Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg

[Regeling vervalt op nader te bepalen datum].
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Besluit van 19 december 1983, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet geluidhinder

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 maart 1983, nr. DJZ/MJZ 1733049 DGMH/G 093301, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 108, 110, eerste tot en met derde lid, 130 en 174, tweede lid, van de Wet geluidhinder (Stb. 1979, 99);

Gezien het advies van de Centrale Raad voor de Milieuhygiëne, van 18 november 1982;

De Raad van State gehoord (advies van 12 oktober 1983, nr. W08.83.0176/11.3.41.);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 december 1983 nr. MJZ 13D3 027 Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving/DGMH/G;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemeen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a. wet: Omgevingswet;

    • b. uitwendige scheidingsconstructie: hetgeen onder dat begrip wordt verstaan in het Besluit bouwwerken leefomgeving;

    • c. luchtvaartterrein: een luchtvaartterrein als bedoeld in artikel 2;

    • d. zone: een zone als bedoeld in artikel 2;

    • e. geluidsbelasting in Kosteneenheden: de geluidsbelasting op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke op een luchtvaartterrein landende, opstijgende en rondom het luchtvaartterrein opererende luchtvaartuigen, vastgesteld volgens de formule:

      geluidsbelasting = 20 log Σ n 10L/15 - 157:

      waarin het teken "Σ" staat voor de optelling van de bijdragen van alle vliegtuigen die ter plaatse voorbij vliegen in een periode van een jaar;

      waarin het teken "n" staat voor een factor gelijk aan 1 gedurende de periode van 8.00 tot 18.00 uur en voor de verdere tijdsperiode volgens onderstaande tabel:

      n

      Tijdsperiode (lokale tijd)

       

      van

      tot

      10

      0

      6

      8

      6

      7

      4

      7

      8

      1

      8

      18

      2

      18

      19

      3

      19

      20

      4

      20

      21

      6

      21

      22

      8

      22

      23

      10

      23

      24

      en waarin het teken "L" staat voor het maximaal geluidsniveau in dB(A) dat voor een passerend luchtvaartuig ter plaatse in de buitenlucht wordt of kan worden gemeten;

    • f. geluidsbelasting binnen een gebouw: de geluidsbelasting veroorzaakt door luchtvaartuigen binnen de geluidsgevoelige ruimten van een gebouw;

    • g. gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie Limburg;

    • h. burgemeester en wethouders: burgemeester en wethouders van gemeenten waarvan het grondgebied is gelegen in een zone;

    • i. verblijfsruimte:

    • j. geluidgevoelig gebouw: geluidgevoelig gebouw als bedoeld in bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

    • k. geluidgevoelig terrein: locatie die in het omgevingsplan is aangewezen als ligplaats voor woonschepen of locatie die in het omgevingsplan is aangewezen als standplaats voor woonwagens.

  • 2 Een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van de hoofdstukken II, III en IV geen deel uit van de in het eerste lid, onder i, onder 1°, bedoelde gebouwen.

Artikel 1a

  • 2 Bij de beoordeling van het gecumuleerde geluid passen gedeputeerde staten artikel 7, eerste lid, zodanig toe dat de berekening en meting van de onderscheidene geluidsbelastingen niet leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting.

Artikel 2

Er is een zone als bedoeld in waar beperkingen gelden in verband met geluidhinder rond de luchtvaartterreinen Laarbruch en Brüggen, waarvan de grenzen zijn aangegeven op de kaart in de bij dit besluit behorende bijlage A, onderscheidenlijk B.

Hoofdstuk II. Maatregelen in zones

§ 1. Omgevingsplan

Artikel 2a

  • 1 Bij de vaststelling of herziening van een omgevingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone, worden ter zake van de geluidsbelasting vanwege het luchtvaartterrein, van de uitwendige scheidingsconstructie van geluidgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidgevoelige terreinen binnen die zone, de waarden in acht genomen die ingevolge de artikelen 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste lid, 6, eerste lid, en 7 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

Artikel 2b

Bij het geven van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in de Omgevingswet dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone, is ten aanzien van de in acht te nemen waarden ter zake van de geluidsbelasting vanwege het luchtvaartterrein artikel 2a, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2c

Bij het voorbereiden van de vaststelling of herziening van een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, wordt vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar de geluidsbelasting, die door de uitwendige scheidingsconstructie van geluidgevoelige gebouwen en door geluidgevoelige terreinen binnen de zone vanwege het luchtvaartterrein zou worden ondervonden.

§ 2. Ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones

Artikel 3

  • 1 De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een luchtvaartterrein, van de uitwendige scheidingsconstructie van woningen die op het tijdstip van in werking treden van dit besluit binnen de zone nog niet aanwezig of in aanbouw zijn, is 35 Kosteneenheden.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de uitwendige scheidingsconstructie van woningen als bedoeld in het eerste lid een hogere dan de in dat lid genoemde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde 40 Kosteneenheden niet te boven mag gaan.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kunnen gedeputeerde staten een hogere waarde dan 40 Kosteneenheden vaststellen, met dien verstande dat deze waarde 45 Kosteneenheden niet te boven mag gaan, voor wat betreft:

    • a. geprojecteerde woningen;

    • b. woningen die in plaats van geprojecteerde woningen worden gebouwd, omdat het geldende bestemmingsplan om financieel-economische redenen moet worden herzien, of

    • c. woningen die om redenen van bedrijfs- of grondgebondenheid noodzakelijk zijn.

  • 4 Vaststelling van een hogere waarde als bedoeld in het tweede lid en derde lid, in de gevallen onder a en b, kan alleen geschieden indien naar het oordeel van gedeputeerde staten

    • a. de woningen een open plaats in de bestaande te handhaven bebouwing opvullen,

    • b. uit een beschrijving van de verwachte ontwikkeling van het luchtverkeer op het luchtvaartterrein en de daarmede samenhangende geluidsbelasting door luchtvaartuigen blijkt dat de geluidsbelasting ter plaatse binnen redelijke termijn tot 35 Kosteneenheden of minder zal afnemen,

    • c. de woningen zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing, of

    • d. de woningen zullen dienen voor de huisvesting van door de gemeente aangewezen woningzoekenden voor wie huisvesting elders in het woningmarktgebied op overwegende bezwaren zou stuiten.

    In de gevallen, bedoeld in het derde lid, onder b, mogen tevens het voorziene aantal geluidgehinderden en de aan de uitwendige scheidingsconstructie optredende geluidsbelasting niet wezenlijk toenemen.

  • 5 Vaststelling van een hogere waarde als bedoeld in het tweede en derde lid geschiedt alleen wanneer zodanige geluidwerende voorzieningen aan de woning worden getroffen, dat de geluidsbelasting binnen de woning een milieuhygiënisch aanvaardbaar niveau niet te boven gaat.

Artikel 4

  • 1 Behoudens het tweede lid en artikel 5 is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een luchtvaartterrein, van de uitwendige scheidingsconstructie van woningen die op het tijdstip van in werking treden van dit besluit binnen de zone reeds aanwezig of in aanbouw zijn, 40 Kosteneenheden.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de uitwendige scheidingsconstructie van aanwezige of in aanbouw zijnde woningen als bedoeld in het eerste lid een hogere dan de in dat lid genoemde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde 55 Kosteneenheden niet te boven gaat.

  • 3 Artikel 3, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5

  • 1 Behoudens het tweede lid is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een luchtvaartterrein, van de uitwendige scheidingsconstructie van woningen die op het tijdstip van in werking treden van dit besluit binnen de zone reeds een hogere geluidsbelasting ondervinden dan 40 Kosteneenheden, 55 Kosteneenheden.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de uitwendige scheidingsconstructie van woningen als bedoeld in het eerste lid een hogere dan de in dat lid genoemde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde 65 Kosteneenheden niet te boven gaat.

  • 3 Artikel 3, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

  • 1 Behoudens het tweede lid is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een luchtvaartterrein, van de uitwendige scheidingsconstructie van geluidgevoelige gebouwen niet zijnde woningen en van geluidgevoelige terreinen die op het tijdstip van in werking treden van dit besluit binnen de zone nog niet in aanleg of nog niet aanwezig zijn, 35 Kosteneenheden.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, bedoeld in het eerste lid, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde voor geluidgevoelige gebouwen niet zijnde woningen 45 Kosteneenheden en voor de geluidgevoelige terreinen 40 Kosteneenheden niet te boven gaat.

  • 3 Artikel 3, vierde lid, onderdelen a, b en c, en vijfde lid, is voor geluidgevoelige gebouwen niet zijnde woningen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

  • 1 Gedeputeerde staten stellen voor geluidgevoelige gebouwen niet zijnde woningen, die op het tijdstip van in werking treden van dit besluit binnen een zone reeds aanwezig of in aanbouw zijn, een waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege het luchtvaartterrein vast, met dien verstande dat deze waarde 65 Kosteneenheden niet te boven gaat.

  • 2 De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van geluidgevoelige terreinen die op het tijdstip van inwerking treden van dit besluit binnen een zone reeds aanwezig of in aanleg zijn, is 40 Kosteneenheden.

  • 3 Artikel 3, vijfde lid, is voor geluidgevoelige gebouwen niet zijnde woningen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk verzoek van burgemeester en wethouders hogere waarden als bedoeld in de artikelen 3, tweede en derde lid, 4, tweede lid, 5, tweede lid, 6, tweede lid, en waarden als bedoeld in artikel 7, eerste lid, vaststellen.

Artikel 8a

  • 1 Indien geluidgevoelige gebouwen die op het tijdstip van in werking treden van dit besluit binnen een zone reeds aanwezig zijn, worden vervangen door woningen is artikel 4 of artikel 5 van overeenkomstige toepassing op de vervangende woningen.

  • 2 Het eerste lid vindt geen toepassing indien naar het oordeel van gedeputeerde staten de vervanging door woningen zou leiden tot:

    • a. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedebouwkundige functie of structuur,

    • b. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen, of

    • c. een wezenlijke toename van de aan de uitwendige scheidingsconstructie optredende geluidsbelasting.

Artikel 8b

  • 1 Indien geluidgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 8a, eerste lid, worden vervangen door andere geluidsgevoelige gebouwen is artikel 7 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk III. Maatregelen ter bescherming van reeds aanwezige of in aanbouw zijnde woningen of gebouwen tegen geluidhinder vanwege een luchtvaartterrein

Artikel 9

  • 1 Aan woningen die op het tijdstip van het in werking treden van dit besluit binnen de zone reeds aanwezig of in aanbouw zijn en die een geluidsbelasting vanwege een luchtvaartterrein ondervinden van 40 Kosteneenheden of meer, worden door of vanwege burgemeester en wethouders met inachtneming van de bepalingen van dit hoofdstuk en van bijlage E bij dit besluit geluidwerende voorzieningen aangebracht, met uitzondering van woningen:

    • a. die naar verwachting binnen vijf jaar na het tijdstip van het voorgenomen aanbrengen van geluidwerende voorzieningen zullen worden onteigend of waarvan om andere redenen de bewoning binnen die termijn zal worden gestaakt;

    • b. die onbewoonbaar zijn verklaard of waarvoor een procedure tot onbewoonbaarverklaring als bedoeld in Hoofdstuk III, Afdeling 3, van de Woningwet aanhangig is;

    • c. waarvan de eigenaar of degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen of verbetering bevoegd is, door burgemeester en wethouders is aangeschreven tot het treffen van voorzieningen of verbeteringen als bedoeld in Afdeling 2 van Hoofdstuk III van de Woningwet en waaraan die voorzieningen of verbeteringen, welke verband houden met de noodzakelijke geluidwerende maatregelen, nog niet zijn aangebracht, tenzij op verzoek van de eigenaar of degene die uit anderen hoofde daartoe bevoegd is, burgemeester en wethouders ermee hebben ingestemd dat het aanbrengen van voorzieningen of de verbeteringen, waartoe is aangeschreven, en het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen gelijktijdig plaatsvinden;

    • d. waarvoor de vergunning als bedoeld in artikel 60 of 61 van de Woningwet door burgemeester en wethouders is geweigerd;

    • e. waarvan de staat van onderhoud of de bouwkundige constructie naar het oordeel van Onze Minister het aanbrengen van doeltreffende geluidwerende voorzieningen in de weg staat;

    • f. die niet voor permanente bewoning bestemd zijn, dan wel behoren tot de categorieën woonschepen en woonwagens;

    • g. die reeds voldoen aan de in artikel 10 van dit besluit gestelde eisen;

    • h. waarvan de eigenaar of bewoner wiens toestemming noodzakelijk is om geluidwerende voorzieningen aan te brengen, deze toestemming bij een eerdere gelegenheid heeft geweigerd, dan wel na de opgave, bedoeld in artikel 13, eerste lid, heeft geweigerd of het formulier, bedoeld in artikel 13, tweede lid, of bedoeld in artikel 13b, tweede lid, niet binnen de in artikel 13, tweede lid, of artikel 13b, derde lid, bedoelde termijn heeft teruggezonden;

    • i. die reeds aanwezig zijn en waaraan geluidwerende voorzieningen worden getroffen als onderdeel van voorzieningen:

  • 2 Met betrekking tot geluidgevoelige gebouwen niet zijnde woningen is dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

  • 1 Geluidwerende voorzieningen dienen een zodanige kwaliteit te bezitten dat de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van een verblijfsruimte ten minste gelijk is aan:

    • a. 30 tot 35 dB(A), indien de geluidsbelasting meer dan 40, doch niet meer dan 50 Kosteneenheden bedraagt;

    • b. 35 tot 40 dB(A), indien de geluidsbelasting meer dan 50, doch niet meer dan 55 Kosteneenheden bedraagt;

    • c. 40 dB(A), indien de geluidsbelasting meer dan 55 Kosteneenheden bedraagt.

  • 2 Indien de geluidsbelasting van de uitwendige scheidingsconstructie van een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen de in artikel 10, eerste lid, onder a of b, genoemde waarden, wordt de waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de verblijfsruimte waaraan ten minste moet worden voldaan, bepaald door middel van evenredige interpolatie tussen de in het betreffende onderdeel genoemde waarden van de geluidwering.

Artikel 11

  • 1 Burgemeester en wethouders van Roermond stellen burgemeester en wethouders van de overige gemeenten waarvan het grondgebied is gelegen binnen een zone uiterlijk vóór 1 april 1995 in de gelegenheid om de gegevens betreffende de woningen die nog in aanmerking kunnen komen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen te verbeteren of aan te vullen en deze vóór 1 mei 1995 aan hen terug te zenden.

  • 2 Burgemeester en wethouders van de overige gemeenten waarvan het grondgebied is gelegen binnen een zone vullen de gegevens aan met:

    • a. de namen en adressen van eigenaren, bewoners en overige personen wier toestemming noodzakelijk is om geluidwerende voorzieningen aan te brengen;

    • b. kadastrale gegevens;

    • c. de zo nauwkeurig mogelijk geschatte kosten van het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen.

  • 3 Burgemeester en wethouders van Roermond zenden de aan hen teruggezonden gegevens – eventueel voorzien van commentaar – en de in het tweede lid bedoelde gegevens betreffende de binnen het grondgebied van hun gemeente gelegen woningen die nog in aanmerking kunnen komen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen vóór 1 juni 1995 aan Onze Minister.

  • 4 Indien burgemeester en wethouders van één van de overige gemeenten waarvan het grondgebied binnen een zone is gelegen de gegevens niet vóór 1 mei 1995 aan burgemeester en wethouders van Roermond hebben teruggezonden, zenden burgemeester en wethouders van Roermond de hun ter beschikking staande gegevens, aangevuld met de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder a, b en c, vóór 15 juni 1995 aan Onze Minister.

  • 5 Indien burgemeester en wethouders van één van de overige gemeenten waarvan het grondgebied binnen een zone is gelegen de gegevens niet vóór 1 mei 1995 aan burgemeester en wethouders van Roermond hebben teruggezonden, kunnen burgemeester en wethouders van Roermond de hun ter beschikking staande gegevens op kosten van de betrokken gemeente aanvullen en verbeteren. Burgemeester en wethouders van die gemeente kunnen die gegevens niet betwisten.

  • 6 Onze Minister stelt vóór 1 september 1995, na overleg met gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders, een globaal isolatieplan vast, waarin de woningen die eventueel in aanmerking komen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in de periode 1997 tot uiterlijk 1 januari 2004, worden opgesomd, gerangschikt per zone en per gemeente, onder vermelding van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder a, b en c.

  • 7 Het globale isolatieplan bevat tevens een aanduiding van het jaar waarin van de woningen door burgemeester en wethouders van Roermond overeenkomstig artikel 12 aan Onze Minister opgave zal worden gedaan.

Artikel 12

  • 1 Burgemeester en wethouders van Roermond doen in de kalenderjaren 1995 tot en met 2001 jaarlijks vóór 1 november aan Onze Minister een opgave uit het globale isolatieplan van woningen:

    • a. waarvan de eigenaren en bewoners wordt gevraagd om toestemming te verlenen tot het uitvoeren van een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek, en

    • b. waaraan – indien er blijkens het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek geen belemmeringen zijn – in het tweede daaropvolgende kalenderjaar geluidwerende voorzieningen worden aangebracht.

  • 2 Burgemeester en wethouders van Roermond doen hun opgave vergezeld gaan van een verklaring:

    • a. dat de daarin genoemde woningen niet behoren tot één van de categorieën van woningen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, b, c, d, f en i;

    • b. dat de eigenaar of bewoner wiens toestemming noodzakelijk is om geluidwerende voorzieningen aan te brengen, deze toestemming bij een eerdere gelegenheid niet heeft geweigerd, en

    • c. dat de gegevens van die woningen zijn geverifieerd en, voor zover in de opgave niet anders is vermeld, overeenstemmen met de gegevens in het globale isolatieplan.

  • 3 Indien de opgave afwijkt van wat in het globale isolatieplan voor dat kalenderjaar is voorzien, gaat deze tevens vergezeld van de uitkomsten van het in het vijfde lid bedoelde overleg.

  • 4 Met het oog op de verificatie van de gegevens van de op te geven woningen zenden burgemeester en wethouders van Roermond deze gegevens vóór 1 september aan burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente. Deze verifiëren in ieder geval de gegevens, bedoeld in artikel 11, tweede lid. Artikel 11, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders van Roermond een passende termijn stellen binnen welke de gegevens aan hen moeten worden teruggezonden.

  • 5 Indien burgemeester en wethouders van Roermond voornemens zijn om bij de opgave af te wijken van het schema van tijdsvolgorde in het globale isolatieplan, voeren zij daaromtrent uiterlijk in juni overleg met de betrokken gemeentebesturen en gedeputeerde staten.

  • 6 Burgemeester en wethouders van Roermond doen opgave van een zodanig aantal woningen dat, rekening houdend met alle van belang zijnde factoren, de kosten van het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen in het jaar waarop de opgave betrekking heeft, voor het Rijk naar verwachting € 1 134 450,54 à € 1 588 230,76 bedragen. Zij kunnen, onder verwijzing naar de door hen voorgenomen eerstvolgende opgave, een opgave doen die daarvan afwijkt.

  • 7 Onze Minister maakt uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van een opgave als bedoeld in artikel 12, eerste lid, aan burgemeester en wethouders van Roermond bekend of hij daarmee instemt dan wel wijzigingen noodzakelijk acht.

  • 8 Indien Onze Minister wijzigingen noodzakelijk acht, doen burgemeester en wethouders van Roermond uiterlijk binnen acht weken na ontvangst van die mededeling een gewijzigde opgave. Het vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de daar genoemde data.

Artikel 13

  • 1 Burgemeester en wethouders van Roermond delen in het eerstvolgende kalenderjaar na de beschikking van Onze Minister omtrent de opgave de eigenaren en bewoners van de daarin genoemde woningen mee dat hun woningen in het daaropvolgende kalenderjaar in beginsel in aanmerking kunnen komen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen.

  • 2 De mededeling gaat vergezeld van een formulier waarbij de adressant verklaart toestemming te verlenen tot het uitvoeren van een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek en van het verzoek om dit formulier gedagtekend en ondertekend uiterlijk zes weken na ontvangst terug te zenden aan burgemeester en wethouders van Roermond.

  • 3 Burgemeester en wethouders van Roermond dragen er zorg voor dat uiterlijk in het eerste kwartaal van het kalenderjaar waarin deze woningen in aanmerking kunnen komen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek wordt uitgevoerd aan die woningen waarvan de eigenaren en bewoners daarvoor toestemming hebben verleend.

  • 4 Het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek resulteert in elk geval in:

    • a. een inventarisatie van bouwtechnische gegevens die van belang zijn voor het vaststellen van de te treffen voorzieningen;

    • b. een opgave van de voorzieningen die moeten worden getroffen om te voldoen aan de in artikel 10 genoemde isolatiewaarden;

    • c. een opgave van de ten laste van de onderscheiden eigenaren dan wel de daarvoor verantwoordelijke bewoners te brengen kosten van het uitvoeren van achterstallig onderhoud, het opheffen van gebreken en het uitvoeren van bijzondere wensen.

Artikel 13a

  • 1 In gevallen waarin voor het handhaven van de bestemming de vaststelling van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 4, tweede lid, en artikel 5, tweede lid, alsmede de vaststelling van een waarde als bedoeld in artikel 7, eerste lid, noodzakelijk is, verzoeken burgemeester en wethouders van Roermond, gehoord de burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente, gedeputeerde staten om met inachtneming van de uitkomsten van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek te beslissen omtrent de vaststelling van vorenbedoelde hogere waarde, onderscheidenlijk waarde.

  • 2 Gedeputeerde staten beslissen uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van het verzoek.

Artikel 13b

  • 1 Burgemeester en wethouders van Roermond delen zo spoedig mogelijk na de uitvoering van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek, aan de eigenaren en bewoners de voor hen van belang zijnde resultaten van het onderzoek mede.

  • 2 De mededeling gaat vergezeld van een door burgemeester en wethouders van Roermond ondertekend formulier waarin:

    • a. de eigenaren dan wel de bewoners toestemming verlenen tot het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen;

    • b. de eigenaren dan wel de daarvoor verantwoordelijke bewoners zich verbinden:

      • 1°. tot het betalen van de in artikel 13, vierde lid, onder c, bedoelde kosten;

      • 2°. afstand te doen van de bij het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen verwijderde onderdelen van de woningen, dan wel zich de eigendom daarvan voor te behouden;

    • c. burgemeester en wethouders van Roermond zich verbinden om de in artikel 13, vierde lid, onder b, bedoelde geluidwerende voorzieningen te doen aanbrengen en de werkzaamheden te doen verrichten, voor zover de eigenaren dan wel de daarvoor verantwoordelijke bewoners zich hebben verbonden tot het betalen van de kosten, bedoeld in artikel 13, vierde lid, onder c.

  • 3 De mededeling gaat voorts vergezeld van het verzoek om het formulier, bedoeld in het tweede lid, gedagtekend en ondertekend uiterlijk zes weken na ontvangst terug te zenden aan burgemeester en wethouders van Roermond.

Artikel 13c

  • 1 De eigenaar of bewoner die het formulier, bedoeld in artikel 13, tweede lid, niet binnen de termijn van zes weken heeft teruggezonden wordt geacht geen toestemming te hebben verleend tot het uitvoeren van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek.

  • 2 De eigenaar of bewoner die het formulier, bedoeld in artikel 13b, tweede lid, niet binnen de termijn van zes weken heeft teruggezonden wordt geacht geen toestemming te hebben verleend tot het aanbrengen van de in artikel 13, vierde lid, onder b, bedoelde geluidwerende voorzieningen.

  • 3 Een woning die geen deel heeft uitgemaakt van een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek vanwege de weigering van de eigenaar of bewoner onderscheidenlijk waaraan om dezelfde reden geen geluidwerende voorzieningen zijn aangebracht komt op grond van dit besluit niet langer in aanmerking voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen.

Hoofdstuk V. Commissie

Artikel 15

  • 1 Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Defensie een commissie instellen die voor de zones tot taak heeft:

    • a. Onze Minister te adviseren over de toerekening van kosten die voor de gemeenten binnen de zone zijn verbonden aan maatregelen voor gebieden in Limburg waar ernstige geluidhinder vanwege de luchtvaartterreinen optreedt;

    • b. Onze Minister en Onze Minister van Defensie te adviseren over de maatregelen en voorschriften ter vermindering van de geluidhinder en eventuele andere hinderfactoren op Nederlands grondgebied rondom de luchtvaartterreinen;

    • c. in voorkomende gevallen informatie te verstrekken en voorlichting te geven over de geluidsaspecten van het gebruik van de luchtvaartterreinen.

  • 2 De commissie is bevoegd om Onze Minister en Onze Minister van Defensie ongevraagd voorstellen te doen.

  • 3 De commissie kan zich doen voorlichten door deskundigen buiten de commissie.

  • 4 In de commissie hebben zitting:

    • a. het lid van gedeputeerde staten, belast met het milieubeheer, alsmede het lid van dat college, belast met ruimtelijke-ordeningszaken;

    • b. twee door burgemeester en wethouders aan te wijzen vertegenwoordigers;

    • c. één vertegenwoordiger aan te wijzen door het Gewest Midden-Limburg;

    • d. twee door Onze Minister aan te wijzen vertegenwoordigers;

    • e. twee door Onze Minister van Defensie aan te wijzen vertegenwoordigers;

    • f. één vertegenwoordiger aan te wijzen door de commandant van de vliegbasis Laarbruch;

    • g. één vertegenwoordiger aan te wijzen door de commandant van de vliegbasis Brüggen;

    • h. één vertegenwoordiger aan te wijzen door het hoofdkwartier Royal Airforce Germany.

  • 5 Het lid van gedeputeerde staten, belast met het milieubeheer, is voorzitter, het andere lid van dat college is vice-voorzitter.

  • 6 De aanwijzing van vertegenwoordigers door burgemeester en wethouders kan te allen tijde door dezen worden gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 16

  • 1 De commissie stelt een reglement van orde op.

  • 2 In dit reglement worden in ieder geval regels gesteld met betrekking tot onderwerpen als de vervanging van commissieleden bij afwezigheid, de vergaderfrequentie, alsmede de openbaarheid van vergaderingen en notulen.

Artikel 17

  • 1 De commissie heeft een secretariaat, bestaande uit een secretaris, een plaatsvervangend secretaris en een functionaris ten behoeve van voorlichting en contacten met derden. De leiding van het secretariaat berust bij de secretaris.

  • 2 De secretaris, de plaatsvervangend secretaris en de functionaris, bedoeld in het eerste lid, worden aangewezen door gedeputeerde staten.

  • 3 Gedeputeerde staten kunnen voorts deskundigen op het gebied van ruimtelijke ordening en milieubeheer aanwijzen ten behoeve van ambtelijke bijstand aan de commissie.

Hoofdstuk VI. Financiële bepalingen

§ 1

§ 2. Overige financiële bepalingen

Artikel 32

Onze Minister draagt de kosten van een onderzoek naar de mogelijkheden tot het opzetten van een zonebewakingssysteem, alsmede de kosten van het opzetten en instandhouden van dat systeem.

Artikel 33

  • 1 Onze Minister draagt jaarlijks € 14.000,00 bij in de kosten van het secretariaat en de vergaderingen van de commissie, bedoeld in artikel 15, mits hij heeft ingestemd met de begroting van de commissie voor dat kalenderjaar.

  • 2 Onze Minister kan, na overleg met gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders, het in het eerste lid genoemde bedrag bij ministeriële regeling wijzigen.

Hoofdstuk VII. Slotbepalingen

Artikel 34

Met ingang van 1 januari 2004 vervallen de artikelen 18 tot en met 31, behoudens met betrekking tot voor dat tijdstip genomen beslissingen krachtens die artikelen.

Artikel 35

Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg.

Artikel 36

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage, 19 december 1983

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. Winsemius

Uitgegeven de negenentwintigste december 1983

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes

Bijlage A. behorende bij het Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg (Niederrhein)

Bijlage 241831.png

Bijlage B. behorende bij het Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg (Brüggen)

Bijlage 241832.png

Bijlage E. (Programma van eisen)

§ 1. Algemene voorschriften en bepalingen

Artikel 1.

Voor het samenstellen van bestekken betreffende het aanbrengen van de in artikel 10, eerste lid, van dit besluit bedoelde geluidwerende voorzieningen dient toepassing te worden gegeven aan de delen A en C van het vanwege Onze Minister openbaar gemaakte standaard Referentiebestek voor woningbouw.

§ 2. Bepaling van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie

Algemeen

Artikel 2.

1. De bepaling van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie kan plaatsvinden door middel van berekeningen danwel door middel van metingen. De bepaling van de geluidwering dient te geschieden voor de octaafbanden met de middenfrequenties 125 Hz, 250 Hz, 500 Hz, 1000 Hz en 2000 Hz.

2. Bij de bepaling van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie dient te worden uitgegaan van het A-gewogen standaard-referentiespectrum voor luchtverkeer als bron van buitengeluid. Het A-gewogen standaard-referentiespectrum voor luchtverkeer is in tabel 1 gegeven, zodanig dat het bijbehorende geluidsniveau 0 dB is.

Tabel 1 Het A-gewogen standaard-referentiespectrum in octaafbanden met luchtverkeersgeluid

Octaafbanden met middenfrequenties in Hz

Frequentie (Hz)

125

250

500

1k

2k

Index i

1

2

3

4

5

Ci (dB)

- 21

- 11

- 7

- 4,5

- 6

3. Indien naar het oordeel van Onze Minister het spectrum van het luchtverkeersgeluid buiten het gebouw sterk afwijkt van het A-gewogen standaard-referentiespectrum, worden de dienovereenkomstige Ci-waarden in de plaats gesteld van de in tabel 1 gegeven Ci-waarden.

4. De geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie wordt genormeerd voor de nagalmtijd in de verblijfsruimte. Voor verblijfsruimten in woningen bedraagt de referentienagalmtijd (To) 0,5 seconde voor de in het tweede lid genoemde octaafbanden. Voor ruimten in overige gebouwen bedraagt de referentienagalmtijd (To) 0,8 seconde voor de in het tweede lid genoemde octaafbanden.

5. Bij het berekenen of meten van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie wordt rekening gehouden met de ventilatie-openingen op een wijze die is aangegeven in artikel 9.

Berekeningsmethode

Artikel 3.

1. De partiële geluidwering (Gi) van een uitwendige scheidingsconstructie – dat wil zeggen de geluidwering in één octaafband (i) – wordt berekend uit de geluidsisolatie van de totale, uit te onderscheiden elementen samengestelde uitwendige scheidingsconstructie, met de formule:

Bijlage 13611.png

(1)

Hierin is:

Bijlage 13612.png

(2)

Waarin:

Ri = de (laboratorium) luchtgeluidsisolatiewaarde van de uitwendige scheidingsconstructie in de octaafband i in dB.

Cr = correctiefactor in verband met de reflectie van de uitwendige scheidingsconstructie.

V = het volume van de verblijfsruimte.

To = de referentienagalmtijd: 0,5 s, tenzij anders is aangegeven.

S = totale oppervlak van de uitwendige scheidingsconstructie in m2 (gezien vanuit de verblijfsruimte).

n = het aantal te onderscheiden elementen waaruit de uitwendige scheidingsconstructie is opgebouwd.

Sj = het oppervlak van het onderdeel j van de uitwendige scheidingsconstructie in m2

Rji = de (laboratorium) luchtisolatiewaarde van het onderdeel j van de uitwendige scheidingsconstructie in de octaafband i in dB.

K = kierfactor = (3.10-4). Indien dubbele kierdichting wordt toegepast, kan K op 10-5 worden gesteld.

2. De correctiefactor Cr bedraagt 3 dB indien de hoek tussen de verbindingslijn geluidsbron en gebouw en de normaal op de gevel of het gevelvlak 70° of minder is en bedraagt 0 dB indien deze hoek meer dan 70° is. Bij de bepaling van de geluidwering wordt rekening gehouden met de situering van de uitwendige scheidingsconstructie ten opzichte van de posities van de bron gedurende de vluchtpassage. Een begrenzingsvlak wordt slechts dan buiten beschouwing gelaten, indien onder alle omstandigheden de vliegtuigbewegingen zo worden uitgevoerd, dat er geen ononderbroken verbindingslijn kan worden gedacht tussen de bron en dat begrenzingsvlak.

3. Indien de waarden Rj gegeven zijn voor het A-gewogen standaardreferentiespectrum - dus in dB (A) -, geven de formules (1) en (2) direct de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie in dB (A).

4. Indien bij de bepaling van de geluidwering van de bestaande uitwendige scheidingsconstructie een grotere kierfactor wordt gehanteerd dan de in formule (2) gegeven kierfactor, wordt deze afwijking gemotiveerd.

5. Bij de bepaling van de partiële geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie volgens formule (1) wordt gerekend met de gebruikelijke uitwendige scheidingsconstructies. Indien sprake is van een bijzondere uitwendige scheidingsconstructie kan een correctie worden toegepast welke wordt gemotiveerd.

6. Uit de partiële geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie (Gi) wordt de geluidwering van de gehele gevel berekend met de formule:

Bijlage 13613.png

(3)

Waarin:

Ci = standaard-referentiespectrum in dB (zie artikel 3, derde lid).

Meetmethode

Artikel 4.

1. De metingen worden uitgevoerd per begrenzingsvlak met behulp van een luidspreker of een luidsprekercombinatie op zodanige wijze dat de metingen voor wat betreft de invalsrichtingen representatief kunnen worden geacht. Daarbij wordt uitgegaan van een geluidsbron op één of meer vaste posities. Het begrenzingsvlak wordt daartoe onder een hoek van 45° ± 5° ten opzichte van de normaal aangestraald, zodanig dat de geluidsbelasting op de andere van belang zijnde begrenzingsvlakken te verwaarlozen is. De afstand van de bron tot het begrenzingsvlak gemeten vanuit de geluidsgevoelige ruimte is tenminste tweemaal de breedte van de uitwendige scheidingsconstructie (van die ruimte).

2. De bron dient een signaal voort te brengen met het karakter van een ruis en met een breedte van tenminste één octaaf waarvan de middenfrequentie overeenkomt met de middenfrequentie van het te meten octaafgeluiddrukniveau. De frequentiekarakteristiek van de bron mag geen scherpe variaties vertonen. De richtingskarakteristiek moet vlak zijn binnen een hoek van circa 40°.

3. De door de bron veroorzaakte geluidsniveaus dienen tenminste 10dB hoger te zijn dan het achtergrondgeluid, dat wil zeggen alle geluiden die niet van de bron afkomstig zijn.

4. Het geluiddrukniveau buiten het gebouw L2,i wordt per octaafband bepaald op 2 meter afstand van het begrenzingsvlak.

5. Het (ruimtelijk gemiddelde) geluiddrukniveau binnen de ruimte Lb,i wordt per octaafband bepaald. Voor indicatieve doeleinden kan voor de bepaling van het geluiddrukniveau binnen de verblijfsruimte - Lb,i - eventueel worden volstaan met één meting op 1 à 1,5 meter afstand van de uitwendige scheidingsconstructie, ter hoogte van het midden. Ter compensatie van een systematische fout dient het aldus gemeten geluiddrukniveau met 1 dB te worden verlaagd.

6. In de verblijfsruimte dient per octaafband met de middenfrequenties 125 Hz, 250 Hz, 500 Hz, 1000 Hz, 2000 Hz, de nagalmtijd Ti te worden bepaald.

7. Uit de waarden L2,1, Lb,i en Ti en de referentienagalmtijd To, (zie artikel 3, vijfde lid) wordt het partiële geluidsniveauverschil van de uitwendige scheidingsconstructie Di bepaald volgens de formule:

Di = L2,i - Lb,i + 10 log (Ti/To) (dB) (4)

8. In verband met de reflecties van het geluid op de uitwendige scheidingsconstructie dient het partiële geluidsniveauverschil te worden gecorrigeerd voor de bepaling van de partiële geluidwering volgens de formule:

Gi = Di - Cr (dB) (5)

waarin Cr = 0 of 3 dB, overeenkomstig artikel 3, tweede lid.

9. Uit de partiële geluidwering Gi (voor de octaafbanden met de middenfrequenties 125 Hz, 250 Hz, 500 Hz, 1000 Hz en 2000 Hz) wordt, rekening houdende met het standaardspectrum, de waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie bepaald volgens de formule (3) (zie artikel 3, zesde lid).

10. De apparatuur ter bepaling van de geluiddrukniveaus dient zodanig te zijn dat voor de meetketen wordt voldaan aan IEC-publicatie 651, uitgave 1979, type 2.

§ 3. De voorzieningen

Artikel 5.

De voorzieningen mogen geen essentiële vermindering van het comfort van de woning en geen of nauwelijks intensiever of moeilijker uitvoerbaar onderhoud tot gevolg hebben, in vergelijking met gelijksoortige woningen buiten geluidszones.

Artikel 6.

De kwaliteit van de voorzieningen moet zodanig zijn dat de effectiviteit bij normaal onderhoud voor een lange periode gewaarborgd is. Onderhoud of vervanging van voor de geluidwering van belang zijnde onderdelen moet mogelijk zijn.

Artikel 7.

Voor toe te passen constructiedelen ten behoeve van de geluidwering dient door middel van een meetrapport of anderszins aangetoond te worden, dat zij geschikt zijn om te voldoen aan de voor het project gestelde eisen betreffende de geluidwering.

Artikel 8.

Door of vanwege Onze Minister kunnen nadere gegevens betreffende de voorzieningen worden geëist die van belang zijn voor de geluidwering.

Artikel 9.

1. Voor zover de geluidwerende voorzieningen van invloed zijn op de luchtverversing dienen de eisen van het Bouwbesluit daaromtrent in acht te worden genomen.

2. De noodzakelijk aan te brengen ventilatievoorzieningen dienen in principe te passen binnen het aanwezige ventilatiesysteem, veelal bedoeld voor natuurlijke ventilatie. Mechanische ventilatievoorzieningen zullen slechts worden aangebracht als de noodzaak daartoe naar het oordeel van Onze Minister is aangetoond. De mechanische ventilatievoorzieningen mogen geen hogere geluidsniveaus in de verblijfsruimten veroorzaken dan de geluidsniveaus, gegeven in de norm van het Nederlands Normalisatie Instituut, NEN 1070, uitgave 1976.

3. Indien er in een uitwendige scheidingsconstructie waaraan eisen worden gesteld ten aanzien van de geluidwering, regelbare luchttoevoeropeningen zijn opgenomen, wordt bij de bepaling van de geluidwering, behoudens het vierde lid, verondersteld dat deze zodanig zijn geopend dat de minimale luchtverversing van de verblijfsruimte plaatsvindt.

4. Indien toepassing van het derde lid leidt tot het aanbrengen van geluidwerende ventilatie-openingen en een volledige toepassing daarvan stuit op zwaarwegende technische of financiële bezwaren, wordt ten minste 50% van de benodigde luchttoevoeropening van geluiddemping voorzien. Voor de bepaling van de geluidwering worden de additionele klassieke ventilatievoorzieningen gesloten geacht.

§ 4. Toezicht en oplevering

Artikel 10.

1. Ten behoeve van de oplevering van de geluidwerende voorzieningen wordt bij steekproef een meting uitgevoerd ter controle van de krachtens artikel 10, tweede lid, van het besluit bepaalde waarde van de geluidwering. De steekproefgrootte dient ten minste te zijn één op de twintig woningen of één op de twintig ruimten in andere geluidsgevoelige gebouwen.

2. De in het eerste lid bedoelde metingen vinden tenminste plaats ten aanzien van die ruimten waarvan de geluidwering naar het oordeel van Onze Minister bijzondere aandacht verdient.

3. Van elke meting ingevolge het eerste lid worden in een rapport het resultaat en alle voor die meting relevante gegevens weergegeven. Indien uit een meting blijkt dat niet is voldaan aan de ingevolge artikel 11, tweede lid, van het besluit bepaalde waarde van de geluidwering, dan wordt in het rapport waar mogelijk de oorzaak daarvan aangegeven.

Artikel 11.

Bij de oplevering van de geluidwerende voorzieningen wordt aan de eigenaar en de bewoner van de woning een duidelijk, op schrift gestelde gebruiksaanwijzing en onderhoudsvoorschrift voor de aangebrachte geluidwerende voorzieningen ter beschikking gesteld.

Naar boven