Wet giraal effectenverkeer

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-04-2016 t/m 02-01-2018

Wet van 8 juni 1977, houdende bepalingen betreffende het giraal effectenverkeer

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is wettelijke bepalingen vast te stellen betreffende het giraal effectenverkeer;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aangesloten instelling: rechtspersoon die als zodanig door een centraal instituut is toegelaten;

  • centraal instituut: als zodanig door Onze Minister aangewezen rechtspersoon;

  • effect: financieel instrument als bedoeld in onderdeel a, b of c van de definitie van financieel instrument in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht en een ander financieel instrument waarvan een centraal instituut heeft bepaald dat het tot een girodepot kan behoren;

  • intermediair: aangesloten instelling, beleggingsonderneming of bank in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht waaraan het op grond van die wet is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen respectievelijk het bedrijf van bank uit te oefenen;

  • Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

  • verzamelbewijs: document waarin effecten aan toonder van één soort zijn belichaamd die tot een verzameldepot of een girodepot behoren.

Artikel 2

  • 1 Vanwege Onze Minister wordt toezicht uitgeoefend op het centraal instituut. De toezichthouder wordt door Onze Minister benoemd en ontslagen.

  • 2 De toezichthouder heeft het recht de vergaderingen van de organen van het centraal instituut bij te wonen en aldaar een raadgevende stem uit te brengen.

  • 3 Het bestuur van het centraal instituut is gehouden aan de toezichthouder al die inlichtingen te verstrekken welke deze tot een behoorlijke uitoefening van het toezicht nodig acht.

  • 4 Onze Minister kan nadere regels vaststellen betreffende dit toezicht. Deze regels worden bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

  • 5 [Red: vervallen.]

  • 6 Wijziging van de statuten van het centraal instituut behoeft de voorafgaande instemming van Onze Minister.

Artikel 3

  • 1 Onze Minister kan op voordracht van de toezichthouder besluiten van organen van het centraal instituut vernietigen wegens strijd met de statuten, met de in artikel 4 bedoelde regels of met de eisen van een behoorlijk giraal effectenverkeer.

  • 2 Een voordracht tot vernietiging moet worden gedaan binnen tien dagen na die waarop de toezichthouder van het besluit heeft kennis gekregen. Hangende de beslissing op de voordracht is het besluit geschorst.

  • 3 Onze Minister geeft zijn beschikking binnen zestig dagen na die waarop de voordracht tot vernietiging is gedaan. Is binnen die termijn geen beschikking gegeven, dan neemt de schorsing van het besluit een einde en kan het besluit niet meer door Onze Minister worden vernietigd. Onze Minister kan zijn beslissing ten hoogste tweemaal voor zestig dagen verdagen. Van iedere verdaging wordt vóór de afloop van de termijn schriftelijk aan het centraal instituut en de toezichthouder kennis gegeven.

  • 4 De toezichthouder geeft van een voordracht tot vernietiging onverwijld kennis aan het centraal instituut. Onze Minister geeft van zijn beschikking onverwijld kennis aan de toezichthouder en aan het centraal instituut.

Artikel 4

Het centraal instituut stelt regels vast betreffende de toelating als aangesloten instelling en betreffende de intrekking van zodanige toelating. Deze regels behoeven de instemming van Onze Minister waarna het centraal instituut van deze regels mededeling doet in de Staatscourant.

Artikel 7

Indien het een beleggingsonderneming of bank als bedoeld in de definitie van intermediair op grond van de Wet op het financieel toezicht niet langer is toegestaan zijn beroep of bedrijf uit te oefenen, geldt deze wet alsof de beleggingsonderneming of bank nog intermediair in de zin van deze wet is voor zover dit nodig is voor de afwikkeling van de bestaande verzameldepots.

Artikel 8

  • 1 Effecten aan toonder behoren per soort slechts tot een verzameldepot of een girodepot indien zij:

    • a. door middel van een verzamelbewijs in bewaring worden gegeven bij een intermediair onderscheidenlijk een centraal instituut;

    • b. ten name van een intermediair worden bewaard door een instelling in het buitenland waaraan het op grond van het op die instelling van toepassing zijnde recht is toegestaan ten name van cliënten rekeningen in effecten te administreren of aan te houden;

    • c. ten name van een centraal instituut worden bewaard door een instelling in het buitenland waaraan het op grond van het op die instelling van toepassing zijnde recht is toegestaan ten name van cliënten rekeningen in effecten te administreren of aan te houden; of

    • d. ten name van een intermediair onderscheidenlijk een centraal instituut worden bewaard door een in het buitenland gevestigd centraal instituut of een instelling in het buitenland met een vergelijkbare functie dat is erkend op grond van artikel 25, vierde tot en met elfde lid, van Verordening (EU) Nr. 909/2014 van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PbEU 2014, L 257).

  • 2 In afwijking van het eerste lid zullen indien een buitenlands recht van toepassing is op effecten die behoren tot een verzameldepot en die anders dan door middel van een verzamelbewijs in bewaring worden gegeven, die effecten blijven behoren tot het desbetreffende verzameldepot indien dat buitenlands recht niet voorziet in de mogelijkheid van omzetting.

Artikel 8a

Tot een verzameldepot en een girodepot kunnen niet behoren effecten op naam voor de levering waarvan een notariële akte is voorgeschreven en waarvan tevens de overdraagbaarheid bij de statuten respectievelijk de voorwaarden van uitgifte is beperkt of uitgesloten, tenzij deze zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.

Artikel 8b

Indien effecten op naam zijn geleverd aan een intermediair of aan een centraal instituut, kan in het desbetreffende register van de uitgevende instelling, de naam en het adres van de intermediair onderscheidenlijk het centraal instituut worden opgenomen, met vermelding van de datum waarop die aandelen zijn gaan behoren tot het verzameldepot onderscheidenlijk girodepot, de datum van de erkenning of betekening, alsmede van het op ieder aandeel gestorte bedrag.

Hoofdstuk 2. Verzameldepot

Titel 1. Algemeen

Artikel 9

  • 1 Alleen een intermediair kan een verzameldepot in de zin van deze wet houden.

  • 2 Ten aanzien van iedere soort effecten bestaat een afzonderlijk verzameldepot.

Artikel 10

Tot een verzameldepot behoren:

  • a. alle effecten van de betreffende soort die onder de intermediair berusten, voor de intermediair worden bewaard of aan de intermediair zijn geleverd, met uitzondering van effecten aan toonder ten aanzien waarvan de intermediair tot afzonderlijke bewaring verplicht is;

  • b. het ten name van de intermediair staande aandeel in het verzameldepot van effecten van de betreffende soort bij een andere intermediair;

  • c. het ten name van de aangesloten instelling staande aandeel in het in hoofdstuk 3 bedoelde girodepot van effecten van de betreffende soort;

  • d. het ten name van de intermediair staande tegoed terzake van effecten van de betreffende soort, dat wordt aangehouden bij een instelling in het buitenland;

  • e. in het geval dat effecten als bedoeld onder a verloren zijn gegaan, de rechten daaruit of de daarvoor in de plaats getreden vorderingen tot vergoeding, alsmede hetgeen uit hoofde daarvan is ontvangen;

  • f. alle overige goederen die geacht moeten worden in de plaats te zijn getreden van onder a bedoelde effecten, van een onder b of c bedoeld aandeel of van een onder d bedoeld tegoed.

Artikel 11

  • 1 De intermediair is belast met het beheer van het verzameldepot.

  • 2 Hij kan tegenover derden de rechten van degenen aan wie het verzameldepot toebehoort, uitoefenen, indien dit voor een goed beheer dienstig kan zijn.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op het recht tot bijeenroeping van een vergadering van aandeelhouders of houders van andere effecten, tot het bijwonen van en het woordvoeren in een zodanige vergadering, tot het uitoefenen van stemrecht en tot het doen instellen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 345 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4 De intermediair is bevoegd tot een door hem gehouden verzameldepot behorende toonderstukken, te vervangen door een door de instelling die de effecten heeft uitgegeven terzake van die effecten af te geven verzamelbewijs. Op het verzamelbewijs wordt, indien van toepassing, vermeld dat de intermediair door een aantekening op het verzamelbewijs te plaatsen dit mede betrekking kan doen hebben op andere effecten van dezelfde soort, en kan bewerkstelligen dat het verzamelbewijs niet langer betrekking heeft op een of meer effecten waarop het voorafgaand aan de plaatsing van de aantekening betrekking had.

  • 5 De intermediair is bevoegd effecten aan toonder als bedoeld in het vierde lid op naam te doen stellen.

  • 6 De intermediair oefent de in het vierde en vijfde lid genoemde bevoegdheden uitsluitend uit met instemming van de instelling die de effecten heeft uitgegeven.

Artikel 12

  • 1 Bewaargeving van effecten aan toonder aan een intermediair of levering van effecten op naam aan een intermediair ter opname in het verzameldepot heeft tot gevolg dat degene aan wie de effecten toebehoorden op het tijdstip waarop zij door de intermediair ter bewaring in ontvangst zijn genomen dan wel aan de intermediair zijn geleverd, alsdan in het verzameldepot gerechtigd wordt als deelgenoot gezamenlijk met hen die daarin op dat tijdstip reeds gerechtigd waren. Voor zover de effecten bezwaard waren met een beperkt recht, komt dit op zijn aandeel te rusten.

  • 2 Bewaargeving van effecten aan toonder of levering van effecten op naam door de instelling die de effecten heeft uitgegeven aan een intermediair ter opname van die effecten in een verzameldepot, heeft tot gevolg dat degene ten gunste van wie de effecten worden uitgegeven in het verzameldepot gerechtigd wordt als deelgenoot, gezamenlijk met hen die daarin op dat tijdstip reeds gerechtigd waren.

  • 3 Het aandeel wordt berekend naar evenredigheid van de hoeveelheid van de in bewaring gegeven of geleverde effecten.

  • 4 De vorige leden zijn ten aanzien van effecten aan toonder niet van toepassing indien de intermediair zich tot afzonderlijke bewaring heeft verplicht.

Artikel 13

Indien effecten aan toonder uit anderen hoofde dan bewaargeving aan een intermediair worden toevertrouwd, zijn de bepalingen betreffende de in het eerste lid van het vorige artikel bedoelde bewaargeving van overeenkomstige toepassing, tenzij de rechtsverhouding meebrengt dat de intermediair tot afzonderlijke bewaring verplicht is.

Artikel 14

  • 1 Verkrijging van effecten door een intermediair uit hoofde van een levering door een beschikkingsonbevoegde heeft tot gevolg dat degene aan wie de effecten toebehoorden op het tijdstip waarop zij aan de intermediair zijn geleverd, alsdan in het verzameldepot gerechtigd wordt als deelgenoot gezamenlijk met hen die daarop op dat tijdstip reeds gerechtigd waren. Voor zover de effecten bezwaard waren met een beperkt recht, komt dit op zijn aandeel te rusten.

  • 2 Indien de effecten aan toonder luiden en de intermediair de effecten te goeder trouw verkregen heeft, is het eerste lid niet van toepassing en is de overdracht van de effecten aan de intermediair geldig.

  • 3 Indien de effecten op naam luiden is het eerste lid niet van toepassing en is de overdracht van de effecten aan de intermediair geldig indien de intermediair de effecten te goeder trouw heeft verkregen en de onbevoegdheid voortvloeit uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht die niet het gevolg was van onbevoegdheid van de toenmalige overdrager.

Artikel 15

De intermediair draagt desgewenst zorg dat de deelgenoten het aan de effecten verbonden stemrecht, ieder tot de hoeveelheid waarvoor hij in de aanwezige effecten deelgenoot is, kunnen uitoefenen.

Titel 2. Vervreemding en bezwaring

Artikel 16

  • 1 Behoort een verzameldepot toe aan twee of meer deelgenoten, dan kan ieder over zijn aandeel daarin, of over een gedeelte van dat aandeel, beschikken. Een deelgenoot kan met instemming van de intermediair ook beschikken over een gedeelte van een effect, met dien verstande dat uitoefening van aan een aandeel, of van aan een gedeelte van dat aandeel verbonden stemrechten niet mogelijk is voor zover dat aandeel onderscheidenlijk dat gedeelte van dat aandeel niet overeenkomt met een of meer effecten.

  • 2 Een deelgenoot kan niet beschikken over zijn aandeel in een tot een verzameldepot behorend goed afzonderlijk.

Artikel 17

Levering van een aandeel in een verzameldepot geschiedt door bijschrijving op naam van de verkrijger in het daartoe bestemde deel van de administratie van de intermediair.

Artikel 18

Voor zover een bijschrijving van effecten geschiedt tot een grotere hoeveelheid dan waarover de intermediair bevoegd was te beschikken, maakt hij de verkrijger geen deelgenoot in het verzameldepot. Was de verkrijger te goeder trouw op het tijdstip dat hij van de bijschrijving kennis kreeg, dan wordt hij niettemin deelgenoot naar evenredigheid van de bijgeschreven hoeveelheid.

Artikel 19

  • 1 Een overdracht van een aandeel aan de intermediair is ondanks onbevoegdheid van de vervreemder geldig, indien de intermediair te goeder trouw was op het tijdstip van de bijschrijving op zijn naam.

  • 2 Een overdracht van een aandeel aan een ander dan de intermediair in opdracht van de in het vorige lid bedoelde vervreemder is geldig, indien de verkrijger te goeder trouw was op het tijdstip dat hij van de bijschrijving kennis kreeg.

Artikel 20

  • 1 Vestiging van een pandrecht op een aandeel in een verzameldepot ten behoeve van een ander dan de intermediair geschiedt door bijschrijving ten name van de pandhouder in de administratie van de intermediair.

  • 2 Ondanks onbevoegdheid van de pandgever is de vestiging van het pandrecht geldig, indien de pandhouder op het tijdstip dat hij van de bijschrijving kennis kreeg, te goeder trouw was.

Artikel 21

  • 1 Vestiging van een pandrecht op een aandeel in een verzameldepot ten behoeve van de intermediair geschiedt door overeenkomst tussen de pandgever en de instelling.

  • 2 Ondanks de onbevoegdheid van de pandgever is de vestiging van het pandrecht geldig, indien de pandhouder op het tijdstip van het ontstaan te goeder trouw was.

Artikel 22

Onverminderd het bepaalde in artikel 54 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, is de pandhouder in geval van verzuim van de schuldenaar bevoegd effecten van de desbetreffende soort en hoeveelheid, overeenkomstig de op de uitoefening van pandrecht op de betreffende soort effecten toepasselijke wettelijke bepalingen, te doen verkopen en vervolgens het daarmee corresponderende aandeel in het verzameldepot te doen leveren door bijschrijving als in deze wet bedoeld.

Artikel 23

Vestiging van een vruchtgebruik op een aandeel in een verzameldepot geschiedt door bijschrijving ten name van de vruchtgebruiker in de administratie van de intermediair.

Artikel 24

Indien onder een intermediair executoriaal derdenbeslag is gelegd op het aandeel van een deelgenoot in een verzameldepot, is de beslaglegger bevoegd effecten van de desbetreffende soort en hoeveelheid, overeenkomstig de op de executie van een beslag op de betreffende effecten toepasselijke wettelijke bepalingen, te doen verkopen en vervolgens het daarmee corresponderende aandeel in het verzameldepot te doen leveren door bijschrijving als in deze wet bedoeld.

Artikel 25

Beslag onder een intermediair op een ten name van een andere intermediair staand aandeel in een verzameldepot is niet toegelaten.

Titel 3. Uitlevering en verdeling

Artikel 26

  • 1 Voor zover uitlevering op grond van het derde lid en het vierde lid mogelijk is, heeft een deelgenoot recht op uitlevering van de hoeveelheid effecten waarvoor hij deelgenoot is. Uitlevering van een gedeelte van een effect is niet mogelijk.

  • 2 Is het verzameldepot niet toereikend om aan iedere deelgenoot de in het eerste lid bedoelde hoeveelheid effecten uit te leveren, dan levert de intermediair aan een deelgenoot slechts zoveel effecten uit als in verband met de rechten van de andere deelgenoten mogelijk is.

  • 3 Effecten worden uit een verzameldepot slechts uitgeleverd:

    • a. ter opname in een depot van een in het buitenland gevestigd centraal instituut of een buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van een centraal instituut; of

    • b. ter opname in een verzameldepot van een andere intermediair of, indien de instelling die de effecten heeft uitgegeven daarmee heeft ingestemd, een depot van een instelling in het buitenland waaraan het op grond van het op die instelling van toepassing zijnde recht is toegestaan ten name van cliënten rekeningen in effecten te administreren, indien alle effecten van de desbetreffende soort worden uitgeleverd.

  • 4 In afwijking van het derde lid worden effecten op verzoek van een deelgenoot uit een verzameldepot uitgeleverd indien de uitlevering noodzakelijk is voor de deelgenoot om een aan de effecten verbonden recht uit te kunnen oefenen. De effecten worden onverwijld teruggeleverd ter opname in het verzameldepot zodra het niet langer noodzakelijk is voor de betreffende deelgenoot de effecten in eigen naam te houden voor het uitoefenen van het hiervoor bedoelde recht.

Artikel 27

  • 1 De verdeling van een verzameldepot dat niet toereikend is om aan iedere deelgenoot de hoeveelheid effecten, waarvoor hij deelgenoot is, te leveren, geschiedt overeenkomstig de volgende regels.

  • 2 Aan ieder der deelgenoten worden naar evenredigheid van zijn aandeel zoveel effecten geleverd als in verband met de rechten van de andere deelgenoten mogelijk is. Blijft een hoeveelheid effecten over die voor een zodanige verdeling te klein is, dan worden zij, tenzij de deelgenoten anders overeenkomen en voor zover mogelijk, verkocht op een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit, als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of een met een gereglementeerde markt of multilaterale handelsfaciliteit vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht en wordt de opbrengst onder de deelgenoten naar evenredigheid van ieders aandeel verdeeld.

  • 3 Andere tot het verzameldepot behorende goederen worden op de daartoe meest geschikte wijze te gelde gemaakt en de opbrengst wordt onder de deelgenoten naar evenredigheid van ieders aandeel verdeeld.

Artikel 28

  • 1 Indien de intermediair die het verzameldepot houdt, zelf deelgenoot is, wordt hem bij toepassing van het voorgaande artikel slechts toegedeeld hetgeen overblijft, nadat de andere deelgenoten zoveel hebben ontvangen, dat zij niets meer uit hoofde van hun aandeel hebben te vorderen.

  • 2 Het eerste lid geldt niet, indien de intermediair bewijst dat het tekort is ontstaan door omstandigheden die hem niet kunnen worden toegerekend.

Artikel 29

Levert de intermediair aan een deelgenoot meer effecten uit dan waartoe hij ingevolge de drie voorgaande artikelen bevoegd is, dan kan het teveel uitgeleverde door de intermediair worden teruggevorderd, tenzij de deelgenoot op het tijdstip van de uitlevering te goeder trouw was.

Artikel 30

  • 1 De intermediair is tot uitlevering bevoegd zonder medewerking van de andere deelgenoten.

  • 2 Uitlevering van effecten aan toonder geschiedt door terbeschikkingstelling van de effecten aan de deelgenoot. Uitlevering van effecten op naam geschiedt door levering ter uitlevering uit het verzameldepot.

Artikel 31

  • 1 Voor zover uitlevering op grond van artikel 26 mogelijk is, komt bij de uitlevering van effecten uit hoofde van een aandeel waarop een beperkt recht of beslag rust dit beperkte recht of beslag mede op de uitgeleverde effecten te rusten.

Artikel 32

Degene die overeenkomstig artikel 12, eerste lid, een hoeveelheid effecten in bewaring heeft gegeven of heeft geleverd maar daarvoor geen deelgenoot is, wordt vermoed bevoegd te zijn de rechten van de deelgenoot uit de artikelen 15, 26 en 27 uit te oefenen.

Titel 4. Faillissement

Artikel 33

  • 1 In geval van faillissement van de intermediair is de curator belast met het beheer van het verzameldepot. Hij brengt het verzameldepot tot verdeling met inachtneming van de bepalingen van deze wet. Indien het bedrijf van de gefailleerde instelling overeenkomstig artikel 98 van de Faillissementswet wordt voortgezet, is de curator bevoegd tot verdeling van het verzameldepot over te gaan.

Hoofdstuk 3. Girodepot

Titel 1. Algemeen

Artikel 34

  • 1 Alleen een centraal instituut kan girodepots in de zin van deze wet houden.

  • 2 Het centraal instituut bepaalt welke effecten tot een door hem gehouden girodepot kunnen behoren.

  • 3 Het centraal instituut bepaalt welke effecten die tot een door hem gehouden girodepot kunnen behoren, voor de toepassing van deze wet als effecten van dezelfde soort worden beschouwd.

  • 4 Ten aanzien van iedere soort effecten die tot een girodepot kunnen behoren bestaat een afzonderlijk girodepot.

  • 5 Een aangesloten instelling is bevoegd tot bewaargeving of levering ter opname in het girodepot van tot een verzameldepot behorende effecten aan een centraal instituut zonder de medewerking van de andere deelgenoten.

Artikel 35

Tot een girodepot behoren:

  • a. alle effecten van de betreffende soort die onder het centraal instituut berusten, voor het centraal instituut worden bewaard of aan het centraal instituut zijn geleverd;

  • b. het ten name van het centraal instituut staande tegoed terzake van effecten van de betreffende soort, dat wordt aangehouden bij instellingen in het buitenland;

  • c. in het geval dat effecten als bedoeld onder a verloren zijn gegaan, de rechten daaruit of de daarvoor in de plaats getreden vorderingen tot vergoeding, alsmede hetgeen uit hoofde daarvan is ontvangen;

  • d. alle overige goederen die geacht moeten worden in de plaats te zijn getreden van onder a bedoelde effecten of van een onder b bedoeld tegoed.

Artikel 36

  • 1 Een centraal instituut is belast met het beheer van de door hem gehouden girodepots.

  • 2 Het centraal instituut kan tegenover derden de rechten van degenen aan wie een girodepot toebehoort, uitoefenen, indien dit voor een goed beheer dienstig kan zijn.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op het recht tot bijeenroeping van een vergadering van aandeelhouders of houders van andere effecten, tot het bijwonen van en het woord voeren in een zodanige vergadering, tot het uitoefenen van stemrecht en tot het doen instellen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 345 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4 Het centraal instituut is bevoegd effecten aan toonder die tot een girodepot behoren te vervangen door een verzamelbewijs. Het centraal instituut kan bepalen dat in de tekst van een aldus door hem te verkrijgen verzamelbewijs een regeling is opgenomen als bedoeld in het vijfde lid.

  • 5 Indien in de tekst van een verzamelbewijs dat tot een girodepot behoort een daartoe strekkende regeling is opgenomen, kan het centraal instituut door een aantekening op het stuk te plaatsen dit mede betrekking doen hebben op een of meer andere effecten van dezelfde soort, dan wel bewerkstelligen dat het stuk niet langer betrekking heeft op een of meer van de effecten waarop het voorafgaand aan de plaatsing van de aantekening betrekking had.

  • 6 Het centraal instituut is bevoegd tot een girodepot behorende effecten die aan toonder luiden, op naam te doen stellen.

  • 7 Het centraal instituut oefent de in het vierde tot en met zesde lid genoemde bevoegdheden uitsluitend uit met instemming van de instelling die de effecten heeft uitgegeven.

Artikel 37

  • 1 Alleen een aangesloten instelling kan effecten in bewaring hebben of aanhouden bij een centraal instituut.

  • 2 De rechten jegens het centraal instituut worden door de aangesloten instelling op eigen naam uitgeoefend voor hen aan wie de effecten toebehoren.

Artikel 38

  • 1 Zij aan wie de in bewaring gegeven effecten aan toonder of ter opname in een girodepot geleverde effecten op naam toebehoorden op het tijdstip waarop zij door het centraal instituut ter bewaring in ontvangst zijn genomen dan wel aan het centraal instituut zijn geleverd, worden vanaf dat tijdstip in het girodepot gerechtigd als deelgenoten, gezamenlijk met hen die in dat girodepot op het tijdstip van de bewaargeving of levering reeds gerechtigd waren.

  • 2 Bewaargeving van effecten aan toonder of levering van effecten op naam door de instelling die de effecten heeft uitgegeven aan een centraal instituut ter opname van die effecten in een girodepot, heeft tot gevolg dat de aangesloten instelling ten gunste van wie de effecten worden bijgeschreven, alsdan in het girodepot gerechtigd wordt als deelgenoot, gezamenlijk met hen die daarinop dat tijdstip reeds gerechtigd waren. De effecten makenvanaf het moment van opname in het girodepot deel uit van de verzameldepots van de desbetreffende aangesloten instellingen.

  • 3 Het aandeel in een girodepot staat op naam van de aangesloten instelling.

  • 4 Het aandeel wordt berekend naar evenredigheid van de hoeveelheid van de door de aangesloten instelling ingebrachte of geleverde effecten, dan wel door de instelling die de effecten heeft uitgegeven overeenkomstig het tweede lid geleverde effecten.

Artikel 39

Een centraal instituut draagt zorg dat de aangesloten instellingen kunnen voldoen aan hun in artikel 15 bedoelde verplichting ten aanzien van het aan de effecten verbonden stemrecht.

Titel 2. Vervreemding en bezwaring

Artikel 40

  • 1 Het ten name van een aangesloten instelling staande aandeel in een girodepot is overdraagbaar. Een gedeelte van zodanig aandeel is eveneens overdraagbaar.

  • 2 Het aandeel in een tot een girodepot behorend goed afzonderlijk is niet overdraagbaar.

Artikel 41

  • 1 Levering tussen aangesloten instellingen van een aandeel in een girodepot geschiedt door bijschrijving op naam van de verkrijgende instelling in het daartoe bestemde deel van de administratie van het centraal instituut.

  • 2 Ondanks onbevoegdheid van die instelling is een overdracht van een aandeel geldig, indien de verkrijgende instelling op het tijdstip dat zij van de bijschrijving kennis kreeg, te goeder trouw was.

Artikel 42

  • 1 Vestiging van een pandrecht ten behoeve van een andere aangesloten instelling op een aandeel in een girodepot geschiedt door bijschrijving ten name van de andere instelling in de administratie van het centraal instituut.

Artikel 43

  • 1 Een centraal instituut is verplicht van een door hem verrichte bijschrijving terstond een kennisgeving te zenden aan de aangesloten instelling op wier naam de bijschrijving heeft plaatsgevonden.

  • 2 Van het voorgaande lid kan niet bij overeenkomst worden afgeweken.

Artikel 44

Beslag onder een centraal instituut op een ten name van een aangesloten instelling staand aandeel in een girodepot is niet toegelaten.

Titel 3. Uitlevering en verdeling

Artikel 45

  • 1 Voor zover uitlevering op grond van het derde lid en het vierde lid mogelijk is, heeft een aangesloten instelling recht op uitlevering van de haar toekomende hoeveelheid effecten. Uitlevering van een gedeelte van een effect is niet mogelijk.

  • 2 Is het girodepot niet toereikend om aan iedere aangesloten instelling de in het eerste lid bedoelde hoeveelheid effecten uit te leveren, dan levert het centraal instituut aan een aangesloten instelling slechts zoveel effecten uit als in verband met de rechten van de andere aangesloten instellingen mogelijk is.

  • 3 Effecten worden uit een girodepot slechts uitgeleverd:

    • a. ter opname in een depot van een in het buitenland gevestigd centraal instituut of een buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van een centraal instituut; of

    • b. ter opname in een verzameldepot van een intermediair of, indien de instelling die de effecten heeft uitgegeven daarmee heeft ingestemd, een depot van een instelling in het buitenland waaraan het op grond van het op die instelling van toepassing zijnde recht is toegestaan ten name van cliënten rekeningen in effecten te administreren, indien alle effecten van de desbetreffende soort worden uitgeleverd.

  • 4 In afwijking van het derde lid worden effecten op verzoek van een aangesloten instelling uit een girodepot uitgeleverd indien de uitlevering noodzakelijk is voor de deelgenoot om een aan de effecten verbonden recht uit te kunnen oefenen. De effecten worden onverwijld teruggeleverd ter opname in het verzameldepot zodra het niet langer noodzakelijk is voor de betreffende deelgenoot de effecten in eigen naam te houden voor het uitoefenen van het hiervoor bedoelde recht.

Artikel 46

De verdeling van een girodepot dat niet toereikend is om aan iedere instelling de haar toekomende hoeveelheid effecten uit te leveren, geschiedt door overeenkomstige toepassing van artikel 27, tweede en derde lid.

Artikel 47

Levert een centraal instituut aan een instelling meer effecten uit dan waartoe het ingevolge de vorige twee artikelen bevoegd is, dan kan het teveel uitgeleverde door het centraal instituut worden teruggevorderd, tenzij de instelling op het tijdstip van de uitlevering te goeder trouw was.

Artikel 48

Een centraal instituut is tot uitlevering bevoegd zonder medewerking van de andere instellingen op wier naam aandelen in het girodepot staan.

Artikel 49

  • 1 Bij uitlevering van effecten uit hoofde van een aandeel waarop een pandrecht rust, komt dit pandrecht mede op de uitgeleverde effecten te rusten.

Hoofdstuk 3a. Identificatie van aandeelhouders

Artikel 49a

Voor de toepassing van het ingevolge dit hoofdstuk bepaalde wordt verstaan onder:

  • a. effecten met een aandelenkarakter:

    • 1°. verhandelbare aandelen als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • 2°. verhandelbare aandelen die zijn uitgegeven door een rechtspersoon, opgericht naar het recht van een andere staat dan Nederland, die gelijk te stellen zijn met aandelen als bedoeld onder 1°;

    • 3°. certificaten van aandelen of andere met certificaten van aandelen gelijk te stellen verhandelbare waardebewijzen;

  • b. instelling in het buitenland: een instelling met zetel in het buitenland waaraan het op grond van het op die instelling van toepassing zijnde recht is toegestaan ten name van cliënten rekeningen in effecten te administreren of aan te houden.

  • c. aandeelhouder:

    • 1°. degene die voor eigen rekening een tegoed, luidend in effecten met een aandelenkarakter aanhoudt bij een aangesloten instelling, intermediair of instelling in het buitenland, of

    • 2°. beheerder van een belegginginstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.

  • d. uitgevende instelling: naamloze vennootschap naar Nederlands recht of een rechtspersoon opgericht naar het recht van een andere staat dan Nederland, niet zijnde een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, waarvan effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht is verleend, of op een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 van de Wet op het financieel toezicht is verleend.

Artikel 49b

  • 1 Een uitgevende instelling kan:

    • a. een centraal instituut schriftelijk verzoeken tot verstrekking van de naam, het adres, en, indien aanwezig, het e-mailadres van iedere aangesloten instelling die als deelgenoot in het girodepot gerechtigd is tot door de uitgevende instelling of met haar medewerking uitgegeven effecten met een aandelenkarakter, alsmede van het tegoed van iedere aangesloten instelling luidend in zodanige effecten in dat girodepot;

    • b. een intermediair van wie de uitgevende instelling weet of redelijkerwijs mag aannemen dat deze een verzameldepot houdt van door de uitgevende instelling of met haar medewerking uitgegeven effecten met een aandelenkarakter, schriftelijk verzoeken tot verstrekking van de naam, het adres en, indien aanwezig, het e-mailadres van iedere deelgenoot in dat verzameldepot alsmede van het tegoed van iedere deelgenoot luidend in zodanige effecten in dat verzameldepot;

    • c. een instelling in het buitenland van wie de uitgevende instelling weet of redelijkerwijs mag aannemen dat zij, beroepsmatig en anders dan als aandeelhouder, door de uitgevende instelling of met haar medewerking uitgegeven effecten met een aandelenkarakter bewaart, administreert of aanhoudt, schriftelijk verzoeken tot verstrekking van de naam, het adres, het tegoed luidend in zodanige effecten en, indien aanwezig, het e-mailadres van iedere cliënt voor wie zij een tegoed luidend in effecten met een aandelenkarakter bewaart, administreert of aanhoudt alsmede van het tegoed van iedere cliënt luidend in zodanige effecten dat bij de instelling wordt aangehouden; of

    • d. een bewaarder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht van wie de uitgevende instelling weet of redelijkerwijs mag aannemen dat hij door de uitgevende instelling of met haar medewerking uitgegeven effecten met een aandelenkarakter bewaart, administreert of aanhoudt, schriftelijk verzoeken tot verstrekking van de naam, het adres en, indien aanwezig, het e-mailadres van de beheerder van die beleggingsinstelling alsmede van het tegoed van de beheerder luidend in zodanige effecten dat bij de bewaarder wordt aangehouden.

  • 2 Degene tot wie het verzoek als bedoeld in het eerste lid zich richt, verstrekt geen informatie over aandeelhouders die elk minder dan een tweehonderdste deel van het geplaatste kapitaal van een uitgevende instelling vertegenwoordigen.

  • 3 De uitgevende instelling doet een verzoek als bedoeld in het eerste lid alleen in een periode vanaf zestig dagen tot en met de dag van een algemene vergadering van aandeelhouders. De uitgevende instelling vermeldt in het verzoek de peildatum waarop het verzoek, bedoeld in het eerste lid, is gericht.

  • 4 Degene tot wie het verzoek, bedoeld in het eerste lid, is gericht, beantwoordt dit binnen drie werkdagen na ontvangst door middel van verstrekking van de verzochte gegevens of een verklaring dat hij geen door of met medewerking van de verzoeker uitgegeven effecten met een aandelenkarakter administreert of aanhoudt. Indien de geadresseerde wegens omstandigheden die buiten zijn macht liggen niet in staat is tot beantwoording binnen de genoemde termijn informeert hij de verzoeker daarover binnen drie werkdagen na ontvangst van het verzoek, onder vermelding van de reden en de termijn waarbinnen het verzoek beantwoord zal worden. De termijn bedraagt maximaal zeven werkdagen gerekend vanaf het moment van ontvangst van het verzoek.

  • 5 Op schriftelijk verzoek, gedaan in een periode vanaf zestig dagen tot de tweeënveertigste dag voor die van de algemene vergadering, van een aandeelhouder die op het moment van het verzoek alleen of gezamenlijk met andere aandeelhouders tenminste een tiende gedeelte van het geplaatste kapitaal van een uitgevende instelling vertegenwoordigt, identificeert de uitgevende instelling aandeelhouders van door haar of met haar medewerking uitgegeven effecten met een aandelenkarakter door middel van het doen van verzoeken als bedoeld in het eerste lid.

  • 6 Uiterlijk op het moment van het eerste verzoek als bedoeld in het eerste lid doet de uitgevende instelling hierover een mededeling op haar website, onder vermelding van de mogelijkheid van verzending van informatie overeenkomstig artikel 49c, de mogelijke data van die verzending en de uiterlijke data voor terbeschikkingstelling van informatie door aandeelhouders.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop een verzoek op grond van het eerste of vijfde lid wordt gedaan en beantwoord.

Artikel 49c

  • 1 Op schriftelijk verzoek van een aandeelhouder die alleen of gezamenlijk met andere aandeelhouders tenminste een honderdste gedeelte van het geplaatste kapitaal van een uitgevende instelling vertegenwoordigt of rechthebbende is op een bedrag van aandelen of certificaten daarvan met een gezamenlijke waarde van tenminste € 250 000, verzendt de uitgevende instelling, indien deze beschikt over op grond van artikel 49b, eerste lid, onder b, c of d, verkregen gegevens, door de aandeelhouder ter beschikking gestelde informatie welke verband houdt met een onderwerp dat is geagendeerd voor de algemene vergadering aan de aandeelhouders van de uitgevende instelling. De uitgevende instelling verzendt de informatie met de meeste spoed, in elk geval binnen drie werkdagen na ontvangst van het verzoek of plaatst deze informatie met de meeste spoed, in elk geval binnen drie werkdagen, op haar website, waar deze informatie tenminste tot en met de dag van de algemene vergadering beschikbaar wordt gehouden.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de uitgevende instelling niet verplicht tot verzending van informatie die minder dan zeven werkdagen voor de algemene vergadering door haar wordt ontvangen.

  • 3 Indien een uitgevende instelling ter uitvoering van het eerste lid informatie verzendt, vermeldt zij de naam van de verzoeker.

  • 4 In afwijking van het eerste lid is een uitgevende instelling evenmin verplicht informatie te verzenden:

    • a. waarvan een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is met betrekking tot de uitgevende instelling; of

    • b. die van zodanige aard is dat verzending naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de uitgevende instelling kan worden verlangd.

  • 5 De uitgevende instelling plaatst informatie die zij uit eigen beweging of op schriftelijk verzoek van een aandeelhouder heeft verzonden onverwijld na verzending op haar website. De uitgevende instelling houdt de informatie gedurende tenminste een jaar op de website toegankelijk.

  • 6 Voor de toepassing van dit artikel wordt als aandeelhouder beschouwd degene die aandeelhouder is op de peildatum die is vermeld in het laatst gedane verzoek, bedoeld in artikel 49b, eerste lid.

  • 7 Indien door de aandeelhouder, bedoeld in het zesde lid, een overeenkomst is gesloten met een derde op grond waarvan deze derde naar eigen goeddunken stemmen kan uitbrengen en de aandeelhouder informatie van de uitgevende instelling ontvangt, verstrekt hij de naam, het adres en het emailadres van de derde aan de uitgevende instelling en stuurt hij de informatie die van de uitgevende instelling is ontvangen onverwijld door aan de derde.

  • 8 Indien door de aandeelhouder, bedoeld in het zesde lid, toepassing is gegeven aan artikel 88, derde lid, onderscheidenlijk 89, derde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de aandeelhouder informatie van de uitgevende instelling ontvangt, verstrekt hij de naam, het adres en het emailadres van de vruchtgebruiker of pandhouder aan de uitgevende instelling en stuurt hij de informatie die van de uitgevende instelling is ontvangen onverwijld door aan de vruchtgebruiker of pandhouder.

  • 9 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de wijze waarop het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt gedaan en de wijze waarop een uitgevende instelling hieraan uitvoering geeft.

Artikel 49d

  • 2 Indien een uitgevende instelling aan een derde volmacht heeft verleend om namens haar een verzoek als bedoeld in artikel 49b, eerste lid, te doen en de verzochte gegevens te ontvangen, is deze derde verplicht tot geheimhouding van de in artikel 49b, eerste lid en artikel 49c, zevende en achtste lid, bedoelde gegevens waarvan hij kennis neemt en verwerkt deze gegevens op een behoorlijke en zorgvuldige wijze.

  • 3 De uitgevende instelling of, indien van toepassing, de derde aan wie de uitgevende instelling een volmacht heeft verleend om namens haar een verzoek als bedoeld in artikel 49b, eerste lid, te doen, verwerkt de in artikel 49b, eerste lid en artikel 49c, zevende en achtste lid, bedoelde gegevens niet verder op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen.

  • 4 De uitgevende instelling of, indien van toepassing, de derde aan wie de uitgevende instelling een volmacht heeft verleend om namens haar een verzoek als bedoeld in artikel 49b, eerste lid, te doen, legt passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer om de in de in artikel 49b, eerste lid en artikel 49c, zevende en achtste lid, bedoelde gegevens te beveiligen tegen verlies of enige vorm van onrechtmatige verwerking.

Artikel 49e

  • 1 Indien een verzoek als bedoeld in artikel 49b, eerste lid, onderdeel a, b of d, geheel of gedeeltelijk niet wordt beantwoord, kan de rechtbank binnen wiens arrondissement de uitgevende instelling die het verzoek heeft gedaan is gevestigd, op vordering van die uitgevende instelling of een derde aan wie de uitgevende instelling een volmacht heeft verleend degene tot wie het verzoek is gericht bevelen het gedane verzoek na te komen.

  • 2 De bevoegdheid om de vordering in te stellen vervalt door verloop van drie maanden vanaf de dag waarop de uitgevende instelling van de niet-beantwoording kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen.

Hoofdstuk 3b. Derivatenvermogen

Artikel 49f

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. centrale tegenpartij: centrale tegenpartij als bedoeld in artikel 2 van verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR);

  • b. cliënt: degene voor wie een tussenpersoon een derivatenpositie aangaat of beheert;

  • c. cliëntpositie: derivatenpositie die een tussenpersoon houdt voor een cliënt;

  • d. corresponderende positie: de derivatenpositie die een tussenpersoon met een derde is aangegaan in verband met het aangaan van een cliëntpositie, en die overeenkomt met de betreffende cliëntpositie;

  • e. derivatenpositie: de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit een financieel instrument als bedoeld in onderdeel d tot en met j van de definitie van financieel instrument in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, voor zover die rechten en verplichtingen betrekking hebben op de bedingen die de kern van de prestaties aangeven;

  • f. derivatenvermogen: afgescheiden deel van het vermogen van een tussenpersoon waartoe alle corresponderende posities behoren alsmede alle rechten en verplichtingen met betrekking tot het stellen van zekerheid ten behoeve van corresponderende posities;

  • g. tussenpersoon: beleggingsonderneming, bank of clearinginstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, met zetel in Nederland waaraan het op grond van die wet is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen onderscheidenlijk het bedrijf van bank of clearinginstelling uit te oefenen, die voor rekening en risico van haar cliënten corresponderende posities aangaat;

  • h. verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR): verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees parlement en de Raad van 4 juli 2012 inzake otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201);

  • i. zekerheid: goederen die strekken tot waarborg van de verplichtingen voortvloeiend uit derivatenposities, of de goederen die daarvoor in de plaats moeten worden geacht te zijn getreden.

Artikel 49g

  • 1 In afwijking van artikel 276 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek dient het derivatenvermogen uitsluitend tot voldoening van vorderingen die voortvloeien uit de met de corresponderende posities samenhangende cliëntposities, en vorderingen met betrekking tot de in verband met die cliëntposities gestelde zekerheden.

  • 2 Een tussenpersoon legt in zijn administratie vast welke corresponderende posities behoren tot het derivatenvermogen. De tussenpersoon legt voor iedere cliëntpositie vast welke corresponderende positie is aangegaan.

  • 3 Indien zowel een cliëntpositie als de daarmee corresponderende positie gelijktijdig worden beëindigd, wordt een eventuele restvordering die de cliënt na de beëindiging heeft op de tussenpersoon voor zover mogelijk voldaan uit de restvordering die de tussenpersoon heeft uit hoofde van het beëindigen van de corresponderende positie en de in verband daarmee gestelde zekerheden. Voor het niet-voldane gedeelte heeft de cliënt een vordering op de tussenpersoon.

  • 4 Indien een cliëntpositie wordt beëindigd zonder dat de daarmee corresponderende positie wordt beëindigd, maakt de corresponderende positie geen deel meer uit van het derivatenvermogen en is een eventuele restvordering van de cliënt na beëindiging van de cliëntpositie een vordering op de tussenpersoon, waarbij de cliënt een voorrecht heeft op de derivatenpositie die correspondeerde met de beëindigde cliëntpositie en de in verband daarmee gestelde zekerheden.

  • 5 Indien een corresponderende positie wordt beëindigd voordat de daarmee samenhangende cliëntpositie wordt beëindigd, blijven eventuele restvorderingen uit hoofde van die corresponderende positie en de in verband daarmee gestelde zekerheden beschikbaar voor het voldoen van de vorderingen uit hoofde van de daarmee samenhangende cliëntpositie. Indien de vorderingen van de cliënt daarmee niet volledig kunnen worden voldaan, heeft hij voor het niet-voldane gedeelte een vordering op de tussenpersoon.

  • 6 Beslag onder een tussenpersoon op het derivatenvermogen is niet toegelaten. Beslag onder een centrale tegenpartij of een tussenpersoon op cliëntposities die worden aangehouden voor een tussenpersoon onderscheidenlijk een andere tussenpersoon is niet toegelaten, voor zover die cliëntposities samenhangen met posities die behoren tot het derivatenvermogen van laatstbedoelde tussenpersoon.

  • 7 Indien het een tussenpersoon op grond van de Wet op het financieel toezicht niet langer is toegestaan zijn beroep of bedrijf uit te oefenen, blijft het derivatenvermogen bestaan voor zover het reeds bestaande derivatenposities betreft.

Artikel 49h

  • 1 In geval van het faillissement van een tussenpersoon wijst de curator een deskundige aan die onder verantwoordelijkheid van de curator is belast met het beheer van de corresponderende posities, de daarmee samenhangende cliëntposities en de in verband met deze posities gestelde zekerheden. Indien het faillissement een beleggingsonderneming betreft vindt de aanwijzing plaats met instemming van de Stichting Autoriteit Financiële Markten. Indien het faillissement een bank of clearinginstelling betreft vindt de aanwijzing plaats met instemming van De Nederlandsche Bank N.V.

  • 2 De curator verleent zijn medewerking aan de overdracht, bedoeld in artikel 48, vijfde of zesde lid, van verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR), alsmede de overdracht van de daarmee samenhangende cliëntposities en, met inachtneming van het vierde lid, de in verband daarmee gestelde zekerheden.

  • 3 Indien de in het tweede lid bedoelde overdracht niet slaagt, kan de curator het derivatenvermogen en de daarmee samenhangende cliëntposities en, met inachtneming van het vierde lid, de in verband daarmee gestelde zekerheden, geheel of gedeeltelijk overdragen aan een andere tussenpersoon, of een met een tussenpersoon vergelijkbare instelling in het buitenland waaraan het op grond van het op die instelling van toepassing zijnde recht is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen, onverminderd het recht van cliënten of de centrale tegenpartijen op voortijdige beëindiging van hun posities.

  • 4 Indien de tussenpersoon in verband met de corresponderende posities bij de centrale tegenpartijen zekerheid heeft gesteld en de waarde daarvan op het tijdstip van faillietverklaring onvoldoende is om de vorderingen tot teruggave van gestelde zekerheden te voldoen uit hoofde van de daarmee samenhangende cliëntposities, worden de rechten van de tussenpersoon jegens de centrale tegenpartijen inzake de terug te geven zekerheden over de betreffende cliënten verdeeld naar rato van de waarde van de door hen gestelde zekerheden, onverminderd het voorrecht bedoeld in artikel 53 lid 3 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 5 In afwijking van het vorige lid behouden cliënten die vermogensscheiding per individuele cliënt als bedoeld in artikel 39, derde lid, van verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR) hebben bedongen, het recht op volledige teruggave van de zekerheden die zij bij de tussenpersoon hebben gesteld, en die de tussenpersoon in verband met de betreffende corresponderende derivatenposities heeft gesteld bij de centrale tegenpartij.

  • 6 Het tweede tot en met vijfde lid is van overeenkomstige toepassing indien niet een centrale tegenpartij wederpartij is bij de corresponderende posities, maar een andere tussenpersoon.

  • 7 Indien de vordering van een wederpartij bij een derivatenpositie niet of niet volledig kan worden voldaan uit het derivatenvermogen, kan die wederpartij voor het niet-voldane gedeelte een vordering ter verificatie aanmelden bij de curator.

  • 8 De curator zorgt ervoor dat, uiterlijk op het tijdstip waarop het faillissement van de tussenpersoon is geëindigd, alle derivatenposities die deel uitmaken van het derivatenvermogen en de daarmee samenhangende cliëntposities zijn beëindigd of overgedragen aan een andere tussenpersoon, tenzij het bedrijf van de gefailleerde instelling overeenkomstig artikel 98 van de Faillissementswet wordt voortgezet.

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 50b

  • 1 Indien ten aanzien vaneffecten een verzameldepot kan bestaan, en zodanige effecten op dat tijdstip worden bewaard door een bewaarbedrijf, is dit bewaarbedrijf bevoegd deze effecten aan de bewaargever uit te leveren door ze namens hem in bewaring te geven aan de met het bewaarbedrijf verbonden intermediair.

  • 2 Beperkte rechten die rusten op de vordering van de bewaargever op hetbewaarbedrijf tot uitlevering van niet afzonderlijk voor de bewaargever bewaarde effecten, komen te rusten op de overeenkomstig het eerste lid uitgeleverde effecten. Is op een zodanige vordering beslag gelegd, dan is het bewaarbedrijf niet bevoegd tot uitlevering van effecten overeenkomstig het eerste lid.

  • 3 In dit artikel wordt onder een bewaarbedrijf verstaan een rechtspersoon die krachtens haar statuten uitsluitend of hoofdzakelijk ten doel heeft de bewaring van financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.

Artikel 50c

In afwijking van artikel 26 of 45 kunnen effecten tot uiterlijk zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze bepaling worden uitgeleverd aan een deelgenoot onderscheidenlijk een aangesloten instelling, met inachtneming van het op het tijdstip voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet met betrekking tot uitlevering bepaalde.

Artikel 50d

  • 1 Indien effecten aan toonder behoren tot een verzameldepot of een girodepot, maar niet zijn belichaamd in een verzamelbewijs, kunnen de met deze effecten corresponderende aandelen in een verzameldepot of girodepot vanaf 1 januari 2013 niet meer worden geleverd op grond van artikel 17 of artikel 41.

  • 2 Een instelling die effecten aan toonder heeft uitgegeven die zijnopgenomen in een verzameldepot of een girodepot zet deze effecten voor 1 januari 2013 om in een verzamelbewijs of in effecten op naam.

  • 3 Indien de voorwaarden waaronder effecten aan toonder zijn uitgegeven niet voorzien in de mogelijkheid die effecten om te zetten in verzamelbewijzen of een procedure om de voorwaarden aan te passen, kan de uitgevende instelling van die effecten eenzijdig de voorwaarden wijzigen om een omzetting als bedoeld in het tweede lid mogelijk te maken.

  • 4 Indien een buitenlands recht dat op effecten van toepassing is niet voorziet in de mogelijkheid van omzetting, zullen de effecten in afwijking van het eerste lid wel geleverd kunnen worden op grond van artikel 17 of artikel 41.

Artikel 51

  • 1 Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

  • 2 Zij kan worden aangehaald als "Wet giraal effectenverkeer".

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 8 juni 1977

Juliana

De Minister van Justitie,

Van Agt

De Minister van Financiën,

W. F. Duisenberg

Uitgegeven de eenentwintigste juni 1977

De Minister van Justitie,

Van Agt

Naar boven