Regeling nadere eisen draagbaar klimmaterieel (Warenwet)

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2014 t/m 30-01-2020

Regeling nadere eisen draagbaar klimmaterieel (Warenwet)

De staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, de staatssecretaris van Economische Zaken, P. H. van Zeil en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. Kappeyne van de Coppello,

Gelet op artikel 2, tweede lid, van het Besluit draagbaar klimmaterieel (Warenwet) (Stb. 1986, 86);

De Adviescommissie Warenwet gehoord (advies van 10 juni 1983, nr. 13451/(11)15);

Besluiten:

Artikel 1

  • 1 De afstand tussen de treden of sporten of tussen de treden of sporten en het platform of de standplaats dient onderling gelijk te zijn, met een tolerantie van + of – 10 mm.

  • 2 De lengte van de treden of sporten, gemeten tussen de bomen of stijlen, moet ten minste 280 mm bedragen.

Artikel 2

De afstand tussen de onderste trede of sport en het onderste uiteinde van de boom of stijl mag maximaal de in artikel 1, eerste lid, bedoelde afstand + 15 mm bedragen en moet minimaal de helft van die afstand bedragen.

Artikel 3

Indien het draagbare klimmaterieel is voorzien van een platform welk als standplaats kan dienen, dan dient dit platform te zijn voorzien van een steunbeugel waarvan de steunverlenende zijde in zijn verticale projectie niet buiten het platform mag steken en waarbij de verticale afstand, gemeten tussen platform en steunbeugel, ten minste 600 mm dient te bedragen.

Artikel 4

Indien het draagbare klimmaterieel is voorzien van een platform, dan mag dit platform maximaal 30 mm buiten zijn achterste ondersteuningspunt en 10 mm buiten zijn voorste ondersteuningspunt uitsteken terwijl de voorkant niet buiten hetzelfde vlak uit mag steken als het vlak van de voorkant van een trede c.q. sport als die in plaats van het platform aangebracht zou zijn.

Artikel 5

  • 1 In dit artikel wordt onder reformladder verstaan: draagbaar klimmaterieel dat zowel vrijstaand als aanleunend gebruikt kan worden.

  • 2 Zowel de bovenzijde van de treden of sporten en het platform als de onderzijde der stijlen of bomen van het draagbare klimmaterieel dienen voldoende stroef te zijn.

  • 3 De uitwendige breedte van één basisdeel van een reformladder, is gemeten aan de onderzijde minimaal gelijk aan de inwendige breedte ter plaatse van de bovenste sport of trede of het platform, vermeerderd met ten minste 17,5% van de lengte van de boom of stijl, gemeten vanaf de voet tot aan het scharnierpunt voor 2-delige en 3-delige reformladders.

  • 4 Voor al het overige draagbare klimmaterieel, bedoeld om vrijstaand te worden opgesteld, dient de in het derde lid bedoelde basisverbreding ten minste 12,5% van de lengte van de boom of stijl, gemeten vanaf de voet tot aan het scharnierpunt, te bedragen. In het geval van een 4-delige reformladder bezitten beide basisdelen deze verbreding.

Artikel 6

Draagbaar klimmaterieel, bestaande uit meerdere beklimbare delen die in uitgeschoven of opgestoken stand kunnen worden gebruikt, dient zodanig te zijn geconstrueerd dat de uiterste gebruiksstand van de beklimbare delen begrensd is en dat het samengestelde klimmaterieel in maximale gebruikslengte een weerstand tegen doorbuiging heeft die minimaal gelijk is aan de vereiste waarde voor enkelvoudig klimmaterieel van gelijke lengte.

Artikel 7

Bij draagbaar klimmaterieel als bedoeld in artikel 6, welk van een optrekconstructie is voorzien, dient deze constructie zodanig te zijn uitgevoerd dat bij het loslaten of het breken van de optreklijn het onderste opgetrokken deel van het klimmaterieel over niet meer dan één sport c.q. trede-afstand kan zakken; de optreklijn moet een diameter hebben van ten minste 8 mm en een trekkracht van ten minste 4000 N kunnen doorstaan.

Artikel 8

Deze regeling kan worden aangehaald als ‘Regeling nadere eisen draagbaar klimmaterieel (Warenwet)’.

Artikel 9

  • 1 Deze regeling wordt met de daarbij behorende toelichting in de Nederlandse Staatscourant bekendgemaakt.

  • 2 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 1987 met dien verstande dat zij gedurende drie maanden na de inwerkingtreding niet geldt ten aanzien van waren welke vóór die datum in de handel zijn gebracht.

Rijswijk, 25 april 1986

De

staatssecretaris

van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

J.P. van der Reijden

De

staatssecretaris

van Economische Zaken,

P.H. van Zeil

De

staatssecretaris

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Kappeyne van de Coppello

Naar boven