tarief van € 5,50 voor de kilogrammen fosfaat overeenkomend met het aantal kilogrammen stikstof waarmee de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is overschreden.

Artikel 58

  • 1 Ingeval van overtreding van artikel 14, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat en € 7 per kilogram stikstof waarvan de afvoer niet kan worden verantwoord.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt geen bestuurlijke boete opgelegd voor zover wegens overtreding van artikel 7 een bestuurlijke boete wordt opgelegd voor de kilogrammen stikstof en fosfaat waarmee de in artikel 8 bedoelde stikstofgebruiksnorm voor meststoffen, onderscheidenlijk fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen is overschreden.

Artikel 58a

In geval van overtreding van artikel 21, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat ten aanzien waarvan de landbouwer de beperking als bedoeld in artikel 21, derde lid, niet in acht heeft genomen. De boete wordt vermeerderd met € 11 per kilogram fosfaat ten aanzien waarvan de landbouwer niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 21, tweede lid, onderdeel d, voor zover het kilogrammen fosfaat betreft die niet reeds als gevolg van de eerste volzin voor de bepaling van de boeteomvang in aanmerking zijn genomen.

Artikel 59

  • 1 In geval van overtreding van artikel 33a, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat ten aanzien waarvan de landbouwer niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 33a, tweede lid, onderdeel b.

  • 2 In geval van overtreding van artikel 33a, vierde lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat waarmee dat lid wordt overtreden.

  • 3 In geval van overtreding van artikel 33a, vijfde lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat waarmee dat lid wordt overtreden.

  • 4 In geval van overtreding van het krachtens artikel 33a, zevende lid, bepaalde, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat waarmee dat lid wordt overtreden.

  • 5 In geval van overtreding van artikel 33d, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat waarmee dat lid wordt overtreden.

Artikel 60

  • 2 De afwijking bedraagt ten hoogste 50%.

  • 3 Na de plaatsing in het Staatsblad van de algemene maatregel van bestuur wordt een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.

Artikel 62

  • 1 De op grond van artikel 57, 58, 58a of 59 te bepalen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, per overtreding begaan door een natuurlijke persoon, en ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, per overtreding begaan door een rechtspersoon of een vennootschap.

Hoofdstuk IX. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 74

  • 1 Voor de toepassing van de artikelen 19 en 20, eerste lid, wordt ten aanzien van een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in een concentratiegebied, van het op dat bedrijf rustende varkensrecht onderscheidenlijk pluimveerecht dat deel buiten beschouwing gelaten dat in de periode met ingang van 23 april 2010 tot het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel, is overgegaan van een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen buiten dat concentratiegebied.

  • 2 Het is verboden varken, kippen of kalkoenen te houden op een locatie gelegen in een concentratiegebied indien deze varkens-, kippen- of kalkoenenhouderij na 22 april 2010 binnen een bedrijf is verplaatst van een locatie gelegen buiten dat concentratiegebied.

Artikel 75

Artikel 74, eerste lid, is niet van toepassing indien met betrekking tot de in dat lid bedoelde overgang:

  • a. vóór 23 april 2010 een kennisgeving als bedoeld in artikel 27, eerste lid, heeft plaatsgevonden; of

  • b. vóór 23 april 2010 een schriftelijke overeenkomst is gesloten en vóór 8 mei 2010 een kennisgeving als bedoeld in artikel 27, eerste lid, heeft plaatsgevonden.

Artikel 75a

Artikel 32a, eerste lid, zoals dat luidde onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige artikel, blijft van toepassing op de overgang van een fosfaatrecht, of gedeelte daarvan, waarvan voor dat tijdstip een kennisgeving als bedoeld in artikel 27, eerste lid, heeft plaatsgevonden.

Artikel 76

  • 1 De verschillende artikelen van deze wet, of onderdelen daarvan, komen te vervallen op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden bepaald.

  • 3 Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

Artikel 77

  • 2 De voordracht voor het koninklijk besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp ervan aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien een der kamers der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met het ontwerp, wordt er geen voordracht gedaan en kan niet eerder dan zes weken na het besluit van die kamer der Staten-Generaal een nieuw ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal worden overgelegd.

Artikel 77a

  • 2 De voordracht voor het koninklijk besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp ervan aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien een der kamers der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met het ontwerp, wordt er geen voordracht gedaan en kan niet eerder dan zes weken na het besluit van die kamer der Staten-Generaal een nieuw ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal worden overgelegd.

Artikel 77b

Uiterlijk twee weken nadat het totaal aantal fosfaatrechten niet meer bedraagt dan het fosfaat productie plafond, bedoeld in de staatssteunbeschikking van de Europese Commissie van 19 december 2017 (C(2017) 8483), wordt bij koninklijk besluit in artikel 32a, eerste lid, «80 procent» vervangen door «90 procent».

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 27 november 1986

Beatrix

De Minister van Landbouw en Visserij,

G. J. M. Braks

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

E. H. T. M. Nijpels

Uitgegeven de elfde december 1986

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes

Bijlage I. behorende bij de artikelen 1, eerste lid, en 26 van de Meststoffenwet

Bijlage 1692.png

Gebied I omvat, gerekend naar de situatie op 1 januari 1997, het grondgebied van de navolgende gemeenten:

Aalten

Almelo

Ambt-Delden

Amerongen

Amersfoort

Angerlo

Apeldoorn

Baarn

Barneveld

Bathmen

Bergh

De Bilt

Borculo

Borne

Brummen

Bunschoten

Dalfsen 1

Denekamp

Deventer

Didam

Diepenheim

Diepenveen

Dinxperlo

Doesburg

Doetinchem

Doorn

Driebergen/Rijsenburg

Duiven

Ede

Eemnes

Eibergen

Elburg

Enschede

Epe

Ermelo

Gendringen

Goor

Gorssel

Groenlo

Haaksbergen

Den Ham

Harderwijk

Hattem

Heerde

Hellendoorn

Hengelo Gld.

Hengelo Ov.

Hoevelaken

Holten

Hummelo en Keppel

Leersum

Leusden

Lichtenvoorde

Lochem

Losser

Maarn

Markelo

Millingen a/d Rijn

Neede

Nunspeet

Nijkerk

Oldenbroek

Oldenzaal

Olst

Ommen

Ootmarsum

Putten

Raalte

Renswoude

Rhenen

Ruurlo

Rijnwaarden

Rijssen

Scherpenzeel

Soest

Stad-Delden

Steenderen

Tubbergen

Ubbergen

Veenendaal

Voorst

Vorden

Vriezenveen

Warnsveld

Weerselo

Wehl

Westervoort

Wierden

Winterswijk

Wisch

Woudenberg

Wijhe

Zeist

Zelhem

Zevenaar

Zutphen

Gebied II omvat, gerekend naar de situatie op 1 januari 1997, het grondgebied van de navolgende gemeenten:

Alphen-Chaam

Ambt Montfort

Arcen en Velden

Asten

Baarle Nassau

Beesel

Belfeld

Bergen (L)

Bergeijk

Bernheze

Best

Bladel

Boekel

Boxtel

Breda 2

Broekhuizen

Budel

Deurne

Dongen3

Echt

Eersel

Eindhoven

Geldrop

Gemert-Bakel

Gennep

Gilze en Rijen

Goirle

Grubbenvorst

Haelen

Heel en Panheel

Heeze-Leende

Helden

Helmond

's-Hertogenbosch

Heusden 4

Heythuysen

Hilvarenbeek

Horst

Hunsel

Kessel

Laarbeek

Land van Cuijk

Lith

Loon op Zand

Maasbracht

Maasbree

Maasdonk

Maashorst

Meerlo-Wanssum

Meyel

Mierlo

Mook en Middelaar

Nederweert

Nuenen, Gerwen en Nederwetten

Oirschot

Oisterwijk

Oss

Ravenstein

Reusel-De Mierden

Roerdalen

Roermond

Roggel

Roggel en Neer

Rucphen 5

Schijndel

Sevenum

St. Michielsgestel

St. Oedenrode

Someren

Son en Breugel

Stramproy

Swalmen

Tegelen

Thorn

Tilburg

Valkenswaard

Veghel

Veldhoven

Venlo

Venray

Vierlingsbeek

Vught

Waalre

Weert

Zundert

Bijlage II. Behorende bij artikel 18 van de Meststoffenwet

Diersoorten

Onderscheiden categorieën dieren binnen de diersoorten

Aantal varkenseenheden (ve), onderscheidenlijk pluimvee-eenheden (pe) per dier van de onderscheiden diercategorieën per jaar:

I. Varkens

Fokkerij/vermeerdering

 
 

1. Fokzeugen (ten minste éénmaal gedekt of geïnsemineerd: guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen gespeend zijn):

 
 

a. waarvan de biggen aan een ander bedrijf worden geleverd ca. 6 weken na hun geboorte (ook fokzeugen die nog geen biggen hebben)

1,97 ve

 

b. waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg (ook fokzeugen waarvan de biggen op het eigen bedrijf worden gehouden)

2,74 ve

 

2. Opfokzeugen (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij):

 
 

a. van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (aangeleverde opfokzeugen van ca. 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden of iets ouder; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van exact 25 kg, die worden afgeleverd op ca. 7 maanden)

0,96 ve

 

b. van ca. 7 maanden tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 7 maanden of iets jonger, tot de eerste dekking)

1,59 ve

 

c. van ca. 25 kg tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 25 kg, die niet op 7 maanden worden afgeleverd, maar worden aangehouden tot de eerste dekking; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf die worden aangehouden van exact 25 kg tot de eerste dekking)

1,11 ve

 

3. Opfokberen van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (jonge nog niet dekrijpe beren, die worden aangehouden voor de fokkerij, van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden of iets ouder; ook beren afkomstig van het eigen bedrijf vanaf exact 25 kg)

1,09 ve

 

4. Dekberen, van ca. 7 maanden en ouder (dekrijpe beren – ook zoekberen – van ca. 7 maanden en ouder; ook aangeleverde beren van iets jonger dan 7 maanden; beren afkomstig van het eigen bedrijf te rekenen vanaf exact 7 maanden)

1,86 ve

 

5. Biggen, aangeleverd op ca. 6 weken, tot ca. 25 kg (gespeende biggen die op ca. 6 weken zijn aangeleverd, die worden afgeleverd op ca. 25 kg; ook op 6 weken aangeleverde biggen die op het eigen bedrijf worden aangehouden voor de mesterij, tot exact 25 kg)

0,36 ve

     
 

Mesterij

 
 

6. Slachtzeugen (zeugen die niet meer gebruikt worden voor de fokkerij, maar worden afgemest)

1,59 ve

 

7. Vleesvarkens (varkens die doorgaans worden gemest vanaf ca. 25 kg of iets lichter tot ca. 110 kg; ook biggen afkomstig van het eigen, gesloten bedrijf vanaf exact 25 kg)

1 ve

     

II. Kippen

Legrassen

 
 

1. Opfokhennen en -hanen van legrassen, jonger dan ca. 18 weken (opfokhennen en -hanen voor de vervanging van hennen en hanen van legrassen, inclusief (groot)ouderdieren, die worden afgeleverd op ca. 18 weken; dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden worden tot exact 18 weken meegeteld)

0,4 pe

 

2. Hennen en hanen van legrassen, ca. 18 weken en ouder (hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren – die zijn aangeleverd op ca. 18 weken; ook van het eigen bedrijf afkomstige hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren –, vanaf exact 18 weken)

1 pe

     
 

Vleesrassen

 
 

3. Opfokhennen en -hanen van vleesrassen, jonger dan ca. 19 weken (opfokhennen en -hanen ter vervanging van (groot)ouderdieren van vleesrassen, die worden afgeleverd op ca. 19 weken; dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden worden tot exact 19 weken meegeteld)

0,5 pe

 

4. Ouderdieren van vleesrassen, ca. 19 weken en ouder (ouderdieren – inclusief grootouderdieren – van vleesrassen, die zijn aangeleverd op ca. 19 weken; ook van het eigen bedrijf afkomstige (ouder)dieren, vanaf exact 19 weken)

1,48 pe

 

5. Vleeskuikens (kuikens die voor de slacht worden afgeleverd)

0,48 pe

     

III. Kalkoenen

Voor broedeieren

 
 

1. Hennen en hanen voor de productie van broedeieren:

 
 

a. ca. 0 tot ca. 6 weken (hennen en hanen van ca. 0 tot ca. 6 weken, gehouden op een quarantainebedrijf)

0,52 pe

 

b. ca. 6 tot ca. 30 weken (hennen en hanen van ca. 6 tot ca. 30 weken, gehouden op een opfokbedrijf)

2,94 pe

 

c. ca. 30 weken en ouder (hennen en hanen van ca. 30 weken en ouder)

4 pe

     
 

Vleeskalkoenen

 
 

2. Vleeskalkoenen (vanaf het opzetten bij aanvang van de mestperiode tot de aflevering voor de slacht)

1,58 pe

  1. Tot het grondgebied van de gemeente Dalfsen wordt uitsluitend gerekend het deel van Lemelerveld dat voor de datum van herindeling werd gerekend tot het grondgebied van de gemeenten Ommen en Raalte. ^ [1]
  2. Tot het grondgebied van de gemeente Breda wordt niet gerekend het grondgebied van de opgeheven gemeenten Prinsenbeek en Teteringen. ^ [2]
  3. Tot het grondgebied van de gemeente Dongen wordt uitsluitend gerekend het grondgebied van de opgeheven gemeente Dongen. ^ [3]
  4. Tot het grondgebied van de gemeente Heusden wordt uitsluitend gerekend het grondgebied van de opgeheven gemeente Drunen. ^ [4]
  5. Tot het grondgebied van de gemeente Rucphen wordt uitsluitend gerekend het grondgebied van deze gemeente, zoals dat werd begrensd vóór de datum van herindeling. ^ [5]