Wet van 23 juni 1960, houdende voorzieningen op het terrein van de invoerrechten en
accijnzen ter uitvoering van het Benelux-Unieverdrag en andere internationale overeenkomsten
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het op 3 februari 1958 te 's-Gravenhage
ondertekende Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie (Trb. 1958, 18), bij het inwerkingtreden waarvan de op 5 september 1944 te Londen ondertekende
Nederlands-Belgisch-Luxemburgse douaneovereenkomst buiten werking treedt, en andere
internationale overeenkomsten, welke de wetgeving inzake invoerrechten en accijnzen
raken, het wenselijk maken voorzieningen te treffen om de nationale wetgeving met
de vereiste spoed in overeenstemming te kunnen brengen met aangegane internationale
verplichtingen en dat het daarom wenselijk is enkele bepalingen, vastgesteld bij de
wet van 1 augustus 1947, Stb. H 282, houdende goedkeuring en uitvoering van de voornoemde douaneovereenkomst, te
herzien en opnieuw vast te stellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: