Besluit van 11 februari 1958, tot regeling van de aanwijzing van afgevaardigden van
Nederland in de Vergadering van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de Europese
Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Buitenlandse Zaken van 8 februari 1958, Directie
Integratie Europa, no. 21547;
Gelet op artikel 21, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
voor Kolen en Staal, zoals dit luidt krachtens artikel 2 van de "Overeenkomst betreffende
bepaalde instellingen, welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben" (Trb. 1957, 93), op artikel 138, eerste lid van het Verdrag tot oprichting van de Europese
Economische Gemeenschap (Trb. 1957, 91) en op artikel 108, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese
Gemeenschap voor Atoomenergie (Trb. 1957, 92);
Overwegende, dat het wenselijk is een nadere regeling te treffen voor de aanwijzing
van de afgevaardigden uit het Koninkrijk der Nederlanden in de Vergadering voorzien
in bovengenoemde Verdragen;
Hebben goedgevonden en verstaan: