Besluit fondsen en spaarregelingen

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 23-09-2017 t/m heden

Besluit van 23 januari 1973, ter uitvoering van artikel 1637s, tweede lid, onder c en d, Burgerlijk Wetboek

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Sociale Zaken van 31 augustus 1972, Stafafdeling Wetgeving Privaatrecht, nr. 422/672.

Gelet op artikel 1637s, tweede lid, onder c en d, van het Burgerlijk Wetboek;

Gezien het advies van de Sociaal-Economische Raad van 21 april 1972, nr. 4;

De Raad van State gehoord (advies van 1 november 1972, nr. 21);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 2 januari 1973, Stafafdeling Wetgeving Privaatrecht, nr. 652/672 en van 9 januari 1973, Directoraat-Generaal voor Algemene Beleidsaangelegenheden, Directie Bedrijfsorganisatie, Ondernemingsraden en Bezitsvorming, Afdeling Bezitsvorming, No. 60093;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Fondsen

Titel 1. Algemeen

Artikel 1

  • 2 Indien het een fonds betreft ter behartiging van algemene belangen van werknemers of werkgevers in een bedrijfstak gezamenlijk, voldoen de statuten en reglementen aan de voorschriften gesteld in titel 2.

  • 3 Indien het een overkoepelend fonds betreft ter behartiging van algemene belangen van werknemers of werkgevers in een of meer bedrijfstakken of in een of meer ondernemingen gezamenlijk, voldoen de statuten en reglementen aan de voorschriften gesteld in titel 2, met dien verstande dat in de artikelen 1c tot en met 1g in plaats van «het fonds» telkens wordt gelezen: het overkoepelende fonds.

  • 4 Betreft het een ander fonds dan bedoeld in het tweede of derde lid, dan voldoen de statuten en reglementen aan de voorschriften gesteld in titel 3.

Titel 2. Fondsen ter behartiging van algemene belangen van werknemers of werkgevers

Artikel 1a

  • 1 De statuten of reglementen moeten bepalen dat aan de verplichting van de werknemers tot het bijdragen aan een fonds als bedoeld in artikel 1, tweede of derde lid, ten grondslag moet liggen:

    hetzij een bepaling in een collectieve arbeidsovereenkomst;

    hetzij een algemeen verbindend verklaarde bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst;

    hetzij een regeling krachtens artikel 5 of artikel 6 van de Wet op de loonvorming (Stb. 1970, 69).

  • 2 Uit de in het eerste lid bedoelde bepaling blijkt tevens:

    • a. welk bedrag ten behoeve van een fonds als bedoeld in artikel 1, tweede lid, door de werkgever op het loon van de werknemers mag worden ingehouden; of

    • b. welk percentage maximaal ten behoeve van een overkoepelend fonds als bedoeld in artikel 1, derde lid, door de werkgever op het loon van de werknemers mag worden ingehouden.

  • 3 Het bestuur van een overkoepelend fonds informeert de werkgever telkens vóór 1 november van het lopende jaar over het besluit inzake het voor het daarop volgende jaar vastgestelde percentage, bedoeld in het tweede lid, onder b. De werkgever meldt dit percentage vóór 1 december van het lopende jaar schriftelijk of elektronisch aan de werknemers. Bij die mededeling wordt het besluit van het bestuur gevoegd.

  • 4 Nieuwe werknemers ontvangen de in het derde lid genoemde informatie uiterlijk op de dag van indiensttreding schriftelijk of elektronisch.

Artikel 1b

De statuten of reglementen van een fonds als bedoeld in artikel 1, tweede of derde lid, houden de doelstellingen in, met een nauwkeurige aanduiding van de belangen die het fonds behartigt en de deelnemende bedrijfstak of bedrijfstakken dan wel de deelnemende onderneming of ondernemingen.

Artikel 1c

Het bestuur van het fonds moet ingevolge de statuten voor tenminste éénderde bestaan uit vertegenwoordigers van werknemers, met dien verstande dat het aantal vertegenwoordigers van werknemers tenminste gelijk dient te zijn aan het aantal vertegenwoordigers van werkgevers.

Artikel 1d

  • 1 Het bestuur van het fonds moet ingevolge de statuten met het beheer van het fondsvermogen zijn belast.

  • 2 De statuten moeten bepalingen inhouden betreffende:

    • a. de wijze van beheer van het vermogen van het fonds, waaronder begrepen de wijze van belegging van de daartoe beschikbare gelden, welke bepalingen waarborgen dienen in te houden, dat de belegging op solide wijze geschiedt;

    • b. de plaats waar de aan het fonds toebehorende gelden, effecten en andere bescheiden worden bewaard;

    • c. de vaststelling en de wijze van verrekening van de kosten van het beheer.

Artikel 1e

De statuten of reglementen van het fonds moeten voorts bepalingen inhouden betreffende:

  • a. de wijze waarop het bestuur van het fonds wordt samengesteld;

  • b. de bestemming van het vermogen van het fonds in geval van vereffening.

Artikel 1f

  • 1 Het bestuur van het fonds stelt ingevolge de statuten jaarlijks een verslag op, dat een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van het fonds en van de ontwikkeling daarvan gedurende het boekjaar. Het bestuur legt in het verslag rekenschap af van het gevoerde beleid.

  • 2 Het verslag moet zijn gecontroleerd door een registeraccountant of andere accountant die bevoegd is een verklaring omtrent de getrouwheid van het verslag af te leggen.

  • 3 Het verslag wordt ter inzage van de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:

    • a. ten kantore van het fonds;

    • b. op een of meer door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 4 Het verslag wordt op aanvraag aan de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 1g

De statuten moeten bepalen dat de reglementen, alsmede de in de statuten en reglementen aangebrachte wijzigingen niet in werking zullen treden alvorens een volledig exemplaar van die stukken onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van de rechtbank in het arrondissement waarin het fonds is gevestigd.

Titel 3. Andere fondsen

Artikel 2

Het bestuur van het fonds moet ingevolge de statuten voor ten minste de helft bestaan uit vertegenwoordigers van de deelnemers.

Artikel 3

  • 1 Het bestuur van het fonds moet ingevolge de statuten met het beheer van het fondsvermogen zijn belast.

  • 2 De statuten moeten bepalingen inhouden betreffende:

    • a. de wijze van beheer van het vermogen van het fonds, waaronder begrepen de wijze van belegging van de daartoe beschikbare gelden, welke bepalingen waarborgen dienen in te houden, dat de belegging op solide wijze geschiedt;

    • b. de plaats waar de aan het fonds toebehorende gelden, effecten en andere bescheiden worden bewaard;

    • c. de vaststelling en de wijze van verrekening van de kosten van het beheer.

  • 3 Uit de statuten van het fonds moet, tenzij krachtens artikel 10 ontheffing is verleend, verder blijken, dat het vermogen van het fonds voor niet meer dan twintig ten honderd mag bestaan uit schuldvorderingen op dan wel aandelen in het vermogen van de werkgever of één van de werkgevers bij wie deelnemers in dienst zijn.

  • 4 Onder schuldvorderingen en aandelen als bedoeld in het vorige lid, worden begrepen schuldvorderingen op een natuurlijke persoon of een rechtspersoon en aandelen in een rechtspersoon, wanneer die natuurlijke persoon of die rechtspersoon rechtstreeks of middellijk de meerderheid bezit van de aandelen in het vermogen van de werkgever of één van de werkgevers bij wie deelnemers in dienst zijn; tevens worden onder schuldvorderingen en aandelen begrepen schuldvorderingen op en aandelen in een rechtspersoon, waarvan de aandelen in meerderheid rechtstreeks of middellijk in het bezit zijn van de werkgever of van één van de werkgevers bij wie deelnemers in dienst zijn.

Artikel 4

  • 1 Behoudens het bepaalde in het volgende lid hebben alle deelnemers ingevolge de statuten toegang tot de algemene vergadering.

  • 2 Zijn bij het fonds niet minder dan tweehonderd deelnemers aangesloten, dan kunnen de statuten bepalen dat de algemene vergadering zal bestaan uit een door de deelnemers onmiddellijk of bij getrapte verkiezing gekozen raad van ten minste twintig leden.

    De verkiezing, het aantal leden en alle verdere bijzonderheden, de ledenraad betreffende, worden bij de statuten geregeld. De ledenraad is ontbonden, als het aantal deelnemers beneden tweehonderd daalt.

Artikel 5

  • 1 Het bestuur van het fonds legt ingevolge de statuten jaarlijks aan de algemene vergadering een verslag over, dat een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van het fonds en van de ontwikkeling daarvan gedurende het boekjaar. Het legt in die vergadering rekenschap af van zijn beleid.

  • 2 Het verslag betreffende een spaarfonds moet zijn gecontroleerd door een registeraccountant of andere accountant die bevoegd is een verklaring omtrent de getrouwheid van het verslag af te leggen.

  • 3 Het verslag en de verklaring van de accountant worden aan de deelnemers ter beschikking gesteld.

Artikel 6

De statuten moeten voorts bepalingen inhouden betreffende:

  • a. de wijze waarop het bestuur van het fonds wordt samengesteld;

  • b. het regelmatig bijeenroepen van een algemene vergadering;

  • c. de bestemming van het vermogen van het fonds in geval van vereffening;

  • d. de wijze van beslechting van geschillen, voortvloeiende uit de toepassing van de statuten en reglementen van het fonds, met dien verstande dat de beslechting van geschillen niet uitsluitend mag worden opgedragen aan de werkgever of één van de werkgevers bij wie deelnemers in dienst zijn of zijn geweest.

Artikel 7

  • 1 De statuten of reglementen moeten een nauwkeurige omschrijving inhouden van:

    • a. de rechten van de deelnemers jegens het fonds, waaronder begrepen het tijdstip waarop en de voorwaarden waaronder zij deze rechten geldend kunnen maken;

    • b. de gevolgen van het eindigen van de dienstbetrekking van een deelnemer voor zijn rechten jegens het fonds.

  • 2 In de regeling, bedoeld in het eerste lid, moet, indien het een spaarfonds betreft, ten minste worden bepaald, dat over het spaartegoed van een deelnemer zonder enige tijdsbepaling of voorwaarde kan worden beschikt:

    • a. door hem zelf ingeval de dienstbetrekking is beëindigd en hij

      • 1e. gaat emigreren;

      • 2e. voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964;

      • 3e. de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt;

    • b. door zijn rechtverkrijgenden na zijn overlijden.

  • 3 De deelnemers en hun rechtverkrijgenden mogen tengevolge van een bepaling in de statuten of reglementen of tengevolge van een wijziging daarin geen recht jegens het fonds kunnen verliezen. Niettemin is toegelaten een bepaling krachtens welke een spaartegoed aan het fonds vervalt, indien ten minste twee jaren zijn verstreken sinds de beëindiging van de deelneming en de datum waarop het tegoed opeisbaar is geworden, en indien gedurende die termijn een mededeling aan het fonds omtrent de beschikking over het tegoed achterwege is gebleven.

Artikel 8

De statuten moeten bepalen dat de reglementen, alsmede de in de statuten en reglementen aangebrachte wijzigingen niet in werking zullen treden alvorens een volledig exemplaar van die stukken, onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van de rechtbank in het arrondissement waarin het fonds is gevestigd.

Artikel 9

  • 1 Het bestuur van het fonds moet ingevolge de statuten aan iedere deelnemer een exemplaar van de statuten en reglementen, alsmede van de daarin aangebrachte wijzigingen verstrekken.

  • 2 Een spaarfonds moet ingevolge zijn statuten bovendien aan iedere deelnemer een of meer bewijzen van deelgerechtigdheid in het fonds verstrekken en voorts de waarde van diens deelneming in het fonds regelmatig opgeven.

Artikel 10

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan op verzoek van een fonds ontheffing verlenen van het in artikel 3, derde lid bepaalde. De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden; zij kan voorts worden gewijzigd en ingetrokken. De ontheffing wordt verleend voor bepaalde of onbepaalde tijd.

Hoofdstuk II. Regelingen tot sparen anders dan door fondsvorming

Artikel 11

Een regeling tot sparen als bedoeld in artikel 631, derde lid, onder d, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek moet schriftelijk worden vastgesteld en mede voldoen aan de voorschriften, gesteld in de artikelen 12-14.

Artikel 12

  • 1 Ingevolge de regeling moet het sparen geschieden bij een in de regeling aangewezen instelling, die de spaartegoeden beheert en voor iedere deelnemer afzonderlijk administreert op een op naam van de deelnemer gestelde rekening.

  • 2 Als instelling, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden aangewezen gemeentelijke spaarbanken en banken waaraan het ingevolge de Wet op het financieel toezicht is toegestaan in Nederland hun bedrijf uit te oefenen, niet zijnde banken als bedoeld in artikel 2:13 van die wet die in hoofdzaak hun bedrijf maken van het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten.

  • 3 De regeling mag, tenzij krachtens artikel 15 ontheffing is verleend, geen bepalingen inhouden welke de deelnemers verplichten de te hunnen name geadministreerde tegoeden hetzij tijdens, hetzij na afloop van de spaartermijn op een bepaalde wijze te besteden. Toegelaten is de bepaling, dat tegoeden moeten worden omgezet in schuldvorderingen op of aandelen in het vermogen van de werkgever of één van de werkgevers bij wie deelnemers in dienst zijn, waarbij echter het totaal van de schuldvorderingen en aandelen ten name van iedere deelnemer niet meer mag bedragen dan twintig ten honderd van het tegoed.

  • 4 Onder schuldvorderingen en aandelen als bedoeld in het derde lid worden begrepen schuldvorderingen op een natuurlijke persoon of een rechtspersoon en aandelen in een rechtspersoon, wanneer die natuurlijke persoon of die rechtspersoon rechtstreeks of middellijk de meerderheid bezit van de aandelen in het vermogen van de werkgever of één van de werkgevers bij wie deelnemers in dienst zijn; tevens worden onder schuldvorderingen en aandelen begrepen schuldvorderingen op en aandelen in een rechtspersoon, waarvan de aandelen in meerderheid rechtstreeks of middellijk in het bezit zijn van de werkgever of van een van de werkgevers bij wie deelnemers in dienst zijn.

Artikel 13

  • 1 De regeling moet een nauwkeurige omschrijving inhouden van:

    • a. het tijdstip waarop en de voorwaarden waaronder de deelnemer over zijn tegoed kan beschikken;

    • b. de gevolgen van het eindigen van de dienstbetrekking van een deelnemer voor wat betreft het beschikken over zijn tegoed.

  • 2 In de regeling, bedoeld in het eerste lid moet ten minste worden bepaald dat over het tegoed van een deelnemer zonder enige tijdsbepaling of voorwaarde kan worden beschikt:

    • a. door de deelnemer zelf ingeval de dienstbetrekking is beëindigd en

      • 1e. hij gaat emigreren;

      • 2e. hij voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964;

      • 3e. hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt;

      • 4e. de werkgever bij wie de deelnemer in dienst was zijn onderneming heeft gestaakt en deze werkgever tevens degene is die krachtens een ontheffing als bedoeld in artikel 15 het tegoed beheert;

    • b. door zijn rechtverkrijgenden na het overlijden van de deelnemer.

  • 3 De deelnemers en hun rechtverkrijgenden mogen ten gevolge van een bepaling in de regeling of tengevolge van een wijziging daarin geen rechten op het tegoed verliezen.

Artikel 14

  • 1 De regeling dient voor te schrijven dat aan iedere deelnemer een exemplaar van de regeling, alsmede van de daarin aangebrachte wijzigingen wordt verstrekt.

  • 2 Iedere deelnemer moet van de instelling die het tegoed beheert, regelmatig een opgave ontvangen van het totaal van de gelden, schuldvorderingen en aandelen, die zij ten name van de deelnemer beheert.

Artikel 15

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan op verzoek van de betrokken werkgever of werkgevers ontheffing verlenen van het in artikel 12 bepaalde. De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden; zij kan voorts worden gewijzigd en ingetrokken. De ontheffing wordt verleend voor bepaalde of onbepaalde tijd.

Hoofdstuk III. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 16

Een bij de inwerkingtreding van dit besluit bestaand fonds als bedoeld in artikel 1637s, tweede lid, onder c, van het Burgerlijk Wetboek, dat voldoet aan de voorwaarden gesteld bij het Koninklijk besluit van 31 maart 1908, Stb. 94, doch niet aan hoofdstuk I van dit besluit, wordt niettemin tot 1 januari 1974 geacht aan dit hoofdstuk te voldoen.

Artikel 18

  • 1 Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit fondsen en spaarregelingen.

  • 2 Het treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 1973.

Lasten en bevelen, dat dit besluit in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk, 23 januari 1973

JULIANA.

De Minister van Justitie,

VAN AGT.

De Minister van Sociale Zaken,

BOERSMA.

Uitgegeven de vijftiende februari 1973.

De Minister van Justitie,

VAN AGT.

Naar boven