Wet op de Raad van State

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 05-03-2011 en zichtdatum 30-04-2024.
Geldend van 23-02-2011 t/m 31-12-2011

Wet van 9 maart 1962, op de Raad van State

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de wet van 21 December 1861, Stb. 129, houdende regeling van de samenstelling en de bevoegdheid van de Raad van State, door een nieuwe wet te vervangen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. De Raad van State in het algemeen

Afdeling 1. Samenstelling en taak

Artikel 1

  • 1 De Raad van State bestaat, buiten de Koning als voorzitter, uit een vice-president en ten hoogste tien leden.

  • 2 De vermoedelijke opvolger van de Koning heeft, nadat zijn achttiende jaar is vervuld, van rechtswege zitting in de Raad.

  • 3 Bij koninklijk besluit kan ook andere leden van het koninklijk huis wanneer zij meerderjarig zijn, zitting in de Raad worden verleend.

  • 4 De leden van het koninklijk huis die zitting in de Raad hebben, kunnen aan de beraadslagingen deelnemen, doch onthouden zich van stemmen.

Artikel 2

  • 1 De vice-president en de leden worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Justitie voor het leven benoemd. Vacatures worden in de Staatscourant gepubliceerd onder opgave van het profiel van de gezochte kandidaat of kandidaten. De Tweede Kamer der Staten-Generaal voert ten minste eenmaal per jaar overleg met de vice-president over de vacatures.

  • 2 Voor de benoeming van de vice-president wordt de Raad gehoord. Voor de benoeming van de leden doet de Raad een aanbeveling. De aanbeveling wordt gedaan gehoord de afdeling of afdelingen van de Raad waarvan het te benoemen lid deel zal uitmaken.

  • 3 De leden worden bij koninklijk besluit benoemd in de Afdeling advisering of de Afdeling bestuursrechtspraak, dan wel in beide afdelingen. Het aantal leden dat in beide afdelingen wordt benoemd, bedraagt ten hoogste 10. De benoeming kan worden gewijzigd, met dien verstande dat een benoeming in de Afdeling bestuursrechtspraak slechts op verzoek van het lid kan worden beëindigd.

  • 4 Een lid kan slechts deelnemen aan de rechtsprekende taak indien:

    • a. hem op grond van het afleggen van een afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad Master op het gebied van het recht is verleend, of

    • b. hij op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten. Artikel 5, vierde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen graden, verleend door een universiteit, de Open Universiteit of een hogeschool als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of daaraan gelijkwaardige getuigschriften worden aangewezen die voor de toepasselijkheid van het vierde lid, onderdeel a, gelijk worden gesteld aan de in dat onderdeel bedoelde graad Bachelor op het gebied van het recht.

  • 6 In bijzondere gevallen kan van het vierde lid worden afgeweken.

Artikel 3

  • 1 De vice-president en de leden worden bij koninklijk besluit ontslagen:

    • a. op eigen verzoek, en

    • b. met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die, waarin zij de leeftijd van zeventig jaren hebben bereikt.

  • 2 De vice-president en de leden worden voorts door de Raad, bij met redenen omkleed besluit, ontslagen, geschorst, of bij ongeschiktheid wegens ziekte met een andere taak belast, en de leden worden door de vice-president, bij met redenen omkleed besluit, gewaarschuwd overeenkomstig hoofdstuk 6A van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, met dien verstande dat:

    • in plaats van «procureur-generaal» wordt gelezen: vice-president;

    • in plaats van «plaatsvervangend procureur-generaal» wordt gelezen: het oudste aanwezige lid, naar rang van benoeming;

    • in plaats van «bij een gerecht dan wel binnen het gezagsbereik van Onze Minister» wordt gelezen: binnen de Raad dan wel binnen het gezagsbereik van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    • in plaats van «functionele autoriteit» wordt gelezen: vice-president;

    • de Raad de mededeling van een beslissing als bedoeld in artikel 46p, vijfde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, doet aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot voorzieningen in verband met ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid.

Artikel 4

Slechts Nederlanders kunnen worden benoemd tot vice-president of tot lid.

Artikel 5

  • 1 Onverenigbaar met het ambt van vice-president of lid zijn:

    • a. de openbare betrekkingen, aan welke een vaste beloning of toelage is verbonden;

    • b. het lidmaatschap van publiekrechtelijke colleges, waarvoor de keuze geschiedt bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen;

    • c. het ambt of beroep van advocaat, notaris, accountant, belastingconsulent of zaakwaarnemer;

    • d. betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van hun ambt of op de handhaving van hun onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

  • 2 Behoudens indien de onverenigbaarheid ook uit een ander wettelijk voorschrift voortvloeit, kan ten aanzien van een lid op diens verzoek van het eerste lid, onderdeel a, bij koninklijk besluit, de Raad van State gehoord, voor een bepaalde tijd ontheffing worden verleend.

  • 3 Gedurende de ontheffing, bedoeld in het tweede lid, is het lid ontheven van de waarneming van zijn ambt.

  • 4 De bezoldiging wordt gedurende de periode van de ontheffing van de waarneming van zijn ambt ingehouden.

Artikel 6

  • 1 Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de vice-president en de leden in handen van de Koning de volgende eed (verklaring en belofte) af:

    «Ik zweer (verklaar) dat ik, tot het verkrijgen van mijn aanstelling, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand iets heb gegeven of beloofd.

    Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, van niemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen, middellijk of onmiddellijk.

    Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, dat ik het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet steeds zal helpen onderhouden en mijn ambt met eerlijkheid, nauwgezetheid en onpartijdigheid zal vervullen.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig!»

    (Dat verklaar en beloof ik»).

  • 2 Deze eed (verklaring en belofte) kan door de leden ook worden afgelegd in een vergadering van de Raad in handen van de vice-president, daartoe door de Koning gemachtigd.

Artikel 7

De vice-president wordt bij verhindering of ontstentenis vervangen door het oudste aanwezige lid, naar rang van benoeming.

Afdeling 2. Staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst

Artikel 8

  • 1 Er kunnen staatsraden worden benoemd.

  • 2 Zij worden gekozen uit hen, die bekwaamheid of deskundigheid hebben bewezen op het gebied van wetgeving, bestuur of rechtspraak dan wel in aangelegenheden die daaraan raken.

  • 3 De staatsraden worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Justitie voor het leven benoemd. Voor zover zij niet met rechtspraak worden belast, kunnen zij voor een bepaalde tijd van ten minste drie jaren worden benoemd. Vacatures worden in de Staatscourant gepubliceerd onder opgave van het profiel van de gezochte kandidaat of kandidaten. De Tweede Kamer der Staten-Generaal voert ten minste eenmaal per jaar overleg met de vice-president over de vacatures. Voor de benoeming doet de Raad een aanbeveling. De aanbeveling wordt gedaan gehoord de afdeling of afdelingen van de Raad waarvan de te benoemen staatsraad deel zal uitmaken.

Artikel 9

De staatsraden hebben bij de vervulling van hun taak de bevoegdheden van een lid van de Raad.

Artikel 10

  • 1 Er kunnen staatsraden in buitengewone dienst worden benoemd.

  • 2 Een staatsraad in buitengewone dienst neemt slechts deel aan de werkzaamheden van de Raad of van een van zijn afdelingen, voorzover hij daartoe door de vice-president is opgeroepen.

Afdeling 3. De secretaris en de ambtenaren van staat

Artikel 11

  • 1 Aan de Raad worden toegevoegd een secretaris en het nodige aantal ambtenaren van staat.

  • 2 Zij worden bij koninklijk besluit op voordracht van de Raad benoemd en bij koninklijk besluit, de Raad gehoord, ontslagen.

Artikel 12

  • 1 Voor benoeming tot secretaris of ambtenaar van staat komt in aanmerking degene:

    • a. aan wie op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad Master op het gebied van het recht is verleend, of

    • b. die op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen.

    Artikel 5, vierde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen graden, verleend door een universiteit, de Open Universiteit of een hogeschool als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of daaraan gelijkwaardige getuigschriften worden aangewezen die voor de toepasselijkheid van het eerste lid, onderdeel a, gelijk worden gesteld aan de in dat onderdeel bedoelde graad Bachelor op het gebied van het recht.

  • 3 In bijzondere gevallen kan van het eerste lid worden afgeweken.

Artikel 13

De secretaris en de ambtenaren van staat leggen alvorens hun ambt te aanvaarden in een vergadering van de Raad in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

«Ik zweer (verklaar) dat ik, tot het verkrijgen van mijn aanstelling, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand iets heb gegeven of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, van niemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen, middellijk of onmiddellijk.

Ik zweer (beloof) dat ik al de plichten, aan mijn ambt verbonden, eerlijk en vlijtig zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God almachtig!»

(Dat verklaar en beloof ik»).

Afdeling 4. Overige bepalingen

Artikel 14

  • 1 Op voorstel van de vice-president regelt de Raad zijn werkzaamheden alsmede voor zover nodig de overige aangelegenheden welke op het college betrekking hebben en niet uitsluitend de Afdeling advisering of de Afdeling bestuursrechtspraak aangaan.

  • 2 De regeling wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

Artikel 15

  • 1 De Raad beslist bij meerderheid van stemmen.

  • 2 Indien de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter der vergadering.

  • 3 De Raad beslist niet, indien minder dan de helft van het aantal leden aanwezig is, waaruit de Raad, de vice-president inbegrepen, op dat moment bestaat.

Artikel 16

De vice-president, de leden, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst nemen geheimhouding in acht, voorzover:

  • a. de aard van de aangelegenheid daartoe noopt;

  • b. Onze Minister wie het aangaat dit nodig acht, of

  • c. de meerderheid van degenen die aan de beraadslaging deelnemen daartoe besluit.

Hoofdstuk II. De Afdeling advisering

Afdeling 1. Samenstelling en taak

Artikel 16a

  • 1 De Raad kent een Afdeling advisering.

  • 2 De Afdeling advisering bestaat uit:

    • a. de vice-president en

    • b. de leden, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst die in de Afdeling advisering zijn benoemd.

  • 3 De leden van het koninklijk huis, bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, hebben zitting in de Afdeling advisering. Artikel 1, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De vice-president is voorzitter van de Afdeling advisering. Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17

  • 1 Wij horen de Afdeling advisering over:

    • a. de voorstellen van wet door Ons aan de Staten-Generaal te doen;

    • b. de ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur;

    • c. de voorstellen tot goedkeuring van een verdrag of van het voornemen tot opzegging van een verdrag.

  • 2 Wij horen de Afdeling advisering voorts in de gevallen waarin een wet dit voorschrijft en over alle aangelegenheden waaromtrent Wij het nodig oordelen.

  • 3 Wij brengen bij de Afdeling advisering ter overweging de ontwerpen van krachtens enige wet te nemen koninklijke besluiten tot vernietiging.

  • 4 De voorstellen, ontwerpen en besluiten vermelden dat de Afdeling advisering van de Raad van State is gehoord.

Artikel 18

  • 1 De Tweede Kamer der Staten-Generaal hoort de Afdeling advisering over de bij haar door een of meer leden aanhangig gemaakte voorstellen van wet, voordat zij deze in behandeling neemt.

  • 2 In de gevallen waarin de Tweede Kamer der Staten-Generaal zulks nodig oordeelt, hoort zij de Afdeling advisering voorts omtrent de in het eerste lid bedoelde voorstellen, nadat deze in behandeling zijn genomen.

  • 3 Wij horen de Afdeling advisering niet over de bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal door een of meer leden aanhangig gemaakte voorstellen van wet, voordat zij door de Staten-Generaal zijn aangenomen.

  • 4 Het eerste, het tweede en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de Staten-Generaal in verenigde vergadering.

Artikel 19

Het horen van de Afdeling advisering kan achterwege blijven over:

  • a. voorstellen van wet tot wijziging van de begroting van het Rijk;

  • b. voorstellen van wet tot goedkeuring van een verdrag of van het voornemen tot opzegging van een verdrag, indien dit verdrag of dit voornemen eerder ter stilzwijgende goedkeuring aan de Staten-Generaal was voorgelegd.

Artikel 20

  • 2 Binnen zes maanden nadat het ontwerp is opgesteld kan Onze Minister wie het aangaat, de Afdeling advisering gemotiveerd verzoeken haar ontwerp in nadere overweging te nemen. Indien het koninklijk besluit afwijkt van het ontwerp of het nader ontwerp wordt het in het Staatsblad geplaatst met het ontwerp, bedoeld in het eerste lid en indien daarvan sprake is, het nader ontwerp. Indien niet binnen zes maanden een verzoek als bedoeld in de eerste volzin is gedaan luidt het koninklijk besluit overeenkomstig het ontwerp.

Artikel 21a

  • 1 De Afdeling advisering dient op verzoek Onze Ministers dan wel een van beide kamers der Staten-Generaal van voorlichting in aangelegenheden van wetgeving en bestuur.

  • 2 Indien voorlichting wordt gegeven aan een van beide kamers der Staten-Generaal, draagt deze kamer zorg voor de openbaarmaking, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel c.

Artikel 22

In de gevallen, bedoeld in artikel 17, wordt de aangelegenheid hetzij door Ons, op voordracht van Onze Minister wie het aangaat, hetzij door Onze Minister krachtens koninklijke machtiging, ter overweging aanhangig gemaakt.

Artikel 23

  • 1 Onze Ministers geven aan de Afdeling advisering de inlichtingen, die in verband met de uitoefening van haar taak vereist worden.

  • 2 Het inwinnen door de Afdeling advisering van inlichtingen bij anderen dan Onze Minister, wie het aangaat, geschiedt door tussenkomst van deze.

  • 3 De vice-president kan personen oproepen om aan de Afdeling advisering voorlichting en advies te geven.

Artikel 24

De Afdeling advisering beraadslaagt met Onze Minister, wie het aangaat, indien de Afdeling advisering of de Minister zulks mocht verlangen.

Artikel 25

Van de koninklijke besluiten in aangelegenheden, waarover de Afdeling advisering is gehoord, wordt aan deze mededeling gedaan.

Artikel 26

  • 1 Onze Minister wie het rechtstreeks aangaat draagt zorg voor het openbaar maken in de Staatscourant van

    • a. adviezen van de Afdeling advisering, door Ons gevraagd,

    • b. adviezen als bedoeld in artikel 21,

    • c. voorlichting in aangelegenheden van wetgeving en bestuur als bedoeld in artikel 21a.

  • 2 Openbaarmaking van de adviezen, bedoeld in het eerste lid onder a, geschiedt tezamen met openbaarmaking van de aan de Afdeling advisering voorgelegde tekst en van het nader rapport aan Ons. Zij heeft plaats voor wat betreft

    • a. adviezen over door Ons ingezonden voorstellen van wet: gelijktijdig met de inzending daarvan aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

    • b. adviezen over voorstellen van wet door de Staten-Generaal aan Ons gedaan: gelijktijdig met de bekendmaking van de wet;

    • c. adviezen over verdragen met andere mogendheden en volkenrechtelijke organisaties, aan de Staten-Generaal ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen: gelijktijdig met de overlegging daarvan aan de Staten-Generaal;

    • d. adviezen over algemene maatregelen van bestuur en andere koninklijke besluiten: gelijktijdig met de bekendmaking.

  • 3 Openbaarmaking van adviezen als bedoeld in het eerste lid, onder a, welke niet kan geschieden zoals voorzien in het tweede lid, alsmede openbaarmaking van adviezen als bedoeld in het eerste lid, onder b en van voorlichting in aangelegenheden van wetgeving en bestuur als bedoeld in het eerste lid, onder c, geschiedt uiterlijk binnen dertig dagen nadat is beslist op het advies, de voordracht of een ander voorstel van de Afdeling advisering onderscheidenlijk op de voorlichting in aangelegenheden van wetgeving en bestuur van die Afdeling. Daarbij worden, in voorkomend geval, mede openbaar gemaakt het nader rapport en de aan de Afdeling advisering voorgelegde tekst alsmede het koninklijk besluit, indien de openbaarmaking niet elders is geregeld. De openbaarmaking heeft plaats op de wijze, voorgeschreven in artikel 9, eerste en tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur.

  • 5 Actieve openbaarmaking kan achterwege blijven indien een advies als bedoeld in het eerste lid, onder a, zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

  • 6 De Afdeling advisering doet in haar adviezen, bedoeld in het eerste lid, voorstellen omtrent de toepassing van de bepalingen van het vierde of vijfde lid.

Artikel 27

  • 2 Openbaarmaking van de adviezen geschiedt tezamen met openbaarmaking van de schriftelijke reactie.

  • 4 Actieve openbaarmaking kan achterwege blijven indien het advies zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

  • 5 De Afdeling advisering doet in de adviezen voorstellen omtrent de toepassing van de bepalingen van het derde of vierde lid.

Afdeling 2. Overige bepalingen

Artikel 27a

  • 1 Bij de voorbereiding van adviezen en ontwerp-besluiten beraadslaagt de Afdeling advisering met gesloten deuren.

  • 2 De Afdeling advisering beslist bij meerderheid van stemmen.

  • 3 Indien de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter der vergadering. Van die omstandigheid wordt in het advies melding gemaakt.

  • 4 De Afdeling advisering beslist niet, indien minder dan de helft van de leden van de Afdeling advisering aanwezig is.

Artikel 27b

  • 1 De adviezen zijn met redenen omkleed.

  • 2 Degene die in de vergadering van de Afdeling advisering een van de meerderheid afwijkende mening heeft kenbaar gemaakt, kan een afzonderlijk advies uitbrengen.

  • 3 Dit advies wordt bij het advies van de Afdeling advisering gevoegd.

Artikel 27c

  • 1 De voorzitter regelt de werkzaamheden van de Afdeling advisering.

  • 2 De regeling wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

Artikel 27d

  • 1 Bij de voorbereiding van:

    • a. een advies omtrent de vernietiging van een besluit, of

    • b. een ontwerp-besluit omtrent een geschil als bedoeld in artikel 136 van de Grondwet, kan de Afdeling advisering belanghebbenden, getuigen, deskundigen en tolken oproepen om te worden gehoord.

  • 3 Een door Onze Minister wie het aangaat aangewezen ambtenaar kan bij de beraadslaging aanwezig zijn om inlichtingen te geven.

  • 4 Ambtsberichten en andere door Onze Minister aangewezen stukken zijn niet openbaar.

  • 5 Het ontwerp van een koninklijk besluit tot vernietiging is niet openbaar.

Artikel 27e

De vice-president, de leden, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst nemen geen deel aan de beraadslagingen en stemmen niet mee, indien daardoor hun onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Hoofdstuk III. De Afdeling bestuursrechtspraak

Afdeling 1. Samenstelling en taak

Artikel 30

  • 1 De Raad kent een Afdeling bestuursrechtspraak.

  • 2 De Afdeling bestuursrechtspraak bestaat uit de leden, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst die in de Afdeling bestuursrechtspraak zijn benoemd.

Artikel 30a

  • 1 Bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt uit de leden van de afdeling bestuursrechtspraak die voldoen aan het vereiste, gesteld in artikel 2, vierde lid, een voorzitter van de afdeling bestuursrechtspraak benoemd. Voor de benoeming doet de Raad een aanbeveling, de afdeling bestuursrechtspraak gehoord.

  • 2 De benoeming geldt voor het leven. Zij kan slechts op verzoek van de voorzitter worden ingetrokken en vervalt in geval van ontslag als lid van de Raad.

  • 3 De voorzitter kan worden vervangen door een ander lid van de Afdeling bestuursrechtspraak dat voldoet aan het vereiste, gesteld in artikel 2, vierde lid.

  • 5 De voorzitter regelt de werkzaamheden van de Afdeling bestuursrechtspraak.

  • 6 De daartoe door de voorzitter schriftelijk aangewezen ambtenaren verrichten de werkzaamheden die bij of krachtens de wet aan de griffier zijn opgedragen.

Artikel 30b

De Afdeling bestuursrechtspraak is belast met de berechting van de bij de wet aan haar opgedragen geschillen.

Afdeling 2. Overige bepalingen

Artikel 42

  • 1 De Afdeling bestuursrechtspraak vormt en bezet op voorstel van de voorzitter enkelvoudige en meervoudige kamers.

  • 2 De meervoudige kamers bestaan uit drie leden, van wie een als voorzitter optreedt.

  • 3 Leden van de Afdeling bestuursrechtspraak die niet voldoen aan het vereiste, gesteld in artikel 2, vierde lid, kunnen:

    • a. geen zitting hebben in een enkelvoudige kamer en

    • b. niet de meerderheid vormen van de leden van de meervoudige kamer.

  • 4 Een lid van de Afdeling bestuursrechtspraak dat betrokken is geweest bij de totstandkoming van een advies van de Raad, neemt geen deel aan de behandeling van een geschil over een rechtsvraag waarop dat advies betrekking had.

Artikel 43

  • 1 De voorzitter van een meervoudige kamer doet in raadkamer hoofdelijk omvraag. De voorzitter maakt zelf als laatste zijn oordeel kenbaar.

  • 2 Ieder lid is verplicht aan de besluitvorming deel te nemen.

  • 3 Een afwezig lid kan zijn oordeel niet door een van de aanwezige leden doen voordragen of het schriftelijk uitbrengen.

Artikel 44

Het is de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak en de ten behoeve van deze afdeling werkzame ambtenaren verboden:

  • a. hetgeen zij als zodanig te weten zijn gekomen verder bekend te maken dan voor de uitoefening van hun functie wordt gevorderd,

  • b. de gevoelens te openbaren die in raadkamer zijn geuit, en

  • c. over een voor hen aanhangige zaak of over een zaak die naar zij weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden, voor hen aanhangig zal worden, op enigerlei bijzondere wijze in contact te treden met partijen, gemachtigden of degene die een partij bijstaat.

Artikel 45

  • 1 De Afdeling bestuursrechtspraak stelt een regeling vast voor de behandeling van klachten.

  • 2 Klachten zijn niet mogelijk ten aanzien van gedragingen waartegen ingevolge een wettelijk geregelde voorziening een procedure bij een rechterlijke instantie openstaat of heeft opengestaan, dan wel beroep openstaat of heeft opengestaan tegen een uitspraak die in een zodanige procedure is gedaan. Klachten kunnen evenmin een rechterlijke beslissing betreffen.

  • 4 De regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Afdeling 3. Beroep en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak

Artikel 46

  • 2 De zaken die bij de Afdeling bestuursrechtspraak aanhangig worden gemaakt, worden in behandeling genomen door een meervoudige kamer.

  • 3 Indien een zaak naar het oordeel van de meervoudige kamer geschikt is voor verdere behandeling door één rechter, kan zij deze verwijzen naar een enkelvoudige kamer.

  • 4 Indien een zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer.

  • 5 Verwijzing kan geschieden in elke stand van het geding. Een verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.

  • 6 De Afdeling bestuursrechtspraak kan het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De vorige volzin vindt geen toepassing, indien belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.

Artikel 47

  • 1 Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht en tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:86 van die wet, tenzij tegen de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven of het gerechtshof.

  • 3 Tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de in het eerste lid bedoelde uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegen:

Artikel 48

  • 1 De secretaris doet van het ingestelde hoger beroep zo spoedig mogelijk mededeling aan de griffier van de rechtbank die de uitspraak heeft gedaan.

  • 2 De griffier van de rechtbank, bedoeld in het eerste lid, zendt de gedingstukken met vier afschriften van het proces-verbaal van de zitting, voor zover dit op de zaak betrekking heeft, en vier afschriften van de uitspraak binnen een week na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde mededeling aan de secretaris.

Artikel 49

  • 2 De zaken die bij de Afdeling bestuursrechtspraak aanhangig worden gemaakt, worden in behandeling genomen door een meervoudige kamer.

  • 3 Indien een zaak die door een enkelvoudige kamer van de rechtbank is behandeld naar het oordeel van de meervoudige kamer geschikt is voor verdere behandeling door één rechter, kan zij deze verwijzen naar een enkelvoudige kamer.

  • 4 Indien een zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer.

  • 5 Verwijzing kan geschieden in elke stand van het geding. Een verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.

  • 6 De Afdeling bestuursrechtspraak kan het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De vorige volzin vindt geen toepassing, indien belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.

Artikel 50

  • 1 In geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan kan het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in de kosten worden veroordeeld. Indien het hoger beroep mondeling wordt ingetrokken, wordt het verzoek door de partij die daarbij aanwezig is mondeling gedaan tegelijk met de intrekking van het hoger beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Indien het hoger beroep schriftelijk wordt ingetrokken, wordt het verzoek schriftelijk gedaan. De artikelen 6:5 tot en met 6:9, 6:11, 6:14, 6:15, 6:17 en 6:21 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 51

  • 1 Van de indiener van het beroepschrift wordt door de secretaris een griffierecht geheven. Indien de uitspraak van de rechtbank, voor zover daartegen hoger beroep is ingesteld, betrekking heeft op meer dan één besluit of indien het een gezamenlijk beroepschrift van twee of meer indieners ter zake van dezelfde uitspraak betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd. In die gevallen bedraagt het griffierecht het hoogste op grond van het tweede lid ter zake van een van de besluiten onderscheidenlijk door een van de indieners verschuldigde griffierecht.

  • 2 Het griffierecht bedraagt:

    • a. € 227 indien door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld, tenzij bij wet anders is bepaald, en

    • b. € 454 indien anders dan door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld.

  • 3 Indien het bestuursorgaan hoger beroep heeft ingesteld en de uitspraak van de rechtbank wordt in stand gelaten, wordt van het bestuursorgaan een griffierecht geheven van € 454.

  • 4 De secretaris wijst de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de secretarie dan wel ter secretarie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 5 Indien het hoger beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, wordt het door de indiener betaalde griffierecht aan hem vergoed door het bestuursorgaan. In de overige gevallen kan het bestuursorgaan, indien het hoger beroep wordt ingetrokken, het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.

  • 6 De in het tweede en derde lid genoemde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.

  • 7 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een verzoek om herziening.

Artikel 52

  • 2 Artikel 51, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden, twee weken bedraagt. De voorzitter kan een kortere termijn stellen.

  • 3 Indien het verzoek wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de belanghebbende tot wie het bestreden besluit is gericht, aan de voorzitter schriftelijk heeft medegedeeld de uitvoering van het bestreden besluit hangende de procedure met betrekking tot de hoofdzaak op te schorten dan wel de gevraagde voorlopige maatregelen te zullen nemen, wordt het betaalde griffierecht door de secretaris terugbetaald. In de overige gevallen kan het bestuursorgaan, indien het verzoek wordt ingetrokken, het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.

  • 4 De uitspraak kan inhouden dat het betaalde griffierecht door het door de voorzitter aangewezen bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

  • 5 Indien het verzoek is gedaan door het bestuursorgaan en het verzoek geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, kan de uitspraak inhouden dat het betaalde griffierecht door de secretaris aan het bestuursorgaan wordt terugbetaald.

  • 6 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een verzoek om voorlopige voorziening dat wordt gedaan nadat een verzoek om herziening is gedaan.

Artikel 53

De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.

Artikel 54

  • 1 Indien de Afdeling bestuursrechtspraak de uitspraak van de rechtbank geheel of gedeeltelijk vernietigt, houdt de uitspraak tevens in dat aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht door het door de Afdeling bestuursrechtspraak aangewezen bestuursorgaan wordt vergoed.

  • 2 In de overige gevallen kan de uitspraak inhouden dat het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk door het door de Afdeling bestuursrechtspraak aangewezen bestuursorgaan wordt vergoed.

Artikel 55

  • 1 De Afdeling bestuursrechtspraak wijst de zaak terug naar de rechtbank die deze in eerste aanleg heeft behandeld, indien:

    • a. de rechtbank haar onbevoegdheid of de niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft uitgesproken en de Afdeling bestuursrechtspraak deze uitspraak vernietigt met bevoegdverklaring van de rechtbank onderscheidenlijk ontvankelijkverklaring van het beroep, of

    • b. de Afdeling bestuursrechtspraak om andere redenen dan bedoeld in onderdeel a van oordeel is dat de zaak opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld.

  • 2 De secretaris zendt de gedingstukken, onder medezending van een afschrift van de uitspraak, zo spoedig mogelijk aan de griffier van de rechtbank.

Artikel 56

In de gevallen, bedoeld in artikel 55, eerste lid, onderdeel a, kan de Afdeling bestuursrechtspraak de zaak zonder terugwijzing afdoen, indien zij naar haar oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft.

Artikel 57

Indien de Afdeling bestuursrechtspraak van oordeel is dat de uitspraak is gedaan door een andere rechtbank dan de bevoegde, kan zij de onbevoegdheid voor gedekt verklaren en de uitspraak als bevoegdelijk gedaan aanmerken.

Hoofdstuk IV. Slotbepalingen

Artikel 58

  • 1 Tegen de vice-president, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst kan noch een rechtsvervolging, noch een rechtsvordering worden ingesteld wegens hetgeen zij tijdens de beraadslaging in de Raad, de Afdeling advisering, de Afdeling bestuursrechtspraak of een kamer van die Afdeling bestuursrechtspraak hebben gezegd, dan wel daaraan schriftelijk hebben overgelegd.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 9 maart 1962

JULIANA.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. H. TOXOPEUS.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.

Uitgegeven de dertigste maart 1962.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.