Overgangsbeschikking omzetbelasting 1968

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-1973 t/m heden

Overgangsbeschikking omzetbelasting 1968

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel 54, tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Stb. 329);

Besluit:

Artikel 1

Deze beschikking verstaat onder:

a. wet:

Wet op de omzetbelasting 1968;

b. belasting:

omzetbelasting geheven krachtens de Wet op de Omzetbelasting 1954 (Stb. 558).

Artikel 2

  • 1 Voor zover met betrekking tot leveringen en diensten die na 31 december 1968 worden verricht, vóór 1 januari 1969 een factuur is uitgereikt, de vergoeding is ontvangen of is overeengekomen dat de vergoeding vóór die datum zal worden voldaan, wordt de omzetbelasting in afwijking van artikel 13 van de wet verschuldigd op 1 januari 1969.

  • 2 Teruggaaf wordt verleend van de belasting die ingevolge artikel 19 van de Wet op de Omzetbelasting 1954 is voldaan met betrekking tot leveringen en diensten, die na 31 december 1968 worden verricht. ‘De teruggaaf geschiedt bij wijze van verrekening met de in het eerste lid bedoelde omzetbelasting.

Artikel 3

Met betrekking tot leveringen en diensten, welke vóór 1 januari 1969 zijn verricht, wordt de belasting uiterlijk op 31 december 1968 verschuldigd.

Artikel 4

De levering na de aanvang van 1 januari 1969 van vóór dat tijdstip ingevoerde goederen aan degene voor wie de goederen bij de invoer zijn bestemd, wordt steeds geacht binnen het Rijk te zijn verricht.

Artikel 5

Teruggaaf van belasting op grond van de artikelen 27, eerste lid, letter a, en 28 van de Wet op de Omzetbelasting 1954 wordt niet verleend voor goederen waarvoor op grond van de Teruggaafbeschikking omzetbelasting 1968 (Stcrt. 169) teruggaaf van belasting wordt verleend.

Artikel 6

Voor de toepassing van artikel 18 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (Stb. 423) worden als bij de aanvang van 1 januari 1969 aanwezige goederen beschouwd de goederen waarvoor aanspraak op teruggaaf van belasting op grond van artikel 43 van de wet wordt gemaakt.

Artikel 7

  • 1 De ondernemer die bij de aanvang van 1 januari 1969 krachtens opdracht, anders dan in onderaanneming, een werk in onroerende staat onder handen heeft of een door hem vervaardigd onroerend goed in ongebruikte staat ten verkoop in voorraad heeft, wordt op 31 december 1968 over de waarde daarvan 3,6 percent belasting verschuldigd. Artikel 2, tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde waarde wordt gesteld op een aan het tot stand gekomen gedeelte van het werk evenredig deel van de vergoeding in de zin van artikel 11 van de Wet op de Omzetbelasting 1954 of, ingeval het werk niet in opdracht is uitgevoerd, op een zodanig evenredig deel van de verkoopwaarde van het onroerend goed in voltooide staat.

  • 4 Bij levering van het onroerend goed na 31 december 1968 wordt de in het eerste lid bedoelde waarde in mindering gebracht op de vergoeding waarover het in artikel 9, eerste lid, van de wet genoemde percentage is verschuldigd, mits het onroerend goed niet inmiddels als bedrijfsmiddel is gebruikt.

  • 5 Bij toepassing van het vierde lid wordt aan de afnemer van het onroeden goed die het als bedrijfsmiddel gebruikt, op de voet van artikel 15 van de wet een aanvullende aftrek van belasting verleend. Deze aftrek bedraagt voor goederen als zijn bedoeld in artikel 45, tweede lid, letter b, van de wet, 8 percent en in andere gevallen bij levering in 1969, 1970, 1971 1972 of latere jaren 30, onderscheidenlijk 30, 60, 67 of 100 percent van 8 percent van de in het eerste lid bedoelde waarde. Indien blijkt, dat de in die waarde begrepen belasting in betekenende mate afwijkt van het percentage van 8, kan de inspecteur — al dan niet op verzoek — bij beschikking een ander percentage vaststellen.

  • 6 Ingeval aan een ondernemer op grond van artikel 43 van de wet teruggaaf wordt verleend van belasting voor niet onder het eerste lid vallend onroerend goed, blijft op de eerste levering van dat goed na 31 december 1968 de vrijstelling van artikel 11, letter a, van de wet buiten toepassing.

Artikel 8

Het in de artikelen 15 en 16 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (Stcrt. 169) genoemde percentage van tien en een half bedraagt voor de jaren 1969 en 1970 zes, voor de jaren 1971 en 1972 zeven en een half, voor het jaar 1973 negen en voor het jaar 1974 tien.

Artikel 9

De teruggaaf op grond van artikel 45, derde lid, van de wet vindt slechts plaats, indien de ondernemer ter zake van de levering een factuur uitreikt welke voldoet aan de in artikel 35 van de wet gestelde eisen, en op het dubbel van die factuur vermeldt de dagtekening en het nummer van de factuur welke ter zake van de levering van het bedrijfsmiddel aan hem is uitgereikt, dan wel een omschrijving van de op de invoer van het bedrijfsmiddel betrekking hebbende bescheiden.

Artikel 10

  • 1 Deze beschikking treedt in werking met ingang van 1 januari 1969.

  • 2 Deze beschikking kan worden aangehaald als Overgangsbeschikking omzetbelasting 1968.

De

Staatssecretaris

van Financiën,

F. H. M. Grapperhaus

Naar boven