Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-07-2011 t/m 31-12-2018

Besluit van 23 september 1968, tot vaststelling van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 23 september 1968, nr. D 68/6240, directie Wetgeving Douane en Verbruiksbelastingen;

Gelet op artikel 16 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Stb. 329);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1 De in artikel 15, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 bedoelde aftrek wordt uitgesloten in de gevallen waarin en voor zover de goederen en diensten worden gebezigd voor:

    • a. het voeren van een zekere staat;

    • b. het geven van relatiegeschenken of het doen van andere giften aan degenen bij wie, indien aan hen ter zake omzetbelasting in rekening is of zou zijn gebracht, deze in het geheel niet of hoofdzakelijk niet voor aftrek in aanmerking komt of zou komen;

    • c. het aan het personeel van de ondernemer verlenen van huisvesting, uitkeren van loon in natura, geven van gelegenheid tot sport, ontspanning of privé-vervoer, dan wel voor andere persoonlijke doeleinden van dat personeel. De terbeschikkingstelling van een auto wordt van het vorenstaande uitgezonderd.

  • 2 Onder relatiegeschenken of andere giften worden verstaan alle prestaties welke de ondernemer in verband met zakelijke verhoudingen of uit vrijgevigheid ten behoeve van anderen verricht zonder vergoeding of tegen een vergoeding welke lager is dan de aanschaffings- of voortbrengingskosten dan wel, in geval van diensten, de kostprijs van die prestaties de omzetbelasting niet daaronder begrepen.

  • 3 Onder de prestaties als zijn bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden niet begrepen:

    • a. het verstrekken van spijzen en dranken aan het personeel van de ondernemer;

    • b. het vervoer van het personeel van de ondernemer tussen de woon- of verblijfplaats en de plaats waar de werkzaamheden worden verricht, indien dit vervoer geschiedt in de vorm van besloten busvervoer als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van de Wet personenvervoer 2000 op grond van een krachtens die wet daartoe verleende vergunning;

    • c. het aan een werknemer verstrekken of ter beschikking stellen van een fiets voor het vervoer van die werknemer tussen zijn woon- of verblijfplaats en de plaats waar deze zijn werkzaamheden verricht, voorzover:

      • 1°. de aanschaffings- of voortbrengingskosten van de fiets niet meer bedragen dan € 749 inclusief omzetbelasting of, in gevallen waarin de werkgever een gebruiksrecht van een derde heeft verworven, de totale kostprijs inclusief omzetbelasting van dat recht niet meer bedraagt dan € 749;

      • 2°. in het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren aan de werknemer geen fiets is verstrekt of ter beschikking is gesteld; en

      • 3°. vanaf het verstrekken of ter beschikking stellen tot het einde van het kalenderjaar en in elk van de twee daaropvolgende kalenderjaren niet voor 50 percent of meer van het aantal dagen dat de werknemer pleegt te reizen tussen zijn woon- of verblijfplaats en de plaats waar deze zijn werkzaamheden verricht, wordt voorzien in een vergoeding of ander vervoer dan het vervoer per fiets;

    • d. outplacement ten behoeve van het personeel van de ondernemer.

Artikel 2

Ingeval de ondernemer ter zake van een prestatie als is bedoeld in artikel 1, eerste lid, letter b of c, een vergoeding in rekening heeft gebracht en deswege omzetbelasting is verschuldigd, wordt de aftrek niet uitgesloten tot het bedrag van de ter zake van die prestatie verschuldigde belasting.

Artikel 3

  • 1 Indien goederen en diensten door de ondernemer worden gebezigd ten behoeve van de verstrekking van spijzen en dranken aan zijn personeel en hij ter zake van die verstrekking minder in rekening heeft gebracht dan het in het tweede lid omschreven bedrag, wordt de aftrek uitgesloten tot 6 percent van het verschil tussen dat bedrag en hetgeen in rekening is gebracht.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde bedrag bestaat uit de aanschaffingskosten van de spijzen en dranken, de omzetbelasting niet daaronder begrepen, vermeerderd met 25 percent. Voor zover de ondernemer de spijzen en dranken zelf heeft vervaardigd, worden in plaats van de aanschaffingskosten van de spijzen en dranken de aanschaffingskosten van de grondstoffen in aanmerking genomen.

Artikel 4

  • 1 Indien het totaal van de aanschaffings- of voortbrengingskosten dan wel de kostprijs, de omzetbelasting niet daaronder begrepen, van alle door de ondernemer in een boekjaar ten behoeve van eenzelfde belanghebbende verrichte prestaties als zijn bedoeld in artikel 1, eerste lid, letters b en c, en het op die belanghebbende betrekking hebbende deel van het in artikel 3, eerste lid, bedoelde verschil niet meer bedraagt dan € 227, blijven die prestaties en dat deel van bedoeld verschil voor de toepassing van dit besluit buiten aanmerking.

  • 2 Bij het berekenen van het in het eerste lid bedoelde totaal blijft het in artikel 3, eerste lid, bedoelde verschil buiten aanmerking, indien ter zake van het verstrekken van spijzen en dranken aan het personeel van de ondernemer uitsluiting van de aftrek heeft plaatsgevonden op de voet van artikel 3.

Artikel 5

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1969.

  • 2 Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968.

Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Soestdijk, 25 september 1968

JULIANA.

De Staatssecretaris van Financiën,

F. H. M. GRAPPERHAUS.

Uitgegeven de zevenentwintigste september 1968.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.

Naar boven