Besluit reservering gedeelte der bezoldiging bepaalde groepen reserve-personeel der krijgsmacht

Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 01-10-1958 t/m heden

Besluit van 19 juli 1958, houdende reservering van een gedeelte der bezoldiging van bepaalde groepen reserve-personeel der krijgsmacht tijdens de periode gedurende welke zij nog geen rechten kunnen ontlenen aan de pensioenwetten voor de zee- en landmacht 1922

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Defensie van 21 december 1957, nr. P. 110.531/J/DG, en nr. Minmar 553374/357455;

Gelet op de wet van 22 mei 1958 (Stb. 267) tot wijziging van de Pensioenwet bijzondere groepen reserve-personeel 1956 (Stb. 1957, 37), van de Pensioenwet 1922 (Stb. 240) en van de Pensioenwetten voor de zee- en landmacht 1922 (Stb. 65 en 66);

De Raad van State gehoord (advies van 11 februari 1958, nr. 33);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 15 juli 1958, nr. P. 110.531/2-C en nr. Minmar 559177/357455;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Dit besluit verstaat onder "Onze Minister": Onze Minister van Marine of Onze Minister van Oorlog, al naar gelang het betreft een militair, behorende tot het personeel der Koninklijke marine-reserve of een militair behorende tot het reserve-personeel der landmacht.

Artikel 2

  • 1 Dit besluit is van toepassing op een militair, behorende tot het personeel der Koninklijke marine-reserve of tot het reserve-personeel der landmacht, die vrijwillig verplichtingen heeft aanvaard als zodanig doorlopende werkelijke dienst te verrichten, indien en zolang hij geen reservist is in de zin van de Pensioenwet bijzondere groepen reserve-personeel 1956.

  • 2 Dit besluit is niet van toepassing op een reserve-officier, op wie de wet van 22 december 1938 (Stb. 504) of de Bijzondere pensioenwet reserve-personeel landmacht (Stb. J 344) van toepassing is.

Artikel 3

Van de bezoldiging van een militair, op wie dit besluit van toepassing is, worden maandelijks zodanige bedragen gereserveerd, als daarop wegens bijdrage voor eigen pensioen en verhaal van bijdrage voor weduwen- en wezenpensioen zouden zijn ingehouden, indien hij reservist in de zin van de Pensioenwet bijzondere groepen reserve-personeel 1956 zou zijn.

Artikel 4

  • 1 Aan een militair, die binnen 6 maanden na het tijdstip, waarop dit besluit niet meer op hem van toepassing is, daartoe schriftelijk aan Onze Minister de wens te kennen geeft, worden de ingevolge artikel 3 gereserveerde bedragen uitgekeerd.

  • 2 Onze Minister is bevoegd de in het eerste lid genoemde termijn in door hem te bepalen gevallen te verlengen.

Artikel 5

Voor zover de gereserveerde bedragen niet zijn uitgekeerd, wordt daaraan gelijke bestemming gegeven als aan de in artikel 3 bedoelde bijdragen voor pensioen.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking gelijktijdig met de wet van 22 mei 1958 (Stb. 267) tot wijziging van de Pensioenwet bijzondere groepen reserve-personeel 1956, van de Pensioenwet 1922 (Stb. 240) en van de Pensioenwetten voor de zee- en landmacht 1922.

Onze Ministers van Oorlog en van Marine zijn, ieder voor zoveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk, 19 juli 1958

JULIANA.

De Minister voor Defensie,

C. STAF.

Uitgegeven de achtste augustus 1958.

De Minister van Justitie a.i.,

STRUYCKEN.

Naar boven