Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 05-06-2017 t/m 31-12-2017

Wet van 24 april 1986, op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de verplichtingen ten behoeve van de belastingheffing beter af te stemmen op verplichtingen van internationaal en interregionaal recht op het gebied van het verlenen van bijstand door Nederland aan andere staten bij de heffing van belastingen teneinde te bevorderen dat belastingschulden op het juiste bedrag kunnen worden vastgesteld en dat het ontgaan en ontwijken van belastingen wordt bestreden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

  • 1 De bepalingen van deze wet strekken tot uitvoering van richtlijnen van de Raad van de Europese Unie en andere regelingen van internationaal en interregionaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen, alsmede renten daarover en bestuursrechtelijke sancties en boeten die daarmee verband houden.

  • 2 Onder de in het eerste lid bedoelde belastingen valt elke vorm van belastingen die door of namens een staat of de territoriale of bestuurlijke onderdelen van een staat, met inbegrip van de lokale overheden, worden geheven.

  • 3 Deze wet is niet van toepassing bij het verlenen van wederzijdse bijstand op het gebied van:

    • a. de omzetbelasting in het kader van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PbEU 2010, L 268);

    • b. de accijnzen in het kader van Verordening (EU) nr. 389/2012 van de Raad van 2 mei 2012 betreffende administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 2073/2004 (PbEU 2012, L 121).

    Bij toepassing van die verordeningen zijn de artikelen 8, derde lid, en 11 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2

  • 1 Deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

    • a. Nederland: het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk;

    • b. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

    • c. lidstaat: lidstaat van de Europese Unie;

    • d. staat: een lidstaat, een Mogendheid of een bestuurlijke eenheid waarmee in de relatie met Nederland een wederkerige regeling bestaat die voorziet in wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen, alsmede Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

    • e. [Red: vervallen;]

    • f. bevoegde autoriteit: de door een staat tot het uitwisselen van inlichtingen aangewezen persoon of instantie;

    • g. [Red: vervallen;]

    • h. Richtlijn 2011/16/EU: Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PbEU 2011, L 64);

    • i. centraal verbindingsbureau: een door de bevoegde autoriteit van een lidstaat aangewezen bureau dat is belast met de primaire zorg voor de contacten met de andere lidstaten op het gebied van de administratieve samenwerking;

    • j. administratief onderzoek: alle door de staten bij het vervullen van hun taken verrichte controles, onderzoeken en acties ter waarborging van de juiste toepassing van de belastingwetgeving;

    • k. uitwisseling van inlichtingen op verzoek: de uitwisseling van inlichtingen in antwoord op een verzoek van de verzoekende staat aan de aangezochte staat met betrekking tot een specifiek geval;

    • l. automatische uitwisseling: de systematische verstrekking van vooraf bepaalde inlichtingen aan een andere staat, zonder voorafgaand verzoek, met regelmatige, vooraf vastgestelde tussenpozen;

    • m. spontane uitwisseling: het niet-systematisch, te eniger tijd en ongevraagd verstrekken van inlichtingen aan een andere staat;

    • n. persoon:

      • 1°. een natuurlijk persoon;

      • 2°. een rechtspersoon;

      • 3°. indien de geldende wetgeving in een staat in die mogelijkheid voorziet, een vereniging van personen die bevoegd is rechtshandelingen te verrichten, maar niet de status van rechtspersoon bezit, of

      • 4°. een andere juridische constructie, ongeacht de aard of vorm ervan, met of zonder rechtspersoonlijkheid, die activa, met inbegrip van de daardoor gegenereerde inkomsten, bezit of beheert die aan een onder deze wet vallende belasting zijn onderworpen;

    • o. langs elektronische weg: door middel van elektronische apparatuur voor gegevensverwerking – met inbegrip van digitale compressie – en gegevensopslag, met gebruikmaking van kabels, radio, optische technologie of elektromagnetische middelen;

    • p. CCN-netwerk: het op het gemeenschappelijk communicatienetwerk (common communication network – CCN) gebaseerde gemeenschappelijk platform dat de Europese Unie heeft ontwikkeld voor het elektronische berichtenverkeer tussen autoriteiten die bevoegd zijn op het gebied van douane en belastingen.

  • 2 Wijzigingen van Richtlijn 2011/16/EU gaan voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 2a

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel en afdeling 4A en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. rapporterende financiële instelling: een Nederlandse financiële instelling, niet zijnde een niet-rapporterende financiële instelling;

    • b. Nederlandse financiële instelling:

      • 1°. een in Nederland gevestigde financiële instelling, met uitzondering van niet in Nederland gelegen filialen van die instelling;

      • 2°. een in Nederland gelegen filiaal van een niet in Nederland gevestigde financiële instelling;

    • c. financiële instelling: een financiële instelling als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel A, onder 3 tot en met 8, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • d. niet-rapporterende financiële instelling: een niet-rapporterende financiële instelling als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel B, onder 1, onderdelen a, b, d en e, en onder 2 tot en met 9, van Richtlijn 2011/16/EU, alsmede een door Onze Minister, met inachtneming van bijlage I, sectie VIII, onderdeel B, onder 1, onderdeel c, van Richtlijn 2011/16/EU als zodanig aangewezen financiële instelling die is opgenomen in de lijst, bedoeld in artikel 8, lid 7 bis, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • e. financiële instelling in een deelnemend rechtsgebied:

      • 1°. een in een deelnemend rechtsgebied gevestigde financiële instelling, met uitzondering van niet in dat rechtsgebied gelegen filialen van die instelling;

      • 2°. een in een deelnemend rechtsgebied gelegen filiaal van een niet in dat rechtsgebied gevestigde financiële instelling;

    • f. deelnemend rechtsgebied:

      • 1°. een andere lidstaat;

      • 2°. een rechtsgebied waarmee het land Nederland een overeenkomst heeft op grond waarvan dat rechtsgebied informatie als bedoeld in de artikelen 10b en 10c zal verstrekken en dat voorkomt op een door Nederland gepubliceerde en aan de Europese Commissie toegezonden lijst;

      • 3°. een ander rechtsgebied waarmee de Europese Unie een overeenkomst heeft op grond waarvan dat rechtsgebied informatie als bedoeld in de artikelen 10b en 10c zal verstrekken en dat voorkomt op een door de Europese Commissie gepubliceerde lijst;

    • g. financiële rekening: een financiële rekening als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 1 tot en met 8, van Richtlijn 2011/16/EU, niet zijnde een uitgezonderde rekening;

    • h. uitgezonderde rekening: een uitgezonderde rekening als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 17, onderdelen a tot en met f, van Richtlijn 2011/16/EU, alsmede een door Onze Minister, met inachtneming van bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 17, onderdeel g, van Richtlijn 2011/16/EU als zodanig aangewezen rekening die is opgenomen in de lijst, bedoeld in artikel 8, lid 7 bis, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • i. depositorekening: een depositorekening als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 2, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • j. bewaarrekening: een bewaarrekening als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 3, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • k. lijfrenteverzekering: een lijfrenteverzekering als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 6, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • l. kapitaalverzekering: een kapitaalverzekering als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 7, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • m. bestaande rekening:

      • 1°. een financiële rekening die op 31 december 2015 werd aangehouden door een rapporterende financiële instelling;

      • 2°. een financiële rekening als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 9, onderdeel b, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • n. nieuwe rekening: een financiële rekening als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 10, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • o. te rapporteren rekening: een financiële rekening die, met inachtneming van bijlage II, onder 4, van Richtlijn 2011/16/EU, wordt aangehouden door een rapporterende financiële instelling en die, met inachtneming van bijlage I, sectie VIII, onderdeel E, onder 1, van Richtlijn 2011/16/EU, wordt gehouden door een of meer te rapporteren personen of door een passieve NFE met een of meer uiteindelijk belanghebbenden die een te rapporteren persoon is, onderscheidenlijk zijn, mits de rekening als zodanig is aangemerkt op basis van de identificatie- en rapportagevoorschriften, bedoeld in artikel 10a;

    • p. te rapporteren persoon: een persoon uit een deelnemend rechtsgebied, niet zijnde:

      • 1°. een vennootschap waarvan de aandelen regelmatig worden verhandeld op een of meer erkende effectenbeurzen;

      • 2°. een vennootschap die een gelieerde entiteit is van een vennootschap als bedoeld in onderdeel 1°;

      • 3°. een overheidsinstantie als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel B, onder 2, van Richtlijn 2011/16/EU;

      • 4°. een internationale organisatie als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel B, onder 3, van Richtlijn 2011/16/EU;

      • 5°. een centrale bank als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel B, onder 4, van Richtlijn 2011/16/EU;

      • 6°. een financiële instelling;

    • q. persoon uit een deelnemend rechtsgebied:

      • 1°. een natuurlijk persoon of een entiteit die ingezetene is van een deelnemend rechtsgebied onder de fiscale wetgeving van dat rechtsgebied;

      • 2°. een nalatenschap van een erflater die ingezetene was van een deelnemend rechtsgebied;

    • r. gelieerde entiteit van een entiteit: een entiteit die tot de andere entiteit in een verhouding staat als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel E, onder 4, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • s. uiteindelijk belanghebbenden: de uiteindelijk belanghebbenden, bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel D, onder 5, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • t. niet-financiële entiteit (NFE): een entiteit, niet zijnde een financiële instelling;

    • u. entiteit: een entiteit als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel E, onder 3, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • v. passieve niet-financiële entiteit (passieve NFE):

      • 1°. een NFE die niet een actieve NFE is;

      • 2°. een beleggingsentiteit als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel A, onder 6, onderdeel b, van Richtlijn 2011/16/EU die niet een financiële instelling in het land Nederland of in een deelnemend rechtsgebied is;

    • w. actieve niet-financiële entiteit (actieve NFE): een actieve NFE als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel D, onder 8, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • x. rekeninghouder: een rekeninghouder als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel E, onder 1, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • y. financiële activa: financiële activa als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel A, onder 7, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • z. het land Nederland: Nederland en de BES eilanden, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel d, onder 4°, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen b en e, wordt de vestigingsplaats van een financiële instelling bepaald met inachtneming van bijlage II, onder 3, van Richtlijn 2011/16/EU.

  • 3 Een entiteit zonder fiscale woonplaats wordt, met inachtneming van bijlage II, onder 5, van Richtlijn 2011/16/EU, voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel q, behandeld als ingezetene van het rechtsgebied waar de plaats van de werkelijke leiding ervan is gelegen.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid wordt, waar direct of indirect wordt verwezen naar de bepalingen in de bijlagen I en II van Richtlijn 2011/16/EU, in de desbetreffende bepalingen, voor zover deze niet ook al op andere rechtsgebieden betrekking hebben, onder lidstaat mede verstaan andere rechtsgebieden dan de lidstaten.

  • 5 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen p en q, wordt als deelnemend rechtsgebied mede aangemerkt een rechtsgebied waarmee het land Nederland een overeenkomst heeft op grond waarvan het land Nederland de informatie, bedoeld in de artikelen 10b en 10c, aan dat rechtsgebied zal verstrekken. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen p en q, wordt in afwijking van het eerste lid, onderdeel f, niet als deelnemend rechtsgebied aangemerkt een rechtsgebied waarmee het land Nederland een overeenkomst heeft op grond waarvan dat rechtsgebied informatie als bedoeld in de artikelen 10b en 10c aan het land Nederland zal verstrekken, terwijl het land Nederland niet zodanige informatie hoeft te verstrekken aan dat rechtsgebied.

  • 6 Voor de toepassing van de artikelen 6c, 10a, 10b, 10d en 10e en de daarop berustende bepalingen wordt onder een fiscaal identificatienummer mede begrepen het functionele equivalent daarvan.

Artikel 2b

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 6d wordt verstaan onder een voorafgaande grensoverschrijdende ruling: een uitlating door of namens de inspecteur, dan wel Onze Minister, ongeacht of er effectief gebruik van wordt gemaakt, die:

    • a. is gedaan ten aanzien van een persoon of groep van personen die zich daarop kan, onderscheidenlijk kunnen, beroepen;

    • b. de interpretatie of toepassing betreft van een wettelijke bepaling ter uitvoering of handhaving van de nationale belastingwetgeving;

    • c. betrekking heeft op een grensoverschrijdende transactie of op de mogelijke aanwezigheid van een vaste inrichting in Nederland of in een ander rechtsgebied; en

    • d. eerder tot stand is gekomen dan:

      • 1°. de grensoverschrijdende transactie;

      • 2°. de activiteiten in Nederland of in een ander rechtsgebied op grond waarvan mogelijkerwijs sprake is van een vaste inrichting; of

      • 3°. de indiening van een belastingaangifte voor het tijdvak waarin de grensoverschrijdende transactie of de activiteiten in Nederland of in een ander rechtsgebied hebben plaatsgevonden.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder een grensoverschrijdende transactie:

    • a. een transactie of reeks van transacties waarbij niet alle partijen bij de transactie of reeks van transacties hun fiscale woonplaats hebben in Nederland;

    • b. een transactie of reeks van transacties waarbij een of meer van de partijen bij de transactie of reeks van transacties hun fiscale woonplaats tegelijkertijd in Nederland en in een ander rechtsgebied hebben;

    • c. een transactie of reeks van transacties waarbij een van de partijen bij de transactie of reeks van transacties met een fiscale woonplaats in Nederland haar bedrijf uitoefent via een vaste inrichting in een ander rechtsgebied dan Nederland en de transactie of reeks van transacties alle of een deel van de activiteiten van de vaste inrichting uitmaakt, onderscheidenlijk uitmaken, waaronder tevens begrepen de regelingen die worden getroffen door een persoon ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten die hij in een ander rechtsgebied via een vaste inrichting uitoefent;

    • d. een transactie of reeks van transacties die een grensoverschrijdend effect heeft, onderscheidenlijk hebben.

Artikel 2c

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 6d wordt verstaan onder een voorafgaande verrekenprijsafspraak: een uitlating door of namens de inspecteur, dan wel Onze Minister, ongeacht of er effectief gebruik van wordt gemaakt, die:

    • a. is gedaan ten aanzien van een persoon of groep van personen die zich daarop kan, onderscheidenlijk kunnen, beroepen;

    • b. voordat grensoverschrijdende transacties tussen gelieerde lichamen hebben plaatsgevonden, een passende reeks criteria vaststelt voor de bepaling van de verrekenprijzen voor die transacties of voor de toerekening van winsten aan een vaste inrichting.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder een grensoverschrijdende transactie:

    • a. een transactie of reeks van transacties tussen gelieerde lichamen die niet allemaal hun fiscale woonplaats in Nederland hebben; of

    • b. een transactie of reeks van transacties die een grensoverschrijdend effect heeft, onderscheidenlijk hebben.

  • 3 Lichamen zijn voor de toepassing van dit artikel gelieerde lichamen indien een lichaam, onmiddellijk of middellijk, deelneemt aan de leiding van of het toezicht op, dan wel in het kapitaal van een ander lichaam of indien eenzelfde persoon onmiddellijk of middellijk, deelneemt aan de leiding van of het toezicht op, dan wel in het kapitaal van het ene en het andere lichaam.

  • 4 Verrekenprijzen als bedoeld in het eerste lid zijn de prijzen die een lichaam aan gelieerde lichamen in rekening brengt voor de overdracht van materiële en immateriële goederen of voor het verlenen van diensten.

Artikel 3

Onze Minister wordt voor Nederland aangewezen als bevoegde autoriteit en centraal verbindingsbureau. Onze Minister is tevens verantwoordelijk voor de contacten met de Europese Commissie.

Hoofdstuk IA. Reikwijdte van inlichtingenuitwisseling

[Vervallen per 01-01-2017]

Afdeling 2. Inkomsten uit spaargelden

[Vervallen per 01-01-2017]

Paragraaf 1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-01-2017]

Artikel 4d. Uitbreiding definitie uitbetalende instantie

[Vervallen per 01-01-2017]

Artikel 4f. Inperking definitie uiteindelijk gerechtigde

[Vervallen per 01-01-2017]

Artikel 4g. Identificatie door Nederlandse uitbetalende instantie

[Vervallen per 01-01-2017]

Artikel 4h. Vaststelling woonplaats door Nederlandse uitbetalende instantie

[Vervallen per 01-01-2017]

Hoofdstuk II. Vormen van door Nederland te verlenen bijstand

Afdeling 1. Op verzoek verstrekken van inlichtingen

Artikel 5

Op verzoek van de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat deelt Onze Minister alle inlichtingen die hij in zijn bezit heeft of naar aanleiding van een administratief onderzoek verkrijgt en die naar verwachting van belang zijn voor de administratie en handhaving van de nationale wetgeving van de verzoekende staat met betrekking tot de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, aan die bevoegde autoriteit mee.

Artikel 5a

  • 1 Bij een verzoek om inlichtingen van de bevoegde autoriteit van een lidstaat, verstrekt Onze Minister de in artikel 5 bedoelde inlichtingen zo snel mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na de datum van ontvangst van het verzoek. In afwijking van de eerste volzin verstrekt Onze Minister inlichtingen die reeds in zijn bezit zijn binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het verzoek.

  • 2 In bijzondere gevallen kunnen Onze Minister en de bevoegde autoriteit van een verzoekende lidstaat, andere dan de in het eerste lid vastgestelde termijnen overeenkomen.

  • 3 Onze Minister bevestigt aan de bevoegde autoriteit van een verzoekende lidstaat, indien mogelijk langs elektronische weg, onmiddellijk, en in elk geval uiterlijk zeven werkdagen na ontvangst, de ontvangst van een verzoek.

  • 4 Onze Minister laat in voorkomend geval, uiterlijk een maand na ontvangst van een verzoek, aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat weten welke tekortkomingen het verzoek vertoont en welke aanvullende achtergrondinformatie hij verlangt. De in het eerste lid gestelde termijnen gaan in dit geval in op de datum waarop Onze Minister de nodige aanvullende informatie ontvangt.

  • 5 Indien Onze Minister niet binnen de op basis van het eerste, tweede en vierde lid geldende termijn aan het verzoek kan voldoen, deelt hij de redenen hiervoor onmiddellijk, en in elk geval uiterlijk drie maanden na ontvangst van het verzoek, aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat mee, met vermelding van de datum waarop hij denkt aan het verzoek te kunnen voldoen.

  • 6 Indien Onze Minister niet over de gevraagde inlichtingen beschikt en niet aan het verzoek kan voldoen of het verzoek om de in artikel 14 genoemde redenen afwijst, deelt hij de redenen hiervoor onmiddellijk, en in elk geval uiterlijk een maand na ontvangst van het verzoek, aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat mee.

Afdeling 2. Automatisch verstrekken van inlichtingen

Artikel 6

Onze Minister kan in overleg met een bevoegde autoriteit gevallen of groepen van gevallen aanwijzen in welke hij zonder voorafgaand verzoek inlichtingen zal verstrekken, alsmede de voorwaarden bepalen waaronder de verstrekking zal geschieden.

Artikel 6b

  • 1 Onze Minister verstrekt op grond van Richtlijn 2011/16/EU de bevoegde autoriteit van elke lidstaat automatisch de inlichtingen waarover hij ten aanzien van ingezetenen van die andere lidstaat beschikt inzake de volgende specifieke inkomsten- en vermogenscategorieën:

    • a. arbeidsinkomen;

    • b. directiehonoraria;

    • c. levensverzekeringsproducten die niet vallen onder andere rechtsinstrumenten van de Raad van de Europese Unie inzake de uitwisseling van inlichtingen noch onder soortgelijke voorschriften;

    • d. pensioenen;

    • e. eigendom van en inkomsten uit onroerende zaken.

  • 2 Onder beschikbare inlichtingen als bedoeld in het eerste lid worden inlichtingen verstaan die zich in de belastingdossiers van Nederland bevinden en die opvraagbaar zijn overeenkomstig de procedures voor het verzamelen en verwerken van inlichtingen in Nederland.

  • 3 Inlichtingen inzake inkomsten- en vermogenscategorieën als bedoeld in het eerste lid worden niet automatisch verstrekt voor zover een lidstaat heeft aangegeven geen inlichtingen te willen ontvangen inzake een of meer van die categorieën. Onze Minister verstrekt geen inlichtingen aan een lidstaat die de Europese Commissie niet in kennis stelt van enige categorie ten aanzien waarvan hij over inlichtingen beschikt.

  • 4 Onze Minister verstrekt de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, ten minste eenmaal per jaar, binnen zes maanden na het verstrijken van het belastingjaar in de loop waarvan de inlichtingen beschikbaar zijn gekomen.

Artikel 6c

  • 1 Onze Minister verstrekt op grond van Richtlijn 2011/16/EU en met inachtneming van de identificatie- en rapportagevoorschriften, bedoeld in artikel 10a, de bevoegde autoriteit van elke lidstaat automatisch de gegevens en inlichtingen, bedoeld in de artikelen 10b tot en met 10f, die betrekking hebben op ingezetenen van die andere lidstaat.

  • 2 Onze Minister verstrekt de in het eerste lid bedoelde gegevens en inlichtingen jaarlijks binnen negen maanden na het einde van het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben.

Artikel 6d

  • 1 Onze Minister verstrekt op grond van Richtlijn 2011/16/EU de bevoegde autoriteit van elke lidstaat en de Europese Commissie automatisch de volgende inlichtingen over voorafgaande grensoverschrijdende rulings of voorafgaande verrekenprijsafspraken:

    • a. de identificatiegegevens van de relevante persoon, niet zijnde een natuurlijke persoon, en in voorkomend geval van de groep personen waartoe deze behoort;

    • b. een samenvatting van de inhoud van de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak, waaronder een algemene omschrijving van de relevante zakelijke activiteiten of transacties of reeks van transacties, met dien verstande dat die samenvatting niet mag leiden tot de openbaarmaking van:

      • 1°. een commercieel, industrieel of beroepsgeheim;

      • 2°. inlichtingen indien de openbare orde van de Nederlandse staat zich daartegen verzet;

    • c. de datum waarop de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak is afgegeven, gemaakt, gewijzigd of hernieuwd;

    • d. de aanvangsdatum van de geldigheidsperiode van de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak, indien vermeld;

    • e. de einddatum van de geldigheidsperiode van de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak, indien vermeld;

    • f. het type grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak;

    • g. het bedrag van de transactie of reeks van transacties waar de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak op ziet, indien dit bedrag in de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak is vermeld;

    • h. in het geval van een voorafgaande verrekenprijsafspraak: de beschrijving van de criteria die zijn gebruikt voor de verrekenprijsvaststelling of de verrekenprijs zelf;

    • i. in het geval van een voorafgaande verrekenprijsafspraak: de methode die wordt gebruikt voor de verrekenprijsvaststelling of de verrekenprijs zelf;

    • j. de namen van andere lidstaten, indien van toepassing, waarvoor de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of de voorafgaande verrekenprijsafspraak naar alle waarschijnlijkheid van invloed zal zijn;

    • k. de personen, niet zijnde natuurlijke personen, in andere lidstaten, indien van toepassing, voor wie de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of de voorafgaande verrekenprijsafspraak naar alle waarschijnlijkheid van belang zal zijn en de vermelding met welke lidstaten de betrokken personen in dat geval verbonden zijn;

    • l. de vermelding of de verstrekte inlichtingen gebaseerd zijn op de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of de voorafgaande verrekenprijsafspraak zelf, dan wel op het verzoek, bedoeld in het vierde lid.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, h en k, niet aan de Europese Commissie verstrekt.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op een voorafgaande grensoverschrijdende ruling ingeval deze uitsluitend betrekking heeft op belastingzaken van een of meer natuurlijke personen.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op bilaterale of multilaterale voorafgaande verrekenprijsafspraken met derde landen indien het verdrag uit hoofde waarvan over de voorafgaande verrekenprijsafspraken is onderhandeld, niet toestaat dat deze verrekenprijsafspraken aan derden worden vrijgegeven. Ingeval de eerste volzin toepassing vindt, worden de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, verstrekt op basis van het verzoek dat tot de bilaterale of multilaterale voorafgaande verrekenprijsafspraak heeft geleid.

  • 5 Onze Minister verstrekt de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid:

    • a. ingeval de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak in het eerste halfjaar van een kalenderjaar is afgegeven, gemaakt, gewijzigd of hernieuwd: binnen drie maanden na afloop van dat eerste halfjaar;

    • b. ingeval de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak in het tweede halfjaar van een kalenderjaar is afgegeven, gemaakt, gewijzigd of hernieuwd: binnen drie maanden na afloop van dat kalenderjaar.

Artikel 6e

  • 1 Onze Minister verstrekt op grond van Richtlijn 2011/16/EU automatisch het door een rapporterende entiteit die fiscaal inwoner is van Nederland aan de inspecteur verstrekte landenrapport, bedoeld in artikel 29e van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, aan de bevoegde autoriteit van elke lidstaat waarvan, blijkens de informatie in het landenrapport, een of meer groepsentiteiten van de multinationale groep van de rapporterende entiteit fiscaal inwoner zijn of waarin deze aan belasting zijn onderworpen met betrekking tot de activiteiten die via een vaste inrichting worden uitgeoefend.

  • 2 Onze Minister verstrekt het landenrapport, bedoeld in het eerste lid, binnen vijftien maanden na de laatste dag van het verslagjaar van de multinationale groep waarop het landenrapport betrekking heeft.

Afdeling 3. Spontaan verstrekken van inlichtingen

Artikel 7

  • 1 Onze Minister verstrekt de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat spontaan inlichtingen in de gevallen waarin:

    • a. vermoed wordt dat in de lidstaat van de bevoegde autoriteit ten onrechte een vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting zou worden verleend dan wel heffing van belasting ten onrechte achterwege zou blijven ingeval de inlichtingen niet zouden zijn verstrekt;

    • b. in Nederland een vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting is verleend die van invloed kan zijn op de belastingheffing in de lidstaat van die bevoegde autoriteit;

    • c. in Nederland rechtshandelingen of andere handelingen zijn verricht met het doel de heffing van belasting in de lidstaat van de bevoegde autoriteit geheel of ten dele onmogelijk te maken;

    • d. zulks overigens naar het oordeel van Onze Minister is geboden.

  • 2 Onze Minister kan een bevoegde autoriteit van een andere staat uit eigen beweging inlichtingen verstrekken die voor haar van belang kunnen zijn bij de bepaling van een belastingschuld in de gevallen waarin:

    • a. vermoed wordt dat in de staat van de bevoegde autoriteit ten onrechte een vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting zou worden verleend dan wel heffing van belasting ten onrechte achterwege zou blijven ingeval de inlichtingen niet zouden zijn verstrekt;

    • b. in Nederland een vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting is verleend die van invloed kan zijn op de belastingheffing in de staat van die bevoegde autoriteit;

    • c. in Nederland rechtshandelingen of andere handelingen zijn verricht met het doel de heffing van belasting in de staat van de bevoegde autoriteit geheel of ten dele onmogelijk te maken;

    • d. zulks overigens naar het oordeel van Onze Minister is geboden.

Artikel 7a

Onze Minister verstrekt de in artikel 7, eerste lid, bedoelde inlichtingen zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand nadat hij de inlichtingen beschikbaar krijgt, aan de autoriteit van de andere betrokken lidstaat.

Afdeling 4. Onderzoek in het kader van te verlenen bijstand

Artikel 8

  • 1 Onze Minister laat door een ambtenaar van de rijksbelastingdienst zo nodig een onderzoek instellen ten behoeve van het verstrekken van inlichtingen, bedoeld in de artikelen 5, 6 of 7.

  • 2 Een onderzoek als bedoeld in het eerste lid kan ook plaatsvinden op verzoek van een bevoegde autoriteit van een verzoekende staat. In voorkomend geval deelt Onze Minister de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat mee op welke gronden hij een onderzoek niet noodzakelijk acht.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden administratieplichtigen aangewezen die gehouden zijn eigener beweging bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens en inlichtingen te verstrekken aan Onze Minister met het oog op de uitvoering van richtlijnen van de Raad van de Europese Unie of van andere regelingen van internationaal en interregionaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop de in de eerste volzin bedoelde gegevens en inlichtingen aan Onze Minister dienen te worden verstrekt.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden belastingplichtigen aangewezen die gehouden zijn eigener beweging bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens en inlichtingen die op henzelf betrekking hebben te verstrekken aan Onze Minister met het oog op de uitvoering van richtlijnen van de Raad van de Europese Unie of van andere regelingen van internationaal en interregionaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop de in de eerste volzin bedoelde gegevens en inlichtingen aan Onze Minister dienen te worden verstrekt.

  • 6 Geen beroep kan worden ingesteld tegen de aankondiging van een onderzoek als bedoeld in het eerste lid, alsmede tegen het onderzoek zelve.

Artikel 8a

  • 1 Onze Minister kan met de bevoegde autoriteit van één of meer andere staten overeenkomen om gelijktijdig, elk op het eigen grondgebied, bij één of meer personen ten aanzien van wie zij een gezamenlijk of complementair belang hebben, controles te verrichten en de aldus verkregen inlichtingen uit te wisselen.

  • 2 Onze Minister bepaalt welke personen hij voor een gelijktijdige controle wil voorstellen. Hij deelt de bevoegde autoriteit van de andere betrokken staten met opgave van redenen mee welke dossiers hij voor een gelijktijdige controle voorstelt. Hij bepaalt binnen welke termijn de controles moeten plaatsvinden.

  • 3 Onze Minister beslist of hij aan een door een andere bevoegde autoriteit voorgestelde gelijktijdige controle wenst deel te nemen. Hij stuurt die bevoegde autoriteit een bevestiging van deelname of een gemotiveerde weigering.

  • 4 Onze Minister wijst een vertegenwoordiger aan die voor Nederland wordt belast met de leiding en de coördinatie van de controle.

Artikel 9

  • 1 Onze Minister kan met de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat overeenkomen dat, ter uitwisseling van inlichtingen in het kader van de in artikel 1 bedoelde wederzijdse bijstand, door de bevoegde autoriteit van die verzoekende staat gemachtigde ambtenaren onder de door Onze Minister gestelde voorwaarden:

    • a. aanwezig kunnen zijn in de kantoren van de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, dan wel van andere ambtenaren die belast zijn met de heffing van belastingen;

    • b. aanwezig kunnen zijn bij onderzoeken die in Nederland worden uitgevoerd.

    Indien de verlangde inlichtingen vermeld staan in bescheiden waartoe de ambtenaren, bedoeld in onderdeel a, toegang hebben, ontvangen de ambtenaren van de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat een afschrift van die bescheiden.

  • 2 In de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister toestaan dat ambtenaren van de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat in Nederland personen kunnen ondervragen en bescheiden kunnen onderzoeken.

  • 3 Ambtenaren uit de verzoekende staat die in Nederland aanwezig zijn, dienen te allen tijde een schriftelijke opdracht te kunnen overleggen waaruit hun identiteit en hun officiële hoedanigheid blijkt.

Artikel 10

Degene bij wie een onderzoek als bedoeld in artikel 8 wordt ingesteld, is verplicht de ambtenaar van de rijksbelastingdienst alsmede de ambtenaar die ingevolge artikel 9 bij dit onderzoek aanwezig is, ten behoeve van dit onderzoek toegang te verlenen.

Afdeling 4a. Verplichtingen ten behoeve van de automatische verstrekking van inlichtingen volgens de Common Reporting Standard

Artikel 10a

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden identificatie- en rapportagevoorschriften voor rapporterende financiële instellingen gegeven met het oog op het door die instellingen verstrekken van gegevens en inlichtingen als bedoeld in de artikelen 10b tot en met 10f en de identificatie van de te rapporteren rekeningen en te rapporteren personen.

Artikel 10b

  • 1 Een rapporterende financiële instelling verstrekt jaarlijks ter zake van elke bij haar aangehouden te rapporteren rekening aan Onze Minister de volgende gegevens en inlichtingen:

    • a. de naam, het adres, de fiscale woonstaat en het fiscale identificatienummer van de te rapporteren personen die rekeninghouder van de rekening zijn;

    • b. indien een te rapporteren persoon als bedoeld in onderdeel a een natuurlijk persoon is: de geboortedatum en de geboorteplaats van die persoon;

    • c. indien de rekeninghouder een entiteit is waarvan op grond van de identificatie- en rapportagevoorschriften, bedoeld in artikel 10a, is vastgesteld dat deze een of meer uiteindelijk belanghebbenden heeft die een te rapporteren persoon is, onderscheidenlijk zijn:

      • 1°. de naam, het adres, de fiscale woonstaat en het fiscale identificatienummer van die entiteit;

      • 2°. de naam, het adres, de fiscale woonstaat, het fiscale identificatienummer, de geboortedatum en de geboorteplaats van die te rapporteren persoon;

    • d. het rekeningnummer of, bij het ontbreken van een rekeningnummer, het functionele equivalent daarvan;

    • e. de naam en het identificatienummer van de rapporterende financiële instelling;

    • f. het saldo of de waarde van de rekening, in geval van een kapitaalverzekering of lijfrenteverzekering met inbegrip van de geldswaarde of waarde bij afkoop, aan het eind van het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover wordt gerapporteerd, of, indien de rekening tijdens dat jaar of die periode werd opgeheven, het feit dat de rekening werd opgeheven.

  • 2 Een rapporterende financiële instelling vermeldt bij de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, ten aanzien van elk bedrag de valuta waarin het bedrag is uitgedrukt.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, aan Onze Minister worden verstrekt.

Artikel 10c

  • 1 Een rapporterende financiële instelling verstrekt jaarlijks ter zake van elke bij haar aangehouden te rapporteren rekening aan Onze Minister, naast de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10b, eerste lid, de volgende gegevens en inlichtingen:

    • a. indien het een bewaarrekening betreft:

      • 1°. het op of ter zake van die rekening gestorte of bijgeschreven totale brutobedrag aan rente, totale brutobedrag aan dividenden en totale brutobedrag aan overige inkomsten gegenereerd met betrekking tot de activa op de rekening gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover wordt gerapporteerd;

      • 2°. de totale bruto-opbrengsten van de verkoop, terugbetaling of afkoop van financiële activa, die zijn gestort of bijgeschreven op die rekening gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover wordt gerapporteerd ter zake waarvan de rapporterende financiële instelling voor de rekeninghouder optrad als bewaarder, makelaar, vertegenwoordiger of anderszins als gevolmachtigde;

    • b. indien het een depositorekening betreft: het totale brutobedrag aan rente dat is gestort of bijgeschreven op die rekening gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover wordt gerapporteerd;

    • c. indien het een andere rekening betreft dan bedoeld in de onderdelen a en b: het totale brutobedrag dat is betaald of bijgeschreven op die rekening gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover wordt gerapporteerd ter zake waarvan de rapporterende financiële instelling een betalingsverplichting heeft of debiteur is, met inbegrip van het totaalbedrag aan afbetalingen aan de rekeninghouder van die rekening gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover wordt gerapporteerd.

  • 2 Artikel 10b, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10d

  • 1 In afwijking van artikel 10b, eerste lid, onderdelen a, b en c, is een rapporterende financiële instelling ter zake van een bestaande rekening niet verplicht het fiscale identificatienummer of de geboortedatum van de te rapporteren persoon of de rekeninghouder te verstrekken indien dat fiscale identificatienummer, onderscheidenlijk die geboortedatum, niet in het dossier van de rapporterende financiële instelling voorhanden is en de rapporterende financiële instelling niet uit hoofde van andere wetgeving of enig rechtsinstrument van de Europese Unie verplicht is dat gegeven te verzamelen.

  • 2 Een rapporterende financiële instelling verricht redelijke inspanningen om aan het einde van het tweede kalenderjaar volgend op het jaar waarin een bestaande rekening als te rapporteren rekening is aangemerkt het fiscale identificatienummer, bedoeld in het eerste lid, en de geboortedatum, bedoeld in het eerste lid, te verkrijgen.

Artikel 10e

In afwijking van artikel 10b, eerste lid, onderdelen a en c, is een rapporterende financiële instelling niet verplicht het fiscale identificatienummer van een te rapporteren persoon of een rekeninghouder te verstrekken indien de fiscale woonstaat van die te rapporteren persoon, onderscheidenlijk van die rekeninghouder, hem geen fiscaal identificatienummer heeft verstrekt.

Artikel 10f

In afwijking van artikel 10b, eerste lid, onderdeel b, is een rapporterende financiële instelling niet verplicht de geboorteplaats van een te rapporteren persoon te verstrekken, tenzij:

  • a. de rapporterende financiële instelling krachtens andere wetgeving of uit hoofde van een rechtsinstrument van de Europese Unie dat van kracht is of op 5 januari 2015 van kracht was, verplicht is of was die geboorteplaats te verkrijgen en te rapporteren, en

  • b. de geboorteplaats beschikbaar is in de elektronisch doorzoekbare gegevens die door de rapporterende financiële instelling worden beheerd.

Afdeling 4b. Strafbepaling en betekening

Artikel 11

  • 1 Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige, de administratieplichtige of de rapporterende financiële instelling is te wijten dat de verplichtingen, bedoeld in artikel 8 en afdeling 4A en de op dat artikel en die afdeling berustende bepalingen, niet, niet tijdig, niet volledig of niet juist zijn of worden nagekomen, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan Onze Minister hem, onderscheidenlijk haar, een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan opleggen.

  • 3 In afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de verplichting is ontstaan.

Artikel 12

  • 1 Op verzoek van de bevoegde autoriteit van een staat gaat Onze Minister over tot betekening van stukken.

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder de betekening van stukken verstaan: de uitreiking aan de geadresseerde in Nederland van een door een administratieve autoriteit van een lidstaat uitgevaardigd document, houdende een akte of beslissing inzake de heffing van een belasting die valt onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, alsmede renten of bestuursrechtelijke sancties of boeten die daarmee verband houden.

  • 3 Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van een lidstaat onverwijld in kennis van het aan het verzoek gegeven gevolg en in het bijzonder van de datum waarop de akte of het besluit de geadresseerde ter kennis is gebracht.

Afdeling 5. Medewerking in het kader van te verlenen bijstand

Artikel 13

De colleges van gedeputeerde staten, de colleges van burgemeester en wethouders en de dagelijkse besturen van waterschappen verlenen desgevraagd hun medewerking aan de uitvoering van een verzoek om bijstand bij de heffing van belastingen.

Afdeling 6. Algemene bepalingen

Artikel 14

  • 1 Onze Minister verstrekt geen inlichtingen indien de verstrekking daarvan niet strekt tot uitvoering van richtlijnen van de Raad van de Europese Unie of van andere regelingen van internationaal en interregionaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen, alsmede renten daarover en bestuursrechtelijke sancties en boeten die daarmee verband houden.

  • 2 Onze Minister behoeft geen inlichtingen te verstrekken indien:

    • a. de openbare orde van de Nederlandse staat zich daartegen verzet;

    • b. die inlichtingen in Nederland krachtens wettelijke bepalingen of op grond van de administratieve praktijk niet zouden kunnen worden verkregen voor de heffing van een in artikel 1 bedoelde belasting, alsmede voor de renten daarover of bestuursrechtelijke sancties of boeten die daarmee verband houden;

    • c. aannemelijk is dat de bevoegde autoriteit in de eigen staat niet eerst de gebruikelijke mogelijkheden voor het verkrijgen van de door haar gevraagde inlichtingen heeft benut, die zij in de gegeven situatie had kunnen benutten zonder het beoogde resultaat in gevaar te brengen;

    • d. de bevoegde autoriteit voor wie de inlichtingen zouden zijn bestemd, niet bevoegd of in staat is Onze Minister soortgelijke inlichtingen te verstrekken;

    • e. daarmee een commercieel, een industrieel of een beroepsgeheim zou worden onthuld;

    • f. de verstrekking strijdig zou zijn met algemeen aanvaarde beginselen van belastingheffing of overige begrenzingen die voortvloeien uit de van toepassing zijnde bepalingen van internationaal en interregionaal recht.

  • 3 In geen geval kan het tweede lid zo worden uitgelegd dat de verstrekking van inlichtingen geweigerd kan worden uitsluitend omdat:

    • a. de inlichtingen berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigd persoon of een persoon die als vertegenwoordiger of trustee optreedt, of

    • b. de inlichtingen betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.

  • 4 Onze Minister deelt de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat mee op welke gronden hij het verzoek om inlichtingen afwijst.

  • 5 Dit artikel vindt geen toepassing ten aanzien van de inlichtingen, bedoeld in de artikelen 6b, 6c, 6d en 6e.

Artikel 15

Indien Onze Minister overeenkomstig de artikelen 5 of 7 inlichtingen verstrekt, kan hij de bevoegde autoriteit van de ontvangende staat om terugmelding betreffende de ontvangen inlichtingen verzoeken.

Artikel 16

Onze Minister verstrekt geen inlichtingen aan een bevoegde autoriteit indien de wetgeving van de staat van die autoriteit geen verplichting tot geheimhouding oplegt aan ambtenaren van de belastingadministratie van die staat met betrekking tot hetgeen hun wordt medegedeeld of blijkt bij de uitvoering van de belastingwetten van die staat.

Artikel 17

  • 1 Inlichtingen die Onze Minister aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat verstrekt ter uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU kunnen door die andere lidstaat tevens worden gebruikt:

    • a. voor de vaststelling en invordering van andere belastingen en rechten die vallen onder artikel 2 van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde belastingen, rechten en andere maatregelen (PbEU 2010, L 84);

    • b. voor de vaststelling en invordering van verplichte socialezekerheidsbijdragen;

    • c. in mogelijk tot bestraffing leidende gerechtelijke en administratieve procedures wegens overtreding van de belastingwetgeving, onverminderd de algemene regels en de bepalingen betreffende de rechten van verdachten en getuigen in dergelijke procedures.

  • 2 Onze Minister kan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat toestemming verlenen de verstrekte inlichtingen voor andere dan de in het eerste lid bedoelde doeleinden te gebruiken. Deze toestemming wordt in ieder geval verleend, indien de inlichtingen in Nederland voor soortgelijke doeleinden kunnen worden gebruikt.

  • 3 Onze Minister kan zich binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving van een bevoegde autoriteit van een lidstaat, verzetten tegen het voornemen van die bevoegde autoriteit om de ontvangen inlichtingen aan de bevoegde autoriteit van een derde lidstaat te verstrekken.

  • 4 Toestemming voor het overeenkomstig het tweede lid gebruiken van overeenkomstig het derde lid doorgegeven inlichtingen kan alleen worden verleend door Onze Minister.

  • 5 Onze Minister kan aan de bevoegde autoriteit van een staat toestemming verlenen de inlichtingen voor een ander doel te gebruiken dan voor de heffing van belastingen die onder de reikwijdte vallen van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1.

  • 6 Onze Minister kan op een daartoe strekkend verzoek een bevoegde autoriteit van een staat toestemming verlenen de van hem ontvangen inlichtingen aan een bevoegde autoriteit van een andere staat te verstrekken.

Artikel 18

Indien Onze Minister een wederzijdse samenwerking aangaat met de bevoegde autoriteit van een staat die verder reikt dan de samenwerking die mogelijk is op grond van Richtlijn 2011/16/EU, gaat hij deze verder reikende samenwerking ook aan met een lidstaat die om deze samenwerking verzoekt.

Artikel 19

  • 1 Het meedelen van de gevraagde inlichtingen, bedoeld in artikel 5, de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 5a, derde lid, het verzoek om aanvullende achtergrondinformatie, bedoeld in artikel 5a, vierde lid, de mededeling dat niet aan het verzoek kan of zal worden voldaan, bedoeld in artikel 5a, vijfde en zesde lid, en de beantwoording van een verzoek om een administratief onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, worden voor zover mogelijk langs elektronische weg en door middel van een standaardformulier, dat voldoet aan de in of krachtens Richtlijn 2011/16/EU gestelde voorwaarden, gedaan.

  • 2 De verstrekking van inlichtingen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, de beantwoording van het verzoek tot betekening, bedoeld in artikel 12, eerste lid, en het verzoek om terugmelding, bedoeld in artikel 15, eerste lid, worden door middel van een standaardformulier, dat voldoet aan de in of krachtens Richtlijn 2011/16/EU gestelde voorwaarden, en voor zover mogelijk langs elektronische weg gedaan.

  • 3 De automatische inlichtingenuitwisseling, bedoeld in de artikelen 6b, 6c, 6d en 6e, wordt door middel van een standaardformulier, dat voldoet aan de in of krachtens Richtlijn 2011/16/EU gestelde voorwaarden, en voor zover mogelijk langs elektronische weg gedaan.

  • 4 Het standaardformulier, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, kan vergezeld gaan van verslagen, verklaringen en andere bescheiden, of van voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan.

Artikel 20

  • 1 Onze Minister ziet af van iedere eis tot terugbetaling van kosten die uit de uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU voortvloeien, behalve in voorkomend geval van de kosten van aan deskundigen betaalde vergoedingen.

  • 2 Onze Minister en de verzoekende autoriteit van een staat kunnen afspraken maken over de vergoeding van kosten die samenhangen met het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1.

Artikel 21

  • 1 Een verzoek om wederzijdse bijstand, waaronder een verzoek tot betekening als bedoeld in artikel 12, eerste lid, en de bijgevoegde bescheiden kunnen in elke door Onze Minister en de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat overeengekomen taal zijn gesteld.

  • 2 Onze Minister kan in bijzondere gevallen een met redenen omkleed verzoek doen aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat om diens verzoek om bijstand vergezeld te laten gaan van een vertaling in het Nederlands.

Artikel 22

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk III. Vormen van door Nederland te ontvangen bijstand

Afdeling 1. Verzoeken om bijstand

Artikel 23

  • 1 Onze Minister kan een verzoek om inlichtingen doen aan de bevoegde autoriteit van een andere staat wanneer de gevraagde inlichtingen naar verwachting van belang zijn voor de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde verzoek kan een met redenen omkleed verzoek om een bepaald administratief onderzoek omvatten.

  • 3 Onze Minister kan de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat verzoeken om originele stukken toegezonden te krijgen.

  • 4 Onze Minister kan met de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat termijnen overeenkomen waarbinnen de gevraagde inlichtingen verstrekt worden.

Artikel 24

  • 1 In de gevallen waarin dat naar verwachting van belang is voor de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, kan Onze Minister zich, behalve uit eigen beweging, ook op verzoek van een college van gedeputeerde staten, een college van burgemeester en wethouders of een dagelijks bestuur van een waterschap tot de bevoegde autoriteit van een andere staat wenden met een verzoek om bijstand bij de heffing van belastingen of met een verzoek tot een administratief onderzoek.

  • 2 Een college van gedeputeerde staten, een college van burgemeester en wethouders en een dagelijks bestuur van een waterschap verstrekken alle inlichtingen die voor het doen van een verzoek om bijstand nuttig kunnen zijn.

  • 3 Wanneer een verzoek om bijstand bij de heffing van belastingen is gedaan op verzoek van een college van gedeputeerde staten, een college van burgemeester en wethouders of een dagelijks bestuur van een waterschap, wordt dit college of dit bestuur onverwijld op de hoogte gesteld van de vragen en mededelingen van de aangezochte autoriteit van de staat waaraan het verzoek was gericht met betrekking tot de uitvoering van het verzoek om bijstand.

Afdeling 2. Automatisch en spontaan verkregen inlichtingen

Artikel 25

Ingeval een richtlijn of een andere regeling van internationaal of interregionaal recht voorziet in het automatisch verstrekken van inlichtingen kan Onze Minister aan de bevoegde autoriteit van een staat meedelen dat hij geen automatische inlichtingen inzake bepaalde inkomsten- en vermogenscategorieën of inzake inkomsten en vermogens onder een minimumbedrag wenst te ontvangen.

Artikel 26

  • 1 De ontvangst van spontaan verkregen inlichtingen wordt door Onze Minister onmiddellijk, doch in elk geval binnen zeven werkdagen na ontvangst aan de bevoegde autoriteit van de verstrekkende lidstaat bevestigd.

  • 2 De ontvangst van inlichtingen over voorafgaande grensoverschrijdende rulings of voorafgaande verrekenprijsafspraken als bedoeld in Richtlijn 2011/16/EU wordt door Onze Minister onmiddellijk, doch in elk geval binnen zeven werkdagen na ontvangst, aan de bevoegde autoriteit van de verstrekkende lidstaat bevestigd indien deze bevoegde autoriteit heeft aangegeven dat deze inlichtingen naar alle waarschijnlijkheid van belang zullen zijn voor Nederland.

Afdeling 3. Onderzoek in het kader van verzoeken om bijstand

Artikel 27

  • 1 Onze Minister en de bevoegde autoriteit van een aangezochte staat kunnen overeenkomen dat, ter uitwisseling van inlichtingen in het kader van de in artikel 1 bedoelde wederzijdse bijstand, ambtenaren van de rijksbelastingdienst, dan wel andere ambtenaren die belast zijn met de heffing van belastingen, onder de door de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat gestelde voorwaarden:

    • a. aanwezig kunnen zijn in de kantoren waar de ambtenaren van de aangezochte staat hun taken vervullen;

    • b. aanwezig kunnen zijn bij een administratief onderzoek dat wordt uitgevoerd op het grondgebied van de aangezochte staat.

  • 2 Voor zover het in de aangezochte staat wettelijk is toegestaan, kunnen in het kader van de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, de bij een administratief onderzoek aanwezige ambtenaren van de rijksbelastingdienst, dan wel andere ambtenaren die belast zijn met de heffing van belastingen, personen ondervragen en bescheiden onderzoeken.

  • 3 Ambtenaren van de rijksbelastingdienst, dan wel andere ambtenaren die belast zijn met de heffing van belastingen, die overeenkomstig het eerste lid in de aangezochte staat aanwezig zijn, dienen te allen tijde een schriftelijke opdracht te kunnen overleggen waaruit hun identiteit en hun officiële hoedanigheid blijkt.

Afdeling 4. Algemene bepalingen

Artikel 28

Op inlichtingen die door Onze Minister in het kader van wederzijdse bijstand van een bevoegde autoriteit van een andere staat zijn verkregen, alsmede op inlichtingen die op grond van de artikelen 8, 10b en 10c zijn verkregen, is de verplichting tot geheimhouding, bedoeld in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29

  • 1 Indien de bevoegde autoriteit van de staat die de inlichtingen heeft verstrekt hierom verzoekt, doet Onze Minister met inachtneming van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zo snel mogelijk, doch uiterlijk drie maanden nadat het resultaat van het gebruik van gevraagde of spontaan verkregen inlichtingen bekend is, een terugmelding naar de bevoegde autoriteit van de staat die de inlichtingen heeft verstrekt.

  • 2 Onze Minister doet eenmaal per jaar, overeenkomstig bilateraal overeengekomen praktische afspraken, een terugmelding over de automatische uitwisseling van inlichtingen naar de betrokken lidstaten.

Artikel 30

  • 1 Tenzij een bevoegde autoriteit van een andere staat anders bepaalt, kunnen de door haar aan Onze Minister verstrekte inlichtingen uitsluitend worden gebruikt voor de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1.

  • 2 Onze Minister kan aan een bevoegde autoriteit van een staat toestemming vragen de inlichtingen voor een ander doel te gebruiken dan voor de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1.

  • 3 Inlichtingen die aan Onze Minister zijn verstrekt ter uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU mogen behalve voor de in artikel 1 bedoelde doeleinden ook worden gebruikt:

    • a. voor de vaststelling en invordering van andere belastingen en rechten die vallen onder artikel 2 van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde belastingen, rechten en andere maatregelen (PbEU 2010, L 84);

    • b. voor de vaststelling en invordering van verplichte socialezekerheidsbijdragen;

    • c. in mogelijk tot bestraffing leidende gerechtelijke en administratieve procedures wegens overtreding van de belastingwetgeving, onverminderd de algemene regels en de bepalingen betreffende de rechten van de verdachten en getuigen in dergelijke procedures.

  • 4 Indien Onze Minister van oordeel is dat de van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat ter uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU verkregen inlichtingen voor de bevoegde autoriteit van een derde lidstaat van nut kunnen zijn voor de in het eerste of derde lid bedoelde doeleinden, mag hij de inlichtingen, met inachtneming van het vijfde lid, aan deze derde lidstaat doorgeven, op voorwaarde dat dit in overeenstemming is met de vastgelegde voorschriften en procedures zoals opgenomen in Richtlijn 2011/16/EU.

  • 5 Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen heeft verstrekt in kennis van zijn voornemen om die inlichtingen aan de bevoegde autoriteit van een derde lidstaat te verstrekken. Onze Minister verstrekt de inlichtingen niet aan de bevoegde autoriteit van een derde lidstaat, indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen heeft verstrekt zich hiertegen verzet binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving van Onze Minister.

  • 6 Inlichtingen, verslagen, verklaringen en andere bescheiden, alsook voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan, die zijn verkregen ter uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU kunnen in Nederland op dezelfde voet als bewijs worden aangevoerd als soortgelijke inlichtingen, verslagen, verklaringen en andere bescheiden, alsook voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan, die zijn verkregen in Nederland zelf.

Artikel 31

  • 1 Indien Onze Minister van een staat inlichtingen ontvangt die naar verwachting van belang zijn voor de administratie en de handhaving van de Nederlandse wetgeving betreffende de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, kan hij deze inlichtingen verstrekken aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor wie die inlichtingen van nut kunnen zijn, en aan elke verzoekende autoriteit van een lidstaat, mits dat krachtens een overeenkomst met de staat waar de inlichtingen vandaan komen, is toegestaan.

  • 2 Onze Minister kan, met inachtneming van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ter uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU ontvangen inlichtingen doorgeven aan een staat, op voorwaarde dat:

    • a. de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de inlichtingen afkomstig zijn, daarin heeft toegestemd, en

    • b. die staat zich ertoe heeft verbonden de medewerking te verlenen die nodig is om bewijsmateriaal bijeen te brengen omtrent het ongeoorloofde of onwettige karakter van verrichtingen die in strijd blijken te zijn met of een misbruik blijken te vormen van de belastingwetgeving.

Artikel 32

  • 1 Een verzoek om inlichtingen als bedoeld in artikel 23, eerste lid, en een verzoek om een administratief onderzoek als bedoeld in artikel 23, tweede lid, worden voor zover mogelijk gedaan met gebruikmaking van een standaardformulier dat voldoet aan de in of krachtens Richtlijn 2011/16/EU gestelde voorwaarden en langs elektronische weg.

  • 2 De ontvangstbevestiging van spontaan verkregen inlichtingen, bedoeld in artikel 26, en de terugmelding, bedoeld in artikel 28, wordt met gebruikmaking van een standaardformulier dat voldoet aan de in of krachtens Richtlijn 2011/16/EU gestelde voorwaarden gedaan. Het formulier wordt voor zover mogelijk langs elektronische weg verzonden.

Artikel 33

  • 1 Een verzoek om inlichtingen als bedoeld in artikel 23 en de bijgevoegde bescheiden kunnen in elke door Onze Minister en de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat overeengekomen taal zijn gesteld.

  • 2 Onze Minister laat in bijzondere gevallen, op een met redenen omkleed verzoek van de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat, het in het eerste lid bedoelde verzoek vergezeld gaan van een vertaling in de officiële taal of één van de officiële talen van de aangezochte staat.

Artikel 34

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk IIIA. Overgangsrecht

Artikel 34a

  • 2 De artikelen 2, eerste lid, onderdeel e, 4l en 4n, zoals deze op 31 december 2015 luidden, zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek als bedoeld in artikel 4l in verband met rentebetalingen die zijn gedaan na 31 december 2015.

Hoofdstuk IV. Slotbepaling

Artikel 35

Verwijzingen naar Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten op het gebied van de directe belastingen (PbEG 1977, L 336) gelden als verwijzing naar Richtlijn 2011/16/EU.

Artikel 36

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 Deze wet kan worden aangehaald als: Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 24 april 1986

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

H. E. Koning

Uitgegeven de twintigste mei 1986

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes

Naar boven