Beschikking opsporingsambtenaren Monumentenwet

[Regeling vervallen per 31-12-2004.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 04-10-1972 t/m 30-12-2004

Beschikking opsporingsambtenaren Monumentenwet

De Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,

Gelet op artikel 31, eerste lid, van de Monumentenwet (Stb. 1961, 200),

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 De volgende personen worden aangewezen en belast met het toezicht op de uitvoering van de Monumentenwet: C. J. Bardet, te Rijswijk; G. A. C. Beex, te Eindhoven; ir. G. Berends, te 's-Gravenhage; H. P. van Beveren, te Nijmegen; drs. J. H. F. Bloemers, te Amersfoort; drs. J. W. Boersma, te Roden; H. J. Botti, te 's-Gravenhage; J. H. van Bruggen, te Amersfoort; ir. P. van Dun, te Kesteren; H. Th. D. Dijkstra, te Leiden; drs. H. C. van Eck, te Zoetermeer; G. Elzinga, te Leeuwarden; L. J. Ensing, te 's-Gravenhage; prof. dr. W. A. van Es, te Amersfoort; B. Esbach, te Voorburg; M. K. Fehres, te Haarlem; J. T. M. Gunneweg, te Schiedam; drs. O. H. Harsema, te Roden; G. D. van der Heide, te Schokland (gemeente N.O.-polder); J. A. Heydra, te Vlaardingen; N. Heyligenberg, te Leusden; P. C. Houttuin, te Bilthoven; drs. R. S. Hulst, te Baarn; D. J. van Iperen, te Voorburg; H. Janse, te Amsterdam; D. J. de Jong, te Delft; S. de Jong, te Zaandam; drs. R. H. J. Klok, te Amersfoort; mr. J. Korf, te Voorburg; W. A. Korpershoek, te Waddinxveen; W. Kramer, te Amersfoort; H. H. J. Kurvers, te Amsterdam; J. Meffert, te Leersum; ir. R. Meischke, te 's-Gravenhage; H. Mooibroek, te Cothen; H. J. van Nieuwenhoven, te Rijswijk; jhr. ir. L. L. M. van Nispen tot Sevenaer, te Meteren; J. O. Postel, te Nuth; drs. H. Sarfatij, te Amersfoort; P. J. Schaap, te Zeist; J. P. Staal, te Bergen op Zoom; J. Stapper, te Amersfoort; prof. dr. mr. C. A. van Swigchem, te Delft; W. J. van Tent, te Amsterdam; ir. J. A. Trimpe Burger, te Aardenburg; J. J. Uppelschoten, te Oirschot; drs. A. D. Verlinde, te Amersfoort; W. F. C. Vermeer, te Haarlem; dr. ir. J. C. Visser, te Maasland; mr. J. D. Chr. de Vries, te 's-Gravenhage; R. J. Wielinga, te Amsterdam.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde personen (opsporingsambtenaren Monumentenwet) ontvangen een legitimatiebewijs, dat door of vanwege de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk – hierna te noemen: de minister – wordt getekend.

  • 3 De opsporingsambtenaren dienen bij het verrichten van hun werkzaamheden het legitimatiebewijs bij zich te dragen.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 De opsporingsambtenaren zijn bij de uitoefening van hun taak gehouden het bepaalde in artikel 31 van de Monumentenwet in acht te nemen, waarvan de tekst als bijlage bij deze beschikking is gevoegd.

  • 2 De opsporingsambtenaren doen onverwijld de door hen opgemaakte processen-verbaal aan de bevoegde ambtenaar van het openbaar ministerie toekomen. Zij zenden een afschrift van hun verbalen aan de minister.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 De opsporingsambtenaren zullen hun werkzaamheden zoveel mogelijk in samenwerking met de ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie verrichten.

  • 2 Zij zijn bevoegd bij de uitvoering van hun taak zo nodig de bijstand van de in het eerste lid bedoelde ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie in te roepen.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 De opsporingsambtenaren volgen bij de uitoefening van hun functie de aanwijzingen van de minister op.

  • 2 Zij zullen in alle gevallen, waarin onzekerheid bestaat omtrent de te verrichten handelingen met betrekking tot hun taak, zich in verbinding stellen met de desbetreffende ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 De aanwijzing tot opsporingsambtenaar kan te allen tijde al dan niet op eigen verzoek door de minister worden ingetrokken.

  • 2 Bij intrekking dient het in artikel 1, tweede lid, bedoelde legitimatiebewijs onverwijld aan de minister te worden teruggezonden.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 Deze beschikking kan worden aangehaald als ‘Beschikking opsporingsambtenaren Monumentenwet’.

  • 2 Zij treedt in werking met ingang van de dag volgende op die van haar plaatsing in de Nederlandse Staatscourant.

Rijswijk (Z.-H.), 19 oktober 1970

De

Minister

voornoemd,

G. H. Veringa, a.i

Bijlage

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Artikel 31 van de Monumentenwet

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 Onze minister wijst de personen aan, die belast zijn met het toezicht op de uitvoering van deze wet. Zij hebben van des voormiddags acht uur tot zonsondergang toegang tot alle beschermde monumenten. Bij weigering van toegang verschaffen zij zich deze met behulp van de sterke arm.

  • 2 Kerken en andere gebouwen voor de eredienst bestemd, betreden zij ambtshalve niet gedurende een godsdienstoefening.

  • 3 In woningen treden zij tegen de wil van de bewoner niet binnen dan vergezeld van de commissaris van politie of de burgemeester der gemeente, waarin de woning is gelegen, dan wel voorzien van een algemene of bijzondere schriftelijke last van de procureur-generaal bij het gerechtshof of van de officier van justitie of van een bijzondere schriftelijke last van de commissaris van politie of in gemeenten, waar geen commissaris is, van de burgemeester.

  • 4 Van dit binnentreden wordt binnen tweemaal vierentwintig uren procesverbaal opgemaakt. Hierin wordt mede van het tijdstip van het binnentreden en van het ermede beoogde doel melding gemaakt. De vorenbedoelde personen zijn bevoegd zich van bepaalde door hen aan te wijzen personen te doen vergezellen. In dit geval wordt hiervan in het proces-verbaal melding gemaakt.

Mij bekend,
De

Minister

van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,

G. H. Veringa

, a.i.
Naar boven