Vaststelling bewijs van verzekering voor niet-kentekenplichtige motorrijtuigen en regelen met betrekking tot bewijs van vrijstelling

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 04-05-2011 t/m 31-12-2013

Besluit van 16 september 1965, houdende vaststelling van het bewijs van verzekering voor de niet-kentekenplichtige motorrijtuigen en enkele regelen met betrekking tot het bewijs van vrijstelling

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 21 juli 1965, no. A-2/031133, Directoraat-Generaal van het Verkeer, mede namens Onze Minister van Justitie;

Gelet op de artikelen 14, 34 en 38 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen;

De Raad van State gehoord (advies van 18 augustus 1965, no. 34);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 8 september 1965, no. A-2 1031777, Directoraat-Generaal van het Verkeer, mede namens Onze Minister van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Definities

Artikel 1

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. wet: de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen;

  • b. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • c. motorrijtuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de wet;

  • d. gehandicaptenvoertuig: voertuig dat is uitgerust met een motor, dat niet breder is dan 1,10 m, waarvan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid niet meer dan 45 km per uur bedraagt, en dat is ingericht voor het vervoer van een invalide;

  • e. verzekeraar: de verzekeraar, als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, der wet;

  • f. weg en terrein: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de wet;

  • g. motorrijtuig, dat gewoonlijk in het buitenland is gestald;

    • 1°. een motorrijtuig waarvoor een kenteken met beperkte geldigheidsduur overeenkomstig een door Onze Minister aangewezen model is opgegeven;

    • 2°. een motorrijtuig dat van de toepassing van artikel 36, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is uitgezonderd en waarvoor een militair registratienummer is opgegeven;

    • 3°. een motorrijtuig dat in een ander land krachtens de aldaar geldende wettelijke regeling is geregistreerd of van een verzekeringsplaat of ander onderscheidingsteken is voorzien;

    • 4°. een motorrijtuig dat niet in een ander land krachtens een aldaar geldende wettelijke regeling is geregistreerd of van een verzekeringsplaat of ander onderscheidingsteken is voorzien, waarvoor noch in Nederland noch elders een kenteken is opgegeven en dat gewoonlijk in een ander land dan Nederland is gestald.

§ 2. Bewijs van verzekering binnenlandse niet-kentekenplichtige motorrijtuigen

Artikel 2

  • 1 Behoudens het bepaalde in artikel 6 moet de bestuurder van een gehandicaptenvoertuig bij zich hebben:

    • a. een geldige verzekeringsplaat, welke op de in artikel 3, tweede lid, voorgeschreven wijze op het gehandicaptenvoertuig is bevestigd en welke behoort bij de verzekering bedoeld onder b;

      alsmede

    • b. een document waaruit blijkt dat met betrekking tot het door hem bestuurde gehandicaptenvoertuig een verzekering overeenkomstig de wet van kracht is.

  • 2 De verzekeringsplaat en het document, bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt door de verzekeraar.

Artikel 3

  • 1 Als verzekeringsplaat, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, geldt een vierkante plaat van 80 * 80 mm met afgeronde hoeken, waarop letters en cijfers zijn vermeld als in dit artikel omschreven.

  • 2 De verzekeringsplaat wordt bevestigd op het achterspatbord in verticale of nagenoeg verticale stand en in de breedterichting van het gehandicaptenvoertuig, op zodanige wijze dat de letters zich boven de cijfers bevinden en de letters en cijfers goed zichtbaar zijn. Indien het gehandicaptenvoertuig meer achterwielen heeft, behoeft slechts één verzekeringsplaat op één der achterspatborden te worden aangebracht. Indien het gehandicaptenvoertuig is voorzien van een bak of opbouw mag de verzekeringsplaat in plaats van op het achterspatbord ook worden bevestigd op de achterzijde van de bak of opbouw, zoveel mogelijk aan de uiterste linkerzijde daarvan.

  • 3 Op de verzekeringsplaat worden bovenaan drie hoofdletters naast elkaar en daaronder drie cijfers naast elkaar geplaatst. De afmetingen van deze letters en cijfers zijn ten minste 24 mm hoog en ten minste 16 mm breed, met dien verstande dat het cijfer 1 ten minste 7 mm breed moet zijn, terwijl de letters A, C, E, I, K, O, U en Y niet worden gebezigd. Op de plaat worden tevens het woord Nederland en een jaartal geplaatst;

    deze letters en cijfers zijn ten minste 5 mm hoog. Onze Minister stelt jaarlijks de plaats van deze aanduidingen op de plaat vast, alsmede de volgorde van de aanduidingen.

  • 4 Onze Minister stelt de kleur vast

    • a. van de ondergrond van de verzekeringsplaat met daarbij eventueel de mate van de retroflectie van de kleur;

    • b. waarin de letters en cijfers, het woord Nederland en het te vermelden jaartal alsmede een eventuele rand jaarlijks moeten worden uitgevoerd.

    Onder kleur wordt voor de toepassing van dit lid mede verstaan zwart. Onze Minister kan voorschriften geven ten aanzien van het materiaal, waarvan de verzekeringsplaat moet worden vervaardigd.

  • 5 Onze Minister stelt de lettercombinaties vast, welke een verzekeraar moet doen aanbrengen op de door hem af te geven verzekeringsplaten.

  • 6 De verzekeringsplaat kan worden gebezigd met ingang van de eerste januari van het kalenderjaar, dat erop staat vermeld. De geldigheidsduur van de plaat eindigt op 30 april van het daarop volgende jaar te 24.00 uur.

Artikel 4

  • 1 In het document, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, worden ten tenminste de volgende gegevens vermeld:

    • a. naam en adres van de verzekeraar;

    • b. naam en adres van de verzekeringnemer;

    • c. dagtekening en jaar van de ingang en van het einde van de dekking;

    • d. merk en, indien het gehandicaptenvoertuig hiervan is voorzien, identificatienummer;

    • e. letters en cijfers van de verzekeringsplaat.

  • 2 Indien overeenkomstig artikel 12, derde lid, der wet is bedongen, dat de verzekering eindigt wanneer de verplichting tot verzekering met betrekking tot het gehandicaptenvoertuig op een ander overgaat, moet dit op het document worden vermeld.

  • 3 De geldigheidsduur van het document eindigt gelijktijdig met die van de bijbehorende verzekeringsplaat en vangt niet eerder aan dan met ingang van 1 januari van het op de verzekeringsplaat vermelde jaar.

  • 4 Het model van het document, bedoeld in dit artikel, behoeft de goedkeuring van of wordt vastgesteld door Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Justitie. Onze laatstgenoemde Minister kan, na overleg met Onze Minister, bepalen, dat door of vanwege de verzekeraar een afschrift van het document of van een deel daarvan binnen een bepaalde termijn aan een door hem aangewezen instantie moet worden toegezonden.

  • 5 In afwijking van het eerste lid kan een verzekeraar, mits hem een geldig ten name van de verzekeringnemer gesteld fabrikanten- of handelaarsbewijs W.A.M. (gehandicaptenvoertuigen) wordt getoond, in het document, in plaats van het merk en ingeslagen identificatienummer van het gehandicaptenvoertuig vermelden: «gehandicaptenvoertuig, deel uitmakende van de fabrieks- of handelsvoorraad van de verzekeringnemer». De verzekeraar tekent de verstrekking van een zodanig document op door Onze Minister te bepalen wijze op het in de eerste volzin bedoelde bewijs aan.

  • 6 Een document, als bedoeld in het vijfde lid, is slechts geldig indien:

    • a. tevens een geldig ten name van de verzekeringnemer gesteld fabrikanten- of handelaarsbewijs W.A.M. (gehandicaptenvoertuigen) bij het gehandicaptenvoertuig aanwezig is en dit bewijs op de eerste vordering van de personen, belast met de opsporing van de in de wet strafbaar gestelde feiten, behoorlijk ter inzage wordt afgegeven;

    • b. het gehandicaptenvoertuig deel uitmaakt van de fabrieks- of handelsvoorraad van de verzekeringnemer;

    • c. het gehandicaptenvoertuig wordt gebruikt hetzij door de verzekeringnemer, hetzij door een door hem aangewezen persoon, en

    • d. het gehandicaptenvoertuig wordt gebruikt hetzij voor het verrichten van een proefrit ter controle van de goede werking of ten behoeve van de verkoop van het gehandicaptenvoertuig of de fiets met trapondersteuning, hetzij in verband met een zodanige proefrit of met de aflevering van het gehandicaptenvoertuig.

Artikel 5

  • 1 Behoudens het bepaalde in artikel 6 of ontheffing door Onze Minister moet de bestuurder van een motorrijtuig, dat geen kenteken als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 behoeft en dat geen gehandicaptenvoertuig is, een document bij zich hebben, waaruit blijkt, dat met betrekking tot het door hem bestuurde motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de wet van kracht is.

  • 2 Het document, bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt door de verzekeraar. In dit document moeten tenminste de volgende gegevens zijn vermeld:

    • a. naam en adres van de verzekeraar(s);

    • b. naam en adres van de verzekeringnemer;

    • c. dagtekening en jaar van de ingang en van het einde van de dekking;

    • d. omschrijving van het motorrijtuig.

  • 3 Indien overeenkomstig artikel 12, derde lid, der wet is bedongen, dat de verzekering eindigt wanneer de verplichting tot verzekering met betrekking tot het motorrijtuig op een ander overgaat, moet dit op het document worden vermeld.

  • 4 Het model van het document, bedoeld in dit artikel, behoeft de goedkeuring van of wordt vastgesteld door Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Justitie.

  • 5 In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan een verzekeraar, mits hem een geldig ten name van de verzekeringnemer gesteld fabrikanten- of handelaarsbewijs W.A.M. (andere niet-kentekenplichtige motorrijtuigen dan gehandicaptenvoertuigen) wordt getoond, in het document in plaats van de omschrijving van het motorrijtuig vermelden: motorrijtuig, deel uitmakende van de fabrieks- of handelsvoorraad van de verzekeringnemer. De verzekeraar tekent de verstrekking van een zodanig document op door Onze Minister te bepalen wijze op het in de eerste volzin bedoelde bewijs aan.

  • 6 Een document, als bedoeld in het vorige lid, is slechts geldig indien:

    • a. tevens een geldig ten name van de verzekeringnemer gesteld fabrikanten- of handelaarsbewijs W.A.M. (andere niet-kentekenplichtige motorrijtuigen dan gehandicaptenvoertuigen) bij het motorrijtuig aanwezig is en dit bewijs op de eerste vordering van de personen, belast met de opsporing van de in de wet strafbaar gestelde feiten, behoorlijk ter inzage wordt afgegeven;

    • b. het motorrijtuig deel uitmaakt van de fabrieks- of handelsvoorraad van de verzekeringnemer;

    • c. het motorrijtuig wordt gebruikt hetzij door de verzekeringnemer, hetzij door een door hem aangewezen persoon; en

    • d. het motorrijtuig wordt gebruikt hetzij voor het verrichten van een proefrit ter controle van de goede werking of ten behoeve van de verkoop van het motorrijtuig, hetzij in verband met een zodanige proefrit, met de in- of uitvoer of met de aflevering van het motorrijtuig.

  • 8 De verzekeringsplaat wordt bevestigd op de achterzijde van de bromfiets, op zodanige wijze dat de letters zich boven de cijfers bevinden en de letters en cijfers goed zichtbaar zijn. Artikel 3, eerste en derde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 9 De verzekeringsplaat wordt verstrekt door de verzekeraar.

Artikel 5a

  • 1 Onze Minister kan op verzoek aan fabrikanten van of handelaren in gehandicaptenvoertuigen of andere niet-kentekenplichtige motorrijtuigen één of meer fabrikanten- of handelaarsbewijzen W.A.M. (gehandicaptenvoertuigen) of één of meer fabrikanten- of handelaarsbewijzen W.A.M. (andere niet-kentekenplichtige motorrijtuigen dan gehandicaptenvoertuigen) afgeven voor motorrijtuigen, die deel uitmaken van de fabrieks- of handelsvoorraad van verzoeker, en ten behoeve van het gebruik van de betrokken motorrijtuigen als omschreven in artikel 4, zesde lid, onder d, onderscheidenlijk in artikel 5, zesde lid, onder d. Een dergelijk bewijs, waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld, is ten hoogste vijf jaren geldig.

  • 2 [Red: Vervallen.]

  • 3 Onze Minister kan een bewijs, als bedoeld in het eerste lid, ongeldig verklaren, indien naar zijn oordeel degene aan wie het is afgegeven niet langer fabrikant van of handelaar in gehandicaptenvoertuigen onderscheidenlijk andere niet-kentekenplichtige motorrijtuigen dan gehandicaptenvoertuigen is, dan wel indien een bewijs voor andere doeleinden, dan waarvoor het geldig is, wordt of is gebruikt. Een bewijs, dat ongeldig is verklaard, moet door degene aan wie het is afgegeven binnen een week worden ingeleverd bij Onze Minister.

Artikel 6

Het bepaalde in deze paragraaf is niet van toepassing op de bestuurder van een motorrijtuig, dat gewoonlijk in het buitenland is gestald, en op de bestuurder van een motorrijtuig, met betrekking waartoe de bezitter dan wel de in artikel 2, tweede lid, der wet bedoelde houder van de verplichting tot het sluiten van een verzekering bij of krachtens de wet is vrijgesteld.

§ 3. Bewijs van verzekering buitenlandse motorrijtuigen

Artikel 7

De bestuurder van een motorrijtuig, dat gewoonlijk in het buitenland is gestald, moet, behoudens ontheffing door Onze Minister, bij zich hebben:

hetzij een bewijs waaruit blijkt, dat het bureau, bedoeld in artikel 2, zesde lid, der wet, is belast met de afwikkeling van de schade, welke in Nederland door dat motorrijtuig is veroorzaakt (groene kaart);

hetzij een bewijs, waaruit blijkt, dat met betrekking tot dat motorrijtuig een verzekering waarvan de voorwaarden voldoen aan de bepalingen van de wet van kracht is.

§ 4. Vrijstellingsplaten

Artikel 8

  • 1 Wanneer aan de bestuurder van een gehandicaptenvoertuig, welke aan de Staat toebehoort, dan wel aan de bezitter of de in artikel 2, tweede lid, van de wet bedoelde houder van een gehandicaptenvoertuig, die is vrijgesteld van de verplichting tot het sluiten van een verzekering, een vrijstellingsplaat is uitgereikt, moet deze plaat op het gehandicaptenvoertuig worden bevestigd op dezelfde wijze als is voorgeschreven ten aanzien van de verzekeringsplaten.

  • 2 Wanneer aan de bestuurder van een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994, welke aan de Staat toebehoort, dan wel aan de bezitter of de in artikel 2, tweede lid, van de wet bedoelde houder van een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994, die is vrijgesteld van de verplichting tot het sluiten van een verzekering, een vrijstellingsplaat is uitgereikt, wordt deze plaat op de bromfiets bevestigd op dezelfde wijze als is voorgeschreven ten aanzien van de verzekeringsplaten.

  • 3 De vrijstellingsplaat kan worden gebezigd met ingang van de eerste januari van het kalenderjaar, dat erop staat vermeld. De geldigheidsduur van de plaat eindigt op 30 april van het daarop volgende jaar te 24.00 uur.

§ 5. Strafbepalingen

Artikel 9

  • 1 Het is verboden om als bezitter dan wel als houder in de zin van artikel 2, tweede lid, van de wet, een gehandicaptenvoertuig, waarop ingevolge paragraaf 2 een verzekeringsplaat moet zijn bevestigd, op een weg te doen rijden of te laten staan of toe te laten dat daarmee op een weg wordt gereden of gestaan, of buiten een weg met zodanig gehandicaptenvoertuig deel te nemen of toe te laten dat daarmee wordt deelgenomen aan het verkeer op een terrein zonder dat een geldige verzekeringsplaat op de voorgeschreven wijze op het gehandicaptenvoertuig is bevestigd of indien de letters en cijfers van de verzekeringsplaat niet goed zichtbaar zijn. Het voorgaande is niet van toepassing jegens de bezitter en de houder op wie de verplichting tot verzekering niet rust.

  • 2 Het is verboden om als bestuurder met een gehandicaptenvoertuig, waarop ingevolge het bepaalde in paragraaf 2 een verzekeringsplaat moet zijn bevestigd, op een weg te rijden of te staan of buiten een weg met zodanig gehandicaptenvoertuig deel te nemen aan het verkeer op een terrein zonder dat een geldige verzekeringsplaat op de voorgeschreven wijze op het gehandicaptenvoertuig is bevestigd of indien de letters en cijfers van de verzekeringsplaat niet goed zichtbaar zijn.

  • 3 Het is verboden om als bezitter dan wel als houder in de zin van artikel 2, tweede lid, van de wet, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994, waarop ingevolge paragraaf 2 een verzekeringsplaat moet zijn bevestigd, op een weg te doen rijden of te laten staan of toe te laten dat daarmee op een weg wordt gereden of gestaan, of buiten een weg met zodanige bromfiets deel te nemen of toe te laten dat daarmee wordt deelgenomen aan het verkeer op een terrein zonder dat een geldige verzekeringsplaat op de voorgeschreven wijze op de bromfiets is bevestigd of indien de letters en cijfers van de verzekeringsplaat niet goed zichtbaar zijn. Het voorgaande is niet van toepassing jegens de bezitter en de houder op wie de verplichting tot verzekering niet rust.

  • 4 Het is verboden om als bestuurder met een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994, waarop ingevolge het bepaalde in paragraaf 2 een verzekeringsplaat moet zijn bevestigd, op een weg te rijden of te staan of buiten een weg met zodanige bromfiets deel te nemen aan het verkeer op een terrein zonder dat een geldige verzekeringsplaat op de voorgeschreven wijze op de bromfiets is bevestigd of indien de letters en cijfers van de verzekeringsplaat niet goed zichtbaar zijn.

Artikel 10

  • 1 Het is verboden om als bezitter dan wel als houder in de zin van artikel 2, tweede lid, van de wet, een gehandicaptenvoertuig, waarop ingevolge artikel 8 een vrijstellingsplaat moet zijn bevestigd, op een weg te doen rijden of te laten staan of toe te laten dat daarmee op een weg wordt gereden of gestaan, of buiten een weg met een zodanig gehandicaptenvoertuig deel te nemen of toe te laten dat daarmee wordt deelgenomen aan het verkeer op een terrein zonder dat een geldige vrijstellingsplaat op de voorgeschreven wijze op het gehandicaptenvoertuig is bevestigd of indien de letters en cijfers van de vrijstellingsplaat niet goed zichtbaar zijn. Het voorgaande is niet van toepassing jegens de bezitter van het gehandicaptenvoertuig, indien de houder van het gehandicaptenvoertuig een houder is als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de wet.

  • 2 Het is verboden om als bestuurder met een gehandicaptenvoertuig, waarop ingevolge artikel 8 een vrijstellingsplaat moet zijn bevestigd, op een weg te rijden of te staan of buiten een weg met zodanig gehandicaptenvoertuig deel te nemen aan het verkeer op een terrein zonder dat een geldige vrijstellingsplaat op de voorgeschreven wijze op het gehandicaptenvoertuig is bevestigd of indien de letters en cijfers van de vrijstellingsplaat niet goed zichtbaar zijn.

  • 3 Het is verboden om als bezitter dan wel als houder in de zin van artikel 2, tweede lid, van de wet, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994, waarop ingevolge artikel 8 een vrijstellingsplaat moet zijn bevestigd, op een weg te doen rijden of te laten staan of toe te laten dat daarmee op een weg wordt gereden of gestaan, of buiten een weg met een zodanige bromfiets deel te nemen of toe te laten dat daarmee wordt deelgenomen aan het verkeer op een terrein zonder dat een geldige vrijstellingsplaat op de voorgeschreven wijze op de bromfiets is bevestigd of indien de letters en cijfers van de vrijstellingsplaat niet goed zichtbaar zijn. Het voorgaande is niet van toepassing jegens de bezitter van de bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994, indien de houder van de bromfiets een houder is als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de wet.

  • 4 Het is verboden om als bestuurder met een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994, waarop ingevolge artikel 8 een vrijstellingsplaat moet zijn bevestigd, op een weg te rijden of te staan of buiten een weg met zodanige bromfiets deel te nemen aan het verkeer op een terrein zonder dat een geldige vrijstellingsplaat op de voorgeschreven wijze op de bromfiets is bevestigd of indien de letters en cijfers van de vrijstellingsplaat niet goed zichtbaar zijn.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 12

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 maart 1966, met uitzondering van artikel 1, het vierde en vijfde lid van artikel 3, het vierde lid van artikel 4 en het vierde lid van artikel 5, welke in werking treden met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het besluit wordt geplaatst.

Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Justitie zijn belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk, 16 september 1965

JULIANA.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

J. G. SUURHOFF.

De Minister van Justitie,

SAMKALDEN.

Uitgegeven de achtentwintigste september 1965.

De Minister van Justitie,

SAMKALDEN.

Naar boven