Beschikking grondbankstelsel

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 21-10-2007 t/m heden

Beschikking grondbankstelsel

De Staatssecretaris van Landbouw en Visserij,

Gelet op de artikelen 57 en 58 van de Wet agrarisch grondverkeer (Stb. 1981, 248) en op artikel 2 van het Besluit grondbankstelsel (Stb. 1982, 692);

Gehoord de commissie beheer landbouwgronden;

Besluit:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze beschikking wordt verstaan onder:

    • a. 'commissie': commissie beheer landbouwgronden als bedoeld in artikel 30 van de Wet agrarisch grondverkeer;

    • b. 'uitgifte': uitgifte in erfpacht van landbouwgronden door het bureau;

    • c. 'aanvrager': degene, die op de voet van deze beschikking een aanvrage voor uitgifte heeft ingediend;

    • d. 'sub-commissie': subcommissie van de provinciale commissie beheer landbouwgronden, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Instellingsbeschikking provinciale commissies beheer landbouwgronden (Stcrt. 1982, 236);

    • e. 'bedrijfsomvang': de bedrijfsomvang naar de toestand op het tijdstip van de, bij het indienen van de aanvrage, laatst bekende, in artikel 24 van de Landbouwwet bedoelde, landbouwtelling;

    • f. 's.b.e.': standaardbedrijfseenheden, te weten de door het Landbouw-Economisch Instituut berekende verhoudingsgetallen, die een beoordeling mogelijk maken van de produktie-omvang van het gehele bedrijf, alsmede van de afzonderlijke produktierichtingen, zoals aangegeven op de bij deze beschikking behorende bijlage;

    • g. 'akkerbouwbedrijf': bedrijf waarvan de bedrijfsomvang van de sector akkerbouw, in s.b.e. uitgedrukt, ten minste 80% van de totale bedrijfsomvang uitmaakt;

    • h. 'Landinrichtingcommissie':commissie als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Landinrichtingswet;

    • i. 'directeur': directeur van het bureau;

    • j. 'besluit': Besluit grondbankstelsel (Stb. 1982, 692).

Artikel 2

  • 1 Uitgifte als bedoeld in artikel 2 van het besluit kan plaatsvinden aan:

    • a. een natuurlijk persoon die voor eigen rekening een bedrijf uitoefent;

    • b. meerdere natuurlijke personen die voor gezamenlijke rekening een bedrijf uitoefenen;

    • c. een rechtspersoon die een bedrijf uitoefent.

  • 2 Om voor uitgifte in aanmerking te komen dient aan de in deze beschikking neergelegde voorwaarden te zijn voldaan.

Hoofdstuk II. Regelen om voor uitgifte in aanmerking te komen

Titel I. Algemene regelen

Paragraaf 1. Regelen met betrekking tot de ondernemer

Artikel 3

  • 1 Voor zover de aanvrager als natuurlijk persoon een bedrijf uitoefent, kan uitgifte slechts plaatsvinden indien hij ten tijde van het indienen van de aanvrage;

    • a. het hoofdberoep in de landbouw heeft;

    • b. beschikt over voldoende ondernemerschap en vakbekwaamheid;

    • c. in de gevallen bedoeld in artikel 2, onder a en b, van het besluit, de 35-jarige leeftijd en in het geval bedoeld in artikel 2, onder c, van het besluit, de 44-jarige leeftijd niet heeft overschreden.

  • 2 Het in het eerste lid, onder a, bedoelde vereiste wordt niet gesteld, indien uitgifte plaatsvindt in het geval van opvolging, als bedoeld in artikel 2, onder a, van het besluit, en mits degene die wordt opgevolgd aan dit vereiste voldoet.

  • 3 In de gevallen van bedrijfsvergroting, als bedoeld in artikel 2, onder c, van het besluit, kan, indien de aanvrager de leeftijd van 44 jaar heeft overschreden, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onder c, uitgifte plaatsvinden, indien de aanvrager een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of een pleegkind heeft van 16 jaar of ouder, waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat hij de aanvrager zal opvolgen.

Artikel 4

Indien meer natuurlijke personen voor gezamenlijke rekening een bedrijf uitoefenen, kan uitgifte slechts plaatsvinden, indien:

  • a. ieder van hen voldoet aan het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onder a, b en c;

  • b. de door hen aangegane samenwerkingsovereenkomst schriftelijk is aangegaan en voorts:

    • 1°. een regeling bevat met betrekking tot de beëindiging van de samenwerking;

    • 2°. voorziet in de wijze van inbreng van het erfpachtrecht in de samenwerking.

Artikel 5

Indien een rechtspersoon een bedrijf uitoefent, kan uitgifte slechts plaatsvinden indien:

  • 1°. de bedrijfsleider:

    • a. voldoet aan het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onder a, b en c;

    • b. duurzaam met de leiding van het bedrijf zal zijn belast;

    • c. niet tevens buiten het betrokken bedrijf bedrijfsleider is;

  • 2°. de rechtspersoon bij de aanvrage tot uitgifte de navolgende gegevens overlegt:

    • a. de rechtsvorm;

    • b. de naam van de rechtspersoon;

    • c. de arbeidsovereenkomst met de bedrijfsleider;

    • d. de statuten, voor zover de rechtspersoon deze heeft.

Paragraaf 2. Regelen met betrekking tot het bedrijf

Artikel 6

De aanvrage dient betrekking te hebben op een bedrijf waarvan de bedrijfsomvang van de sector veehouderij, dan wel van de sector akkerbouw, dan wel van deze sectoren gezamenlijk, in s.b.e. uitgedrukt, ten minste 80% van de totale bedrijfsomvang uitmaakt.

Artikel 7

Ten behoeve van het bedrijf mag gedurende een tijdvak van drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van indiening van de aanvrage geen aanvrage zijn ingediend die tot uitgifte op de voet van deze beschikking heeft geleid.

Artikel 8

De bedrijfsoppervlakte mag gedurende een tijdvak van vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van indiening van de aanvrage niet zijn verkleind, tenzij verkleining heeft plaatsgevonden door onteigening, minnelijke verkoop ter voorkoming van onteigening, een rechterlijke uitspraak ingevolge artikel 370, eerste lid, onder b, of 377 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, een verdeling als bedoeld in artikel 3:178 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel onderbedeling in het kader van landinrichting als gevolg van toepassing van de artikelen 139 tot en met 144 van de Landinrichtingswet, of van artikel 56 van de Wet inrichting landelijk gebied, in het kader van de reconstructie als gevolg van toepassing van artikel 15 van de Reconstructiewet Midden-Delfland of in het kader van de herinrichting als gevolg van toepassing van artikel 55 van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën.

Artikel 9

  • 1 Uitgifte vindt plaats, indien de aanvrager aantoont dat:

    • a. bij eigendomsverkrijging van de voor uitgifte in aanmerking komende landbouwgrond de financieringsstructuur van het bedrijf ongunstig wordt, en

    • b. de uitgifte leidt tot een verantwoorde financieringsstructuur van het bedrijf.

  • 2 Ter beoordeling van de financieringsstructuur van het bedrijf dient de aanvrager de boekhouding over de drie jaren voorafgaande aan het jaar van indiening van de aanvrage over te leggen.

  • 3 Geen uitgifte vindt plaats, indien is gebleken dat een eigenaar, een (mede) rechthebbende, een aandeelhouder, dan wel een eigenaar van een of meerdere bewijzen van deelgerechtigheid van, onderscheidenlijk in het bedrijf, over voldoende financiële middelen beschikt om het met de aanvrage beoogde doel anders dan door uitgifte te kunnen realiseren.

  • 4 Geen uitgifte vindt plaats, indien is gebleken dat de aanvrager een of meerdere onroerende goederen, die tot het bedrijf behoren, heeft verkregen of zal verkrijgen tegen een prijs, die duidelijk uitgaat boven de prijs, die in de regio waarbinnen het bedrijf gelegen is, gangbaar is bij de aankoop van met betrokken onroerende goederen vergelijkbare goederen.

Paragraaf 3. Regelen met betrekking tot de voor uitgifte in aanmerking komende landbouwgrond

Artikel 10

De doelstellingen van het landbouwstructuurbeleid mogen door de uitgifte niet in nadelige zin worden beïnvloed. Van een zodanige beïnvloeding is onder meer sprake, indien: a. de levensvatbaarheid van het bedrijf waarvan de landbouwgrond afkomstig is door de uitgifte vermindert; b. met de uitgifte de verkavelingssituatie van het bedrijf waarop de aanvrage betrekking heeft, niet verantwoord is.

Artikel 11

In afwijking van artikel 10, onder b, zal, voor zover één of meer in de uitgifte betrokken percelen zijn gelegen in Midden-Delfland als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet Midden-Delfland, in een deelgebied, genoemd in artikel 1 van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, in een gebied ten aanzien waarvan een besluit tot landinrichting als bedoeld in de hoofdstukken III en IV van de Landinrichtingswet is genomen, of in een gebied ten aanzien waarvan een besluit tot landinrichting als bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied is genomen, uitgifte kunnen plaatsvinden, indien blijkens een schriftelijke verklaring inzake de toedeling van de landinrichtingscommissie, respectievelijk van gedeputeerde staten, na de verwezenlijking van het plan van toedeling de verkavelingssituatie van het bedrijf verantwoord zal zijn.

Artikel 12

  • 1 De oppervlakte van de uit te geven landbouwgrond dient ten minste 5 ha te bedragen.

  • 2 Landbouwgrond waarvan de aanvrager eigenaar of mede-eigenaar is kan niet in eigendom aan het bureau worden overgedragen.

Titel II. Bijzondere regelen

Paragraaf 1. Regelen met betrekking tot de uitgifte in geval van bedrijfsopvolging en uitoefening van het voorkeursrecht door de pachter

Artikel 13

  • 1 In de gevallen van opvolging en uitoefening van het voorkeursrecht door de pachter als bedoeld in artikel 2, onder a en b, van het besluit, kan uitgifte slechts plaatsvinden:

    • a. nadat de aanvrager er voor zorg heeft gedragen dat alle percelen landbouwgrond die op het tijdstip van het indienen van de aanvraag bij het betrokken bedrijf in gebruik zijn daarbij in gebruik blijven;

    • b. nadat de in erfpacht uit te geven landbouwgrond in eigendom is overgedragen aan het bureau;

    • c. indien de met de eigendomsoverdracht als bedoeld onder b gemoeide tegenprestatie van het bureau niet meer bedraagt dan € 100.000,-, met inbegrip van de kosten van de notariële akten met de daarbij behorende rechten en verschotten;

    • d. indien voldaan wordt aan het bepaalde in de artikelen 14 en 15.

Artikel 14

De oppervlakte van de uit te geven landbouwgrond bedraagt ten hoogste 5 ha, tenzij de aanvrager aantoont dat de financieringsstructuur van het bedrijf bij uitgifte van slechts 5 ha ongunstig wordt. De toepassing van het laatste zinsdeel laat het bepaalde in artikel 13, onder c, onderlet.

Artikel 15

  • 1 De bedrijfsoppervlakte dient na uitgifte ten minste te zijn:

    • a. 40 ha voor een akkerbouwbedrijf;

    • b. 25 ha voor elk ander bedrijf.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid dient de bedrijfsoppervlakte, indien de aanvrager de dertigjarige leeftijd nog niet heeft overschreden, na uitgifte ten minste te zijn:

    • a. 32 ha voor een akkerbouwbedrijf;

    • b. 20 ha voor elk ander bedrijf;

    • c. 17,5 ha voor een bedrijf, waarop de intensieve veehouderij wordt uitgeoefend en waarvan de bedrijfsomvang van de intensieve veehouderij ten minste 40 s.b.e. bedraagt.

  • 3 Onder intensieve veehouderij als bedoeld in het tweede lid, onder c, wordt verstaan het in daartoe bestemde bedrijfsgebouwen houden van:

    • - mestkalveren;

    • - stieren, daaronder begrepen ossen, voor de mesterij, jonger dan 24 maanden en niet zijnde mestkalveren;

    • - mestvarkens;

    • - fokvarkens;

    • - slachtkuikens;

    • - leghennen;

    • - kalkoenen.

Paragraaf 2. Regelen met betrekking tot de uitgifte in geval van vergroting van de bedrijfsoppervlakte

Artikel 16

In geval van vergroting van de bedrijfsoppervlakte als bedoeld in artikel 2. onder c, van het besluit, kan uitgifte slechts plaatsvinden, indien:

  • a. de uit te geven landbouwgrond reeds voor het tijdstip van de indiening van de aanvrage door het bureau in eigendom is verworven en deze gronden door de directeur voor vergroting van de bedrijfsoppervlakte door uitgifte op grond van deze beschikking zijn aangewezen, of

  • b. de uit te geven landbouwgrond gelegen is in een beheersgebied als bedoeld in artikel 1 van de Beschikking beheersovereenkomsten 1983.

Artikel 17

Indien de uit te geven landbouwgrond gelegen is in een beheersgebied als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, kan de uitgifte slechts plaatsvinden:

  • a. nadat de in erfpacht uit te geven landbouwgrond, voor zover dit niet reeds aan het bureau in eigendom toebehoort op het tijdstip van het indienen van de aanvrage, in eigendom is overgedragen aan het bureau;

  • b. indien met betrekking tot de in de uitgifte begrepen gronden een beheersovereenkomst, als bedoeld in als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling wordt gesloten, indien een begrenzingenplan als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, is vastgesteld.

Artikel 18

  • 1 De oppervlakte van de in erfpacht uit te geven landbouwgrond bedraagt ten hoogste 10 ha.

  • 2 Indien de uitgifte van ten hoogste 10 ha zou leiden tot een ongewenste versnippering van de eigendom van een topografisch perceel landbouwgrond, kan uitgifte plaatsvinden tot een oppervlakte van ten hoogste 15 ha.

Artikel 19

  • 1 De som van de oppervlakte van de in erfpacht uit te geven percelen grond en van de bedrijfsoppervlakte op het tijdstip van het indienen van de aanvrage dient te zijn:

    • a. ten minste 40 ha en ten hoogste 60 ha voor een akkerbouwbedrijf;

    • b. ten minste 25 ha en ten hoogste 40 ha voor elk ander bedrijf.

  • 2 Indien de aanvrager de dertigjarige leeftijd nog niet heeft overschreden, dient in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, de minimale bedrijfsoppervlakte na uitgifte te zijn:

    • a. 32 ha voor een akkerbouwbedrijf;

    • b. 20 ha voor elk ander bedrijf;

    • c. 17,5 ha voor een bedrijf, waarop de intensieve veehouderij wordt uitgeoefend en waarvan de bedrijfsomvang van de intensieve veehouderij ten minste 40 s.b.e. bedraagt.

  • 3 Onder intensieve veehouderij als bedoeld in het tweede lid, onder c, wordt verstaan het in daartoe bestemde bedrijfsgebouwen houden van:

    • - mestkalveren;

    • - stieren, daaronder begrepen ossen, voor de mesterij, jonger dan 24 maanden en niet zijnde mestkalveren;

    • - mestvarkens;

    • - fokvarkens;

    • - slachtkuikens;

    • - leghennen;

    • - kalkoenen.

Hoofdstuk III. De aanvraagprocedure

Artikel 20

  • 1 Om voor uitgifte in aanmerking te komen dient een aanvrage op een volledig ingevuld en ondertekend daartoe strekkend aanvraagformulier bij het hoofd beheer landbouwgronden te worden ingediend.

  • 2 Het aanvraagformulier wordt door de directeur vastgesteld.

Artikel 21

Het hoofd beheer landbouwgronden onderzoekt of er sprake is van een van de gevallen als bedoeld in artikel 2 van het besluit, alsmede of en in hoeverre wordt voldaan aan de in de artikelen 3, eerste lid, onder a en c, 4, onder a, voor zover het betreft het bepaalde in artikel 3, onder a en c, 5, 6, 7, 8, 14, eerste lid, 15, 16, 18 en 19 gestelde voorwaarden.

Artikel 22

  • 1 Indien blijkt dat aan de voorwaarden, als bedoeld in artikel 21, niet wordt voldaan, wijst de inspecteur de aanvrage namens de commissie af.

  • 2 Geen afwijzing vindt plaats, indien artikel 3, derde lid van toepassing kan zijn.

  • 3 De directeur Landelijke Gebieden en Kwaliteitszorg deelt de in het eerste lid bedoelde afwijzing onder vermelding van de redenen schriftelijk namens de commissie mede aan de aanvrager en zendt afschrift van zodanige mededeling aan de commissie en de sub-commissie.

Artikel 23

Het hoofd beheer landbouwgronden bereidt de verdere behandeling van aanvragen, waarop niet afwijzend is beslist, voor en gaat daarbij in ieder geval na of wordt voldaan aan de voorwaarden van deze beschikking om voor een toewijzing van een aanvrage in aanmerking te komen.

Artikel 24

Namens de commissie legt de inspecteur een voorstel voor een beslissing omtrent een aanvrage met het verzoek om advies voor aan de sub-commissie.

Artikel 25

De sub-commissie brengt over de aanvrage een met redenen omkleed advies uit en doet dit aan de directeur toekomen.

Artikel 26

De inspecteur deelt de aanvrager namens de commissie mede dat uitgifte zal kunnen plaatsvinden, indien:

  • a. aan de sub-commissie is voorgesteld tot uitgifte te besluiten;

  • b. het voorstel in overeenstemming is met de uitgebrachte adviezen;

  • c. de sub-commissie zich unaniem met het voorstel kan verenigen en

  • d. de directeur zich met het voorstel kan verenigen.

Artikel 27

  • 1 In alle gevallen, waarin de mededeling als bedoeld in artikel 26, aanhef, niet kan worden gedaan, wordt de aanvrage door de commissie behandeld.

  • 2 De directeur doet de commissie ten behoeve van de behandeling van de aanvrage de noodzakelijke stukken toekomen.

  • 3 De beslissing van de commissie wordt schriftelijk door de commissie aan de aanvrager medegedeeld.

Hoofdstuk IV. De overeenkomst

Artikel 28

  • 1 De uitgifte vindt plaats door het sluiten van een erfpachtovereenkomst met het bureau.

  • 2 In geval van uitgifte ten behoeve van een bedrijf dat door meer natuurlijke personen voor gezamenlijke rekening wordt uitgeoefend, wordt de erfpachtovereenkomst tussen het bureau en deze personen gezamenlijk gesloten, indien het personen uit dezelfde generatie betreft.

  • 3 Indien de samenwerking als bedoeld in het tweede lid is aangegaan tussen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of met een pleegkind, wordt de erfpachtovereenkomst tussen het bureau en, na overleg, één van deze personen gesloten.

  • 4 In geval van uitgifte ten behoeve van een bedrijf dat door een rechtspersoon wordt uitgeoefend, wordt de erfpachtovereenkomst, tussen het bureau en deze persoon gesloten.

Artikel 29

De in de Beschikking uitgiftevoorwaarden grondbank opgenomen voorwaarden maken deel uit van de in artikel 28 bedoelde erfpachtovereenkomst.

Hoofdstuk V. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 31

  • 1 Deze beschikking kan worden aangehaald als 'Beschikking grondbankstelsel'.

  • 2 Zij wordt in de Nederlandse Staatscourant bekend gemaakt en treedt in werking met ingang van 1 januari 1983.

De

Staatseacretaris

van Landbouw en Visserij,

A. Ploeg

Bijlage als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Beschikking grondbankstelsel

Standaardbedrijfseenheden (S.B.E.)

Aantal s.b.e.

per ha.

AKKERBOUW

Granen

2,5

Korrelmaïs

2,5

Vroege aardappelen

9,0

Pootaardappelen (zand of veen)

9,0

Pootaardappelen (klei)

12,0

Consumptie-aardappelen (zand)

6,0

Consumptie-aardappelen (klei)

7,5

Fabrieksaardappelen

4,5

Suikerbieten

6,5

Pootbieten

16,0

Aardappelen te velde verkocht

5,5

Groene erwt

3,5

Bruine bonen/witte bonen

3,5

Conservenerwten (contract)

2,0

Tuinbonen (contract)

2,5

Stamslabonen (contract)

2,5

Erwten, capucijners

3,5

Vlas

3,5

Bietenzaad

9,0

Koolzaad, blauwmaanzaad kanariezaad, graszaad, klaverzaad etc.

3,0

Overige landbouwzaden

3,0

Vlas te velde verkocht

2,5

Voederbieten

4,5

Snijmaïs

3,5

Koolrapen, wortelen

7,0

Klaver en luzerne

1,5

Grasland

1,0

Overige voedergewassen

2,5

Snijmaïs te velde verkocht

2,5

Overige knol- en wortelgewassen

4,5

Vervoerderde nagewassen, raaigrassen e.d.

1,5

Stoppelknollen e.d.

4,0

Bladkool e.d.

4,5

DIVERSEN

Grasland

1,0

Zaaiklaar verhuurd land

1,5

Deelbouw op eigen land

2,5

Werk voor derden

0,19

Boerenkaas

0,2

GROENTEN OPEN GROND

Tuinbonen (handpluk)

25,0

Stamslabonen (handpluk)

29,0

Stokbonen

39,0

Zaaiuien

7,0

Zaaiuien te velde verkocht

5,0

Zilveruien

6,0

Poot- en plantuien

14,0

Sjalotten

13,0

Waspeen

23,0

Bospeen (incl. nateelt)

44,0

Witlofwortelen

9,0

Winterwortelen

15,0

Kroten

14,0

Knolselderij

18,0

Knolselderij (contract)

11,0

Radijs (incl. nateelt)

74,0

Schorseneren

31,0

Kropsla

28,0

Andijvie

28,0

Spinazie

22,0

Spinazie (contract)

2,5

Prei

32,0

Rabarber

29,0

Asperges

20,0

Augurken

39,0

Aardbeien

42,0

Spruitkool

19,0

Witte kool (vroege)

10,0

Rode, savooiekool (vroege)

17,0

Herfst- en bewaarkool

18,0

Bloemkool (incl. nateelt)

29,0

Spitskool (incl. nateelt)

22,0

Overige groentegewassen Boomgaard en landbouwbedrijven

4,5

TUINBOUW

Appelen

20

Peren

19

Kersen, pruimen

17

Frambozen

57

Rode bessen

52

Zwarte bessen

35

Tuinbouwzaden

20

Bloemkwekerijgewassen

55

Boomkwekerijgewassen

75

Vaste planten

140

Hyacinten

65

Tulpen

55

Narcissen

32

Gladiolen

20

Aantal s.b.e.

per dier

Melkkoeien

2,5

Stieren ouder dan 1 jaar

1,25

Jongvee

0,7

Mestkalveren

0,4

Mestvee, meststieren

0,7

Paarden (excl. werkpaarden)

0,7

Schapen

0,3

Mestvarkens

0,18

Opfokzeugen en -beren

0,18

Fokzeugen en -beren

1,4

Leghennen 5 mnd en ouder

0,013

Opfokkuikens/jonge hennen

0,006

Slachtkuikens

0,0035

Slachtkuikenouderdieren

0,03

Slachtkuikenouderdieren jonger dan 6 mnd

0,01

Eenden voor de leg

0,03

Eenden voor de slacht

0,01

Kalkoenen voor de slacht

0,008

Kalkoenen voor de broed

0,07

Kalkoenen voor de broed jonger dan 7 mnd

0,02

Overig pluimvee

0,02

Nertsen

0,2

Konijnen, voedsters

0,2

Konijnen voor de slacht

0,02

Naar boven