Toepassing van artikel 8 van de Wet op de omzetbelasting 1968 ten aanzien van door de overheid uitgekeerde sloopsubsidies

[Regeling vervallen per 09-09-2006 met terugwerkende kracht tot en met 29-08-2006.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 03-06-1980 t/m 28-08-2006

Toepassing van artikel 8 van de Wet op de omzetbelasting 1968 ten aanzien van door de overheid uitgekeerde sloopsubsidies

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

1. Ik deel u mede dat de Hoge Raad der Nederlanden met betrekking tot de toepassing van de omzetbelastingwetgeving bij arrest van 5 september 1979, nr. 19269 de volgende beslissing heeft genomen.

Belanghebbende exploiteerde tot 1 januari 1976 een vrachtschip. Op die datum legde hij het schip stil omdat het gebreken vertoonde. Enige tijd later verkocht hij het schip voor de sloop. Naast de door hem terzake bedongen verkoopprijs werd hem door de overheid een zgn. sloopsubsidie toegekend. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat belanghebbende ter zake van de levering mede over de sloopsubsidie omzetbelasting verschuldigd is geworden. Daaraan doet niet af dat de verkoopprijs en de subsidie niet door belanghebbende maar door zijn financieringsmaatschappij zijn ontvangen en door deze zijn afgeboekt op belanghebbendes totale schuld.

Volgt verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft overwogen:

‘dat het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende in het kader van zijn onderneming het schip op 3 mei 1976 heeft verkocht en geleverd;

dat uit de bestreden uitspraak voorts blijkt dat belanghebbende bij het Hof onomstreden heeft gesteld dat hij het schip voor de sloop heeft verkocht tegen een prijs van f... en dat hij ter zake van die verkoop van de overheid een sloopsubsidie ten bedrage van f... heeft ontvangen;

dat het Hof, ervan uitgaande dat in het bedrag van in totaal f... de omzetbelasting geacht moet worden te zijn begrepen, terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende ter zake van deze levering omzetbelasting verschuldigd is geworden ten bedrage van 16/116 van f...;

dat te dezen betekenis mist dat het voornoemd bedrag van f... niet door belanghebbende zou zijn ontvangen, maar hem ten goede zou zijn gekomen door betaling aan zijn financieringsmaatschappij en door deze afgeboekt op zijn totale schuld;

dat het beroep derhalve niet tot cassatie kan leiden;

Overwegende dat op 23 november 1978 een aanvulling op het beroepschrift in cassatie ter griffie van het Hof is ingekomen, doch de inhoud hiervan buiten beschouwing moet blijven, omdat dit geschrift eerst na afloop van de termijn voor het instellen van beroep in cassatie is ingekomen;

Verwerpt het beroep;’

2. Naar aanleiding van vorenstaand arrest merk ik op, dat dezerzijds met betrekking tot gevallen als het onderhavige in het verleden steeds het standpunt is ingenomen dat de sloopuitkering niet een vergoeding vormt in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, omdat naar gemeend wordt in bedoelde gevallen niet een prestatie jegens de overheid of jegens een ander kan worden onderkend. Aangezien dat standpunt nog steeds juist voorkomt wordt goedgekeurd dat ook voortaan over sloopuitkeringen, toegekend hetzij op grond van de Sloopregeling Binnenvaart 1976 hetzij op grond van de Wet Sloopregeling binnenvaart aan ondernemers die hun schip (schepen) doen slopen, voldoening van omzetbelasting achterwege blijft.

Naar boven