Besluit ex artikel 6, Wet verzekering beschikbaar blijven van goederen

Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 07-12-2012 t/m heden

Besluit van 1 augustus 1959, houdende regelen betreffende de samenstelling, benoeming, werkwijze en bevoegdheid der commissies, bedoeld in artikel 6 van de wet van 10 juli 1952 (Stb. 407) ter verzekering van het beschikbaar blijven van goederen voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Economische Zaken en van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie van 28 april 1959, no. 872 W.J.A.;

Gelet op artikel 6, vierde lid, van de wet van 10 juli 1952 (Stb. 407) ter verzekering van het beschikbaar blijven van goederen voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden;

De Raad van State gehoord (advies van 16 juni 1959, no. 33);

Gezien het nader rapport van Onze Ministers van Economische Zaken en van Binnenlandse Zaken van 28 juli 1959, no. 1849 W.J.A.;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De commissies, die krachtens artikel 6, tweede lid, van de wet van 10 juli 1952 (Stb. 407) ter verzekering van het beschikbaar blijven van goederen voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden in hoogste ressort de schadeloosstellingen vaststellen, bedoeld in artikel 5 van die wet, bestaan ieder uit tien leden en vijf plaatsvervangende leden.

Artikel 2

  • 1 Onze Minister van Economische Zaken benoemt de leden en de plaatsvervangende leden der commissies. Hij benoemt voorts uit de leden een voorzitter en een of meer ondervoorzitters. Hij kan de benoemden wederom ontslaan.

  • 2 Een beschikking krachtens het eerste lid wordt vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 3

  • 1 Onze Minister van Economische Zaken benoemt voor iedere commissie een of meer secretarissen, die geen lid van de commissie zijn. Hij kan de benoemden wederom ontslaan.

  • 2 Onze Minister van Economische Zaken kan aan een secretaris een toelage toekennen.

Artikel 4

  • 1 Bij de instelling van een commissie bepalen Wij zo nodig haar gebied.

  • 2 Heeft de schadeloosstelling betrekking op een onroerend goed, dat in het gebied van twee of meer commissies is gelegen, dan wordt zij vastgesteld door die commissie, in welker gebied het grootste gedeelte van het goed gelegen is.

Artikel 5

  • 1 De commissies nemen bij de vervulling van hun taak de in artikel 1 genoemde wet en de tot uitvoering daarvan vastgestelde regelingen in acht.

  • 2 Zij beslissen zo spoedig mogelijk op de krachtens artikel 6, derde lid, dier wet ingediende verzoekschriften.

Artikel 6

De voorzitter van de commissie heeft de leiding van haar werkzaamheden. Hij bepaalt de plaats, waar en het tijdstip, waarop de commissie vergadert.

Artikel 7

  • 1 De commissie behandelt ieder verzoekschrift met drie leden, waaronder de voorzitter, de ondervoorzitter of, indien er meer ondervoorzitters zijn, een hunner. De voorzitter wijst die leden aan.

  • 2 Voor die behandeling wordt de voorzitter bij afwezigheid vervangen door de ondervoorzitter of, indien er meer ondervoorzitters zijn, door een door hem aangewezen ondervoorzitter. Hij regelt de vervanging bij afwezigheid van de ondervoorzitters.

  • 3 De voorzitter wijst het plaatsvervangende lid aan, dat bij afwezigheid van een krachtens het eerste lid aangewezen lid der commissie, voor welks vervanging niet de in het tweede lid vervatte regeling geldt, in diens plaats treedt.

  • 4 Bij de aanwijzing der leden en plaatsvervangende leden houdt de voorzitter rekening met hun bijzondere deskundigheid ten aanzien van het onderwerp van het in behandeling komende verzoekschrift.

  • 5 De zittingen van de commissie worden bijgewoond door de secretaris of, zo er meer dan één secretaris is, door de daarvoor door de voorzitter aangewezen secretaris.

Artikel 8

  • 1 De commissies kunnen getuigen en deskundigen horen en deze laatsten verzoeken hun bericht schriftelijk uit te brengen. Zij kunnen het horen onder ede doen plaats hebben, tenzij de getuige of deskundige de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt.

  • 2 Bij het horen onder ede beëdigt degene die de leiding van de zitting heeft de getuige, dat deze de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen, en de deskundige, dat hij zijn taak naar beste weten zal vervullen. Ten aanzien van het afleggen van een eed en de wijze van beëdiging gelden de wetten van 17 juli 1911 (Stb. 215), 28 april 1916 (Stb. 174) en 11 mei 1956 (Stb. 242).

  • 3 Met de eed staat gelijk de belofte of bevestiging, die krachtens de wet voor de eed in de plaats treedt.

Artikel 9

  • 1 De beschikking van de commissie op het verzoekschrift komt tot stand door een beslissing bij meerderheid van stemmen en nadat Onze Minister die het bevel heeft gegeven of doen geven, en de betrokken rechthebbende in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze daarover naar voren te brengen.

  • 2 De beschikking wordt ondertekend door degene die de zitting heeft voorgezeten waarin de beslissing is genomen, alsmede door de secretaris of, indien er meer dan één secretaris is, door de secretaris die de bedoelde zitting heeft bijgewoond.

  • 3 De commissie doet van de beschikking mededeling aan Onze Minister van Economische Zaken door toezending van een afschrift.

Artikel 10

De commissies dienen, ieder voor wat hun gebied betreft, Onze betrokken Ministers van advies aangaande het bedrag van krachtens artikel 5 van Ons besluit van 8 mei 1959 te verlenen voorschotten.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst.

Onze Ministers van Economische Zaken en van Binnenlandse Zaken zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Ravello, 1 augustus 1959

JULIANA.

De Minister van Economische Zaken,

J. W. DE POUS.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. H. TOXOPEUS.

Uitgegeven de eenentwintigste augustus 1959.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.

Naar boven