Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971

Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2016

Besluit van 14 september 1971, houdende uitvoering van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 17 augustus 1971, nr. B 71/15503, Directie Wetgeving directe belastingen;

Gelet op de artikelen 5 en 29 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Stb. 469);

De Raad van State gehoord (advies van 25 augustus 1971, nr. 11);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 7 september 1971, nr. B 71/16415, Directie Wetgeving directe belastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 3

Een in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de wet omschreven lichaam is van de belasting vrijgesteld mits de werkzaamheden van het lichaam in overeenstemming zijn met het in voormelde onderdeel b aangegeven doel en bovendien de winst, behoudens een uitkering tot ten hoogste vijf percent per jaar over het gestorte kapitaal of over de inleggelden, uitsluitend kan worden aangewend ten bate van de verzekerden, een ingevolge het onderhavige artikel vrijgesteld lichaam, of een algemeen maatschappelijk belang.

Artikel 4

Een in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de wet omschreven lichaam is van de belasting vrijgesteld mits het lichaam van publiekrechtelijke aard is, dan wel, indien dat niet het geval is, het lichaam, zo het winst behaalt, deze uitsluitend kan aanwenden ten bate van een ingevolge het onderhavige artikel vrijgesteld lichaam of een algemeen maatschappelijk belang.

Artikel 5

Een in artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de wet omschreven lichaam dat werkzaam is op het gebied van de landbouw is van de belasting vrijgesteld mits:

  • a. zo winst wordt behaald, deze in het jaar niet meer bedraagt dan € 7500, dan wel in het jaar en de daaraan voorafgaande vier jaren tezamen niet meer bedraagt dan € 37 500, en

  • b. doel en feitelijke werkzaamheden bestaan in het exploiteren van bedrijfsmiddelen, het beschikbaar stellen van arbeidskrachten of het aankopen van landbouwbenodigdheden een en ander uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten behoeve van de aandeelhouders, leden, deelnemers of deelgerechtigden.

Artikel 6

Een in artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de wet omschreven lichaam dat werkzaam is op het gebied van de verzekering tegen schade op onderlinge grondslag is van de belasting vrijgesteld mits, zo winst wordt behaald, deze in het jaar niet meer bedraagt dan € 7 500, dan wel in het jaar en de daaraan voorafgaande vier jaren te zamen niet meer bedraagt dan € 37 500.

Artikel 7

Een in artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de wet omschreven lichaam dat werkzaam is op het gebied van de verzorging van uitvaarten is van de belasting vrijgesteld mits, zo winst wordt behaald, deze in het jaar niet meer bedraagt dan € 7 500, dan wel in het jaar en de daaraan voorafgaande vier jaren te zamen niet meer bedraagt dan € 37 500 en voorts:

  • a. doel en feitelijke werkzaamheid bestaan in het verzorgen van uitvaarten uitsluitend of nagenoeg uitsluitend van de aandeelhouders, leden, deelnemers of deelgerechtigden en hun gezinsleden; en

  • b. de uitvaarten van de onder a genoemde personen hoofdzakelijk tegen vergoeding van een entreegeld en een jaarlijkse bijdrage worden verzorgd.

Artikel 7a

Een lichaam dat voldoet aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 5, 6 of 7 is in afwijking van de genoemde artikelen niet van de belasting vrijgesteld, indien het lichaam dit bij het indienen van de aangifte over het jaar verzoekt.

Artikel 7aa

  • 1 Indien bij een belastingplichtige artikel 12b van de wet toepassing vindt op de voordelen uit een immaterieel activum dat in het jaar of in een van de twee voorafgaande jaren is voortgebracht, kan de belastingplichtige ervoor kiezen dat voor de toepassing van artikel 12b, eerste lid, van de wet 25% van de winst vóór toepassing van artikel 12b van de wet, met een maximum van € 25 000, wordt aangemerkt als het saldo van de in het jaar genoten voordelen uit immateriële activa dat uitgaat boven de drempel, bedoeld in artikel 12b, vijfde lid, van de wet. De eerste volzin vindt slechts toepassing indien de aldaar bedoelde winst positief is.

  • 2 Indien alle immateriële activa waarop artikel 12b van de wet toepassing vindt en die in het jaar of in een van de twee voorafgaande jaren zijn voortgebracht, deel uitmaken van het vermogen van een of meer samenwerkingsverbanden van de belastingplichtige met een of meer andere belastingplichtigen, wordt het in het eerste lid genoemde percentage gesteld op de som van de voor elk van die samenwerkingsverbanden geldende percentages, doch ten hoogste op 25, waarbij het voor een samenwerkingsverband geldende percentage wordt gesteld op 25 vermenigvuldigd met de mate van gerechtigheid van de belastingplichtige tot de voordelen van dat samenwerkingsverband.

  • 3 Ingeval bij een belastingplichtige de voordelen uit immateriële activa, bedoeld in artikel 12b van de wet, op basis van het eerste lid worden bepaald, wordt voor de toepassing van artikel 12b, zesde lid, van de wet de vermindering, bedoeld in dat zesde lid, onderdeel d, gesteld op nihil.

Artikel 7ab

Een niet naar Nederlands recht opgerichte rechtspersoon is naar aard en inrichting vergelijkbaar als bedoeld in artikel 14c, achtste lid, onderdeel b, van de wet met een naar Nederlands recht opgerichte naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid indien:

  • a. een dergelijke rechtspersoon is aan te merken als een vennootschap met een geheel, in gelijke of evenredige delen, in aandelen verdeeld kapitaal;

  • b. een dergelijke rechtspersoon in het land van oprichting als subject onderworpen is aan een belasting naar de winst;

  • c. de kapitaalverschaffers niet verder aansprakelijk zijn dan tot het bedrag dat op hun aandelen in de vennootschap is gestort;

  • d. alle kapitaalverschaffers in beginsel stemrecht hebben overeenkomstig hun aandeel in het kapitaal van de rechtspersoon.

Artikel 7b

Ingeval een belastingplichtige bij het begin van het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 1990 voor de heffing van de vennootschapsbelasting geacht wordt te zijn opgegaan in een andere belastingplichtige, gaan met ingang van het tijdstip waarop dit niet langer het geval is de ingevolge de artikelen 3.40 en 3.47 van de Wet inkomstenbelasting 2001 nog niet uitgewerkte en latente aanspraken op investeringsaftrek en verplichtingen tot desinvesteringsbijtellingen ter zake van de tot hun vermogens op dat tijdstip behorende goederen de belastingplichtige aan tot wiens vermogen het goed behoort waarop de aanspraak of verplichting betrekking heeft.

Artikel 7c

Ten aanzien van belastingplichtigen wier winst wordt bepaald over een niet met het kalenderjaar samenvallend boekjaar gelden de bedragen die ingevolge artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van een kalenderjaar de in de artikelen 3.41, 3.42 en 3.47 van die wet vermelde bedragen vervangen, voor het eerst met betrekking tot het boekjaar dat met of in het kalenderjaar aanvangt.

Artikel 8

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst.

  • 2 Dit besluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971.

Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk, 14 september 1971

JULIANA.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. SCHOLTEN.

Uitgegeven de drieëntwintigste september 1971.

De Minister van Justitie,

VAN AGT.

Naar boven