Toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 ten aanzien van uitkeringen ter zake van bedrijfsbeeindiging in het midden- en kleinbedrijf

[Regeling vervallen per 09-09-2006 met terugwerkende kracht tot en met 29-08-2006.]
Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 24-11-1982 t/m 28-08-2006

Toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 ten aanzien van uitkeringen ter zake van bedrijfsbeeindiging in het midden- en kleinbedrijf

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Naar aanleiding van ter zake gestelde vragen deel ik u het volgende mede.

Op grond van door de Staatssecretaris van Economische Zaken goedgekeurde bestuursbesluiten van de Stichting Ontwikkeling en Sanering voor het Midden- en Kleinbedrijf wordt door die stichting bedrijfsbeëindigingshulp verleend ter zake van bedrijfsbeëindiging in het midden- en kleinbedrijf.

De hulp kan naast voorlichting inzake de wijze van bedrijfsbeëindiging en advies en bemiddeling met betrekking tot omscholing(sfaciliteiten), bestaan uit de toekenning van een recht op het ontvangen van een maandelijkse uitkering gedurende een periode van in beginsel maximaal 2 jaar.

Deze uitkering is gerelateerd aan het inkomen dat is genoten gedurende een bepaalde, vóór de liquidatie van de onderneming gelegen periode. Op bedoelde uitkering worden de inkomsten welke uit andere hoofde worden genoten, geheel of gedeeltelijk in mindering gebracht. Aan de hulp zijn een aantal voorwaarden verbonden. Zo dient de aanvrager van de hulp ten minste 5 jaar onafgebroken ondernemer in het midden- en kleinbedrijf te zijn geweest, zijn uit onderneming gekregen inkomen mag een bepaald bedrag niet hebben overschreden en hij moet eerdergenoemde stichting machtigen om hem als werkzoekende bij een arbeidsbureau te doen inschrijven. Voorts moet de aanvrager de door hem gedreven onderneming binnen een bepaalde tijd liquideren en dient hij zich bij een met meerbedoelde stichting te sluiten overeenkomst te verbinden dat hij zich niet opnieuw als ondernemer zal vestigen dan na daaromtrent aan het Centraal Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf advies te hebben gevraagd. In het voldoen aan deze voorwaarden en wel in het bijzonder de twee laatstbedoelde onderkennen sommigen, zo is mij gebleken, een prestatie waarvoor de eerderbedoelde uitkering de tegenprestatie vormt. Deze opvatting wordt door mij niet onderschreven. Meerbedoelde uitkering is naar mijn oordeel niet zozeer een vergoeding voor het niet meer uitoefenen van ondernemersactiviteiten doch veeleer een ter beschikkingstelling van geldmiddelen om de periode gelegen tussen het moment van beëindiging van de onderneming en dat waarop nieuwe aktiviteiten worden ontplooid, financieel te kunnen overbruggen. Bedacht dient te worden, dat de onderwerpelijke uitkering kan worden verkregen in alle gevallen van bedrjfsbeëindiging ongeacht of daarmede bepaalde doeleinden (bijv. structuurverbetering van de bedrijfstak) worden gediend, terwijl voorts de betreffende uitkeringsgerechtigde te allen tijde – mits ter zake advies wordt ingewonnen bij eerderbedoeld instituut – opnieuw ondernemersaktiviteiten kan gaan ontplooien.

In verband met het vorenstaande kan, naar wordt gemeend, niet worden gesproken van een dienst in de zin van artikel 4 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Derhalve zal ter zake heffing van omzetbelasting achterwege dienen te blijven.

Naar boven