Luchtvaartwet

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 03-09-2022 en zichtdatum 03-09-2022.
Geldend van 01-01-2022 t/m 31-12-2023

Wet van 15 januari 1958, houdende nieuwe regelen omtrent de luchtvaart

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regelen omtrent de luchtvaart te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder

  • a. luchtvaart: het gebruik van luchtvaartuigen;

  • b. luchtvaartuig: toestel, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart;

  • c. vliegtuigen: luchtvaartuigen zwaarder dan lucht en voorzien van een voortstuwingsinrichting;

  • d. exploitant van een luchtvaartterrein: degene, te wiens name ingevolge deze wet een luchtvaartterrein wordt aangewezen;

  • e. [Red: vervallen;]

  • f. buitenlandse luchtvaartuigen: luchtvaartuigen, ingeschreven in een buitenlands luchtvaartuigregister;

  • g. luchtvaartterreinen: een aangewezen terrein ingericht voor het opstijgen en landen van luchtvaartuigen;

  • h. luchtvaartmaatschappijen: eigenaren van ondernemingen, die geheel of gedeeltelijk hun bedrijf maken van het vervoer van personen, dieren of goederen met luchtvaartuigen;

  • i. verkeersvlucht: een vlucht, die vervoer door een luchtvaartmaatschappij ten doel heeft;

  • j. Onze Minister: voor wat de burgerluchtvaart en de algemene verkeersveiligheid in de lucht betreft: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat: voor wat de militaire luchtvaart betreft: Onze Minister van Defensie;

Artikel 2

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt mede verstaan onder

  • a. gezagvoerder: hij, die een luchtvaartuig alleen bedient;

  • b. bedienen van een luchtvaartuig: het verrichten van handelingen aan boord van een luchtvaartuig ten behoeve van het gebruik van dat luchtvaartuig;

  • c. terreinen: watergebieden;

  • d. bouwwerken: getimmerten, constructiemasten, bovengrondse geleidingen, dijken en kaden.

  • e. luchtwaardigheid: de toelaatbaarheid van het door het luchtvaartuig veroorzaakte geluid.

Hoofdstuk III. De Luchtvaart

Afdeling 2. Bediening van luchtvaartuigen

Artikel 9

Ten aanzien van het in luchtwaardige toestand houden van Nederlandse luchtvaartuigen worden de bewijzen van bevoegdheid afgegeven, geschorst of ingetrokken door Onze Minister en wel, voor wat burgerluchtvaartuigen betreft, naar regelen, gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Voorts kan Onze Minister bewijzen van gelijkstelling van buitenlandse bewijzen van bevoegdheid afgeven, schorsen en intrekken, naar regelen, gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Afdeling 3. Overige bepalingen

Artikel 16. Luchtvervoer

Voor zover bij internationale overeenkomst niet anders is bepaald mag vervoer met luchtvaartuigen in, naar of uit Nederland, of met Nederland als tussenstation, slechts geschieden door luchtvaartmaatschappijen aan wie daartoe door Onze Minister vergunning is verleend.

Artikel 16a

  • 1 Ten aanzien van vergunningen als bedoeld in artikel 16 die vallen onder Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (PbEU L 293), wordt toegepast hetgeen bij of krachtens die verordening is bepaald.

  • 2 Een wijziging van het bepaalde bij of krachtens de verordening, genoemd in het eerste lid, treedt voor de toepassing van het eerste lid in werking met ingang van de dag waarop de betrokken wijzigingsregeling in werking treedt.

  • 3 Aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden voor zover deze in overeenstemming zijn met de verordening.

  • 4 Onze Minister kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid, met inachtneming van de verordening, schorsen of intrekken.

  • 5 Onze Minister kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid, op verzoek van de houder wijzigen.

Artikel 16b

  • 1 Een vergunning als bedoeld in artikel 16 die niet valt onder de in artikel 16a, eerste lid genoemde verordening, wordt verleend voor een bepaalde, daarin genoemde, termijn van ten hoogste vijf jaar. Zij kan door Onze Minister worden verlengd.

  • 2 Aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid, kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

  • 3 Onze Minister kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid, schorsen of intrekken:

    • a. indien de vergunninghouder daarom verzoekt;

    • b. wegens niet-uitoefening van het vervoer;

    • c. wegens uitoefening van het vervoer in strijd met bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften;

    • d. wegens niet-inachtneming van aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • e. indien ter verkrijging van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.

  • 4 Onze Minister kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid, op verzoek van de houder wijzigen.

  • 5 Een vergunning als bedoeld in het eerste lid verliest haar geldigheid zolang en voor zover de vergunninghouder is geplaatst op de communautaire lijst, bedoeld in Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij en tot intrekking van artikel 9 van richtlijn nr. 2004/36/EG.

  • 6 Een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid, of voor een verlenging voor een dergelijke vergunning wordt afgewezen voor zover de aanvraag betrekking heeft op activiteiten waarvoor de aanvrager op de communautaire lijst, bedoeld in het vijfde lid, is geplaatst.

Artikel 16c

Bij ministeriële regeling kunnen bepaalde soorten van vervoer worden uitgezonderd van de in artikel 16 vervatte verplichting.

Artikel 16d

  • 1 Onze Minister kan ontheffing verlenen van de in artikel 16 vervatte verplichting. Van de beschikking ter zake wordt mededeling in de Staatscourant gedaan.

  • 2 Aan de in het eerste lid bedoelde ontheffingen kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

  • 3 Onze Minister kan een ontheffing schorsen of intrekken wegens niet inachtneming van de aan de ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen.

Artikel 17

  • 1 Het is verboden luchtvaartvertoningen of luchtvaartwedstrijden te houden zonder vergunning van Onze Minister.

  • 2 Het is verboden boven Nederland deel te nemen aan een vertoning of wedstrijd als bedoeld in het eerste lid, waarvoor geen vergunning is verleend.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven waaraan bij het aanvragen van een vergunning tot het houden van een luchtvaartvertoning of een luchtvaartwedstrijd en bij het houden van zodanige vertoning of wedstrijd moet worden voldaan.

Hoofdstuk IV. Luchtvaartterreinen

Afdeling 1. Aanwijzing van luchtvaartterreinen

Afdeling 3A. Beveiliging van de burgerluchtvaart

§ 1. Algemeen

Artikel 37a

  • 1 Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. EG-verordening 300/2008: Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (Pb EU 2008, L 97/72) en de uitvoeringsbepalingen daarvan;

    • b. EG-verordening 272/2009: Verordening (EG) nr. 272/2009 van de Commissie van 2 april 2009 ter aanvulling van de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de burgerluchtvaart (Pb EU 2009, L 91/7);

    • c. EU-verordening 1254/2009: Verordening (EU) nr. 1254/2009 van de Commissie van 18 december 2009 tot vaststelling van criteria waaraan lidstaten moeten voldoen om te mogen afwijken van de gemeenschappelijke basisnormen inzake beveiliging van de burgerluchtvaart en om alternatieve beveiligingsmaatregelen te mogen vaststellen (Pb EU 2009, L 338/17);

    • d. EU-verordening 2015/1998: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/1998 van de Commissie van 5 november 2015 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart (Pb EU 2015, L 299/1).

  • 2 Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. ACC3-luchtvaartmaatschappij: de luchtvervoersonderneming, bedoeld in punt 6.8.8.1 van EU-verordening 2015/1998;

    • b. bedrijfsmateriaal van een luchtvaartmaatschappij: materiaal als bedoeld in artikel 3, punt 23, van EG-verordening 300/2008;

    • c. bedrijfspost van een luchtvaartmaatschappij: post als bedoeld in artikel 3, punt 22, van EG-verordening 300/2008;

    • d. bekende afzender: de natuurlijke persoon of rechtspersoon, bedoeld in artikel 3, punt 27, van EG-verordening 300/2008;

    • e. beveiligingscontrole: de controle, bedoeld in artikel 3, punt 9, van EG-verordening 300/2008;

    • f. beveiligingsdoorzoeking: de inspectie, bedoeld in artikel 3, punt 30, van EG-verordening 300/2008;

    • g. beveiligingsonderzoek: het onderzoek, bedoeld in artikel 3, punt 8, van EG-verordening 300/2008;

    • h. beveiligingspersoneel:

      • 1°. personen in dienst van een door de exploitant van een luchtvaartterrein met de uitvoering van de beveiliging belaste particuliere beveiligingsorganisatie, waaraan door Onze Minister van Justitie en Veiligheid een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 3 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, en

      • 2°. de door Onze Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen ambtenaren van politie, ambtenaren van de Koninklijke marechaussee en de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane;

    • i. communautaire luchtvaartmaatschappij: de luchtvaartmaatschappij, bedoeld in artikel 3, punt 5, van EG-verordening 300/2008;

    • j. detectieapparatuur: de uitrusting, bedoeld in punt 12 van bijlage I bij EG-verordening 300/2008, met uitzondering van explosievenspeurhonden;

    • k. entiteit: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de burgerluchtvaart toepast, met uitzondering van de exploitant van een luchtvaartterrein of de luchtvaartmaatschappij, als bedoeld in artikel 3, punt 6, van EG-verordening 300/2008;

    • l. erkend agent: de natuurlijke persoon of rechtspersoon, bedoeld in artikel 3, punt 26, van EG-verordening 300/2008;

    • m. EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen: de gegevensbank, bedoeld in punt 6.3.1.2 van de bijlage bij EU-verordening 2015/1998;

    • n. handbagage: bagage als bedoeld in artikel 3, punt 19, van EG-verordening 300/2008;

    • o. luchthavenbenodigdheden: de voorwerpen, bedoeld in artikel 2, punt 1, van EG-verordening 272/2009;

    • p. luchtvaartmaatschappij: een luchtvervoersonderneming als bedoeld in artikel 3, punt 4, van EG-verordening 300/2008;

    • q. luchtvaartterrein: een luchtvaartterrein of deel daarvan dat niet uitsluitend voor militaire doeleinden wordt gebruikt, met inbegrip van vliegtuigen, bussen, bagagekarretjes of andere vervoersmiddelen, dan wel wandelgangen of loopbruggen;

    • r. opleidingsinstelling: een onderneming die zich geheel of gedeeltelijk bezig houdt met het geven van opleidingen op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart;

    • s. post: zendingen van correspondentie en andere voorwerpen als bedoeld in artikel 3, punt 24 van EG-verordening 300/2008;

    • t. ruimbagage: bagage als bedoeld in artikel 3, punt 20, van EG-verordening 300/2008;

    • u. toegangsbewijs:

    • v. toegangscontrole: de controle, bedoeld in artikel 3, punt 10, van EG-verordening 300/2008;

    • w. vaste afzender: de natuurlijke persoon of rechtspersoon, bedoeld in artikel 3, punt 28, van EG-verordening 300/2008;

    • x. verboden voorwerpen: de voorwerpen, bedoeld in artikel 3, punt 7, van EG-verordening 300/2008;

    • y. vluchtbenodigdheden: de voorwerpen, bedoeld in artikel 2, punt 2, van EG-verordening 272/2009.

    • z. vracht: goederen als bedoeld in artikel 3, punt 25, van EG-verordening 300/2008.

  • 3 Met betrekking tot militaire luchtvaartterreinen waarvan delen uitsluitend ten behoeve van de burgerluchtvaart worden gebruikt, wordt in afwijking van artikel 1, eerste lid, onder d, voor de toepassing van deze afdeling als exploitant van een luchtvaartterrein aangemerkt, de bij koninklijk besluit aan te wijzen rechtspersoon aan wie het medegebruik ten behoeve van de burgerluchtvaart is verleend.

  • 4 Een koninklijk besluit als bedoeld in het derde lid wordt genomen op voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat in overeenstemming met Onze Ministers van Justitie en Veiligheid en van Defensie.

Artikel 37ab

  • 1 Onze Minister van Justitie en Veiligheid is belast met de beveiliging van de burgerluchtvaart. Hij is de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 9 van EG-verordening 300/2008.

  • 2 Onze Minister van Justitie en Veiligheid is belast met het in stand houden van het Nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, bedoeld in artikel 10 van EG-verordening 300/2008.

  • 3 Exploitanten van luchtvaartterreinen, luchtvaartmaatschappijen en entiteiten zijn gehouden te voldoen aan door Onze Minister van Justitie en Veiligheid of namens deze door de commandant van de Koninklijke marechaussee gegeven aanwijzingen inzake de nakoming van een verplichting die op hen rust ingevolge de artikelen 37ada, 37b, 37f, 37g, 37h, 37hb, 37hd, 37j, 37k, 37l, 37ra, 37rf en 37rg, of ingevolge een verplichting die voortvloeit uit een Europese verordening voor zover deze betrekking heeft op de beveiliging van de burgerluchtvaart.

Artikel 37aba

  • 1 De exploitant van een luchtvaartterrein houdt een beveiligingsprogramma als bedoeld in artikel 12 van EG-verordening 300/2008 in stand.

  • 2 Het beveiligingsprogramma, bedoeld in het eerste lid, alsmede de wijziging daarvan, behoeft instemming van Onze Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met Onze Minister. Het programma wordt op hun verzoek, onder het stellen van een redelijke termijn, aangepast.

  • 3 Met het oog op de afstemming met het crisisplan, bedoeld in artikel 16 van de Wet veiligheidsregio’s, wordt het bestuur van de veiligheidsregio waarin het luchtvaartterrein is gelegen in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven over een ontwerp van een programma als bedoeld in het eerste lid of een wijziging van dat programma.

  • 4 De exploitant van een luchtvaartterrein informeert onverwijld en uit eigen beweging Onze Minister van Justitie en Veiligheid en Onze Minister indien het beveiligingsprogramma niet kan worden uitgevoerd. Hij verstrekt desgevraagd Onze Ministers informatie over de beveiliging van het luchtvaartterrein.

  • 5 Indien een onderdeel van het programma niet kan worden uitgevoerd, kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid de exploitant van een luchtvaartterrein een aanwijzing geven die ertoe strekt zo veel mogelijk het oorspronkelijk in het programma aangegeven niveau van beveiliging te benaderen.

Artikel 37abb

  • 1 De luchtvaartmaatschappij houdt een beveiligingsprogramma als bedoeld in artikel 13 van EG-verordening 300/2008 in stand.

  • 2 Het beveiligingsprogramma van de luchtvaartmaatschappij waarvan de exploitatievergunning in Nederland is verleend door Onze Minister, alsmede de wijziging daarvan, behoeft instemming van Onze Minister van Justitie en Veiligheid, in overeenstemming met Onze Minister. Het programma wordt op hun verzoek, onder het stellen van een redelijke termijn, aangepast.

  • 3 Op verzoek van Onze Minister van Justitie en Veiligheid legt de luchtvaartmaatschappij waarvan de exploitatievergunning niet in Nederland is verleend door Onze Minister een verklaring over waaruit blijkt dat de bevoegde autoriteit van de staat die de exploitatievergunning heeft verleend, heeft ingestemd met het beveiligingsprogramma. Indien de luchtvaartmaatschappij niet beschikt over een verklaring als hiervoor bedoeld, kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid verlangen dat de luchtvaartmaatschappij haar beveiligingsprogramma ter instemming voorlegt aan Onze Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met Onze Minister. Het programma wordt op hun verzoek, onder het stellen van een redelijke termijn, aangepast.

  • 4 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan verlangen dat de luchtvaartmaatschappij, niet zijnde een communautaire luchtvaartmaatschappij, die een verklaring als bedoeld in het derde lid heeft overgelegd, haar beveiligingsprogramma ter instemming voorlegt aan Onze Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met Onze Minister. Het programma wordt op hun verzoek, onder het stellen van een redelijke termijn, aangepast.

  • 5 De luchtvaartmaatschappij informeert onverwijld en uit eigen beweging Onze Minister van Justitie en Veiligheid en Onze Minister, indien het beveiligingsprogramma niet kan worden uitgevoerd.

  • 6 Indien een onderdeel van het beveiligingsprogramma niet kan worden uitgevoerd, kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid de luchtvaartmaatschappij een aanwijzing geven die ertoe strekt zo veel mogelijk het oorspronkelijk in het programma aangegeven niveau van beveiliging te benaderen.

Artikel 37abc

  • 1 De entiteit houdt een beveiligingsprogramma als bedoeld in artikel 14 van EG-verordening 300/2008 in stand.

  • 2 Op verzoek van Onze Minister van Justitie en Veiligheid, wordt het beveiligingsprogramma, bedoeld in het eerste lid, alsmede de wijziging daarvan, aan hem ter instemming voorgelegd. Het programma wordt op zijn verzoek, onder het stellen van een redelijke termijn, aangepast.

  • 3 De entiteit informeert Onze Minister van Justitie en Veiligheid onverwijld en uit eigen beweging indien het programma niet kan worden uitgevoerd.

  • 4 Indien een onderdeel van het programma niet kan worden uitgevoerd, kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid de entiteit een aanwijzing geven die ertoe strekt zo veel mogelijk het oorspronkelijk in het programma aangegeven niveau van beveiliging te benaderen.

Artikel 37abd

Bij regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid kunnen regels worden gesteld over de inhoud van de beveiligingsprogramma’s, genoemd in de artikelen 37aba, 37abb en 37abc. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

  • a. de methoden en procedures die de exploitant van het luchtvaartterrein, de luchtvaartmaatschappij of de entiteit dient te volgen om te voldoen aan EG-verordening 300/2008 en het programma, bedoeld in artikel 37ab, tweede lid, en

  • b. de wijze waarop de exploitant van het luchtvaartterrein, de luchtvaartmaatschappij of de entiteit toezicht houdt op de naleving van deze methoden en procedures.

Artikel 37ac

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de uitvoering van de bij deze wet voorgeschreven toegangscontrole, beveiligingsonderzoeken, en andere beveiligingscontroles, alsmede voor de afhandeling van daarbij geconstateerde onregelmatigheden. Toegangscontroles, beveiligingsonderzoeken en andere beveiligingscontroles worden verricht met inachtneming van de door Onze Minister van Justitie en Veiligheid gegeven algemene aanwijzingen.

  • 2 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan naar aanleiding van onvoorziene omstandigheden bijzondere aanwijzingen geven voor de uitvoering van de toegangscontrole, beveiligingsonderzoeken en andere beveiligingscontroles, bedoeld in het eerste lid. In dat geval bepaalt Onze Minister van Justitie en Veiligheid dat de kosten worden vergoed die redelijkerwijs zijn gemaakt om de aanwijzing uit te voeren.

  • 3 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan met inachtneming van artikel 1 van EU-verordening 1254/2009 vrijstelling verlenen van een of meer gemeenschappelijke basisnormen, genoemd in bijlage I bij EG-verordening 300/2008. De vrijstelling kan onder voorwaarden of beperkingen worden verleend.

  • 4 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan met inachtneming van punt 1.0.3 van de bijlage bij EU-verordening 2015/1998 de exploitant van een luchtvaartterrein tijdelijk ontheffing verlenen van een of meer gemeenschappelijke basisnormen, genoemd in bijlage I bij EG-verordening 300/2008. De ontheffing kan onder voorwaarden of beperkingen worden verleend.

  • 5 De vrijstelling of ontheffing, bedoeld in het derde of vierde lid, wordt geschorst of ingetrokken, indien:

    • a. de aan de vrijstelling of ontheffing verbonden voorwaarden of beperkingen niet in acht worden genomen;

    • b. de vrijstelling of ontheffing in strijd komt met een Europese verordening voor zover deze betrekking heeft op de beveiliging van de burgerluchtvaart, of;

    • c. het belang van de beveiliging van de burgerluchtvaart dat vordert.

Artikel 37aca

  • 1 De ingebruikname van detectieapparatuur ten behoeve van de uitvoering van beveiligingsonderzoek behoeft instemming van Onze Minister van Justitie en Veiligheid.

  • 2 De instemming, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend, indien:

    • a. de detectieapparatuur voldoet aan de vastgelegde specificaties als bedoeld in punt 12 van bijlage I bij EG-verordening 300/2008 en met het oog op het uit te voeren beveiligingsonderzoek redelijkerwijs als passend kan worden beschouwd, en

    • b. het beoogde gebruik van de detectieapparatuur niet in strijd komt met de regels en aanwijzingen, bedoeld in artikel 37ac, eerste en tweede lid.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de procedure tot instemming.

  • 4 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan de instemming, bedoeld in het tweede lid, schorsen of intrekken, indien:

    • a. de apparatuur die wordt gebruikt niet langer voldoet aan de vastgelegde specificaties als bedoeld in punt 12 van bijlage I bij EG-verordening 300/2008 of niet langer redelijkerwijs als passend kan worden beschouwd met het oog op het uit te voeren beveiligingsonderzoek, of

    • b. het gebruik van de detectieapparatuur in strijd komt met de regels of aanwijzingen, bedoeld in artikel 37ac, eerste lid en tweede lid.

Artikel 37acb

  • 1 De ingebruikname van explosievenspeurhonden ten behoeve van de uitvoering van beveiligingsonderzoek behoeft instemming van Onze Minister van Justitie en Veiligheid.

  • 2 De instemming, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend, indien:

    • a. de explosievenspeurhond en zijn begeleider met succes de relevante opleiding op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart hebben doorlopen, en

    • b. vastgesteld is dat de explosievenspeurhond en zijn begeleider voldoen aan de bij of krachtens EU-verordening 2015/1998 vastgestelde prestatievereisten.

  • 3 De instemming geldt voor een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister van kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de procedure tot instemming.

  • 5 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan de exploitant van een luchtvaartterrein, de luchtvaartmaatschappij of de entiteit een aanwijzing geven inzake de inzet van explosievenspeurhonden, indien deze speurhonden, of de inzet daarvan, redelijkerwijs niet als passend kan worden beschouwd met het oog op het uit te voeren beveiligingsonderzoek.

  • 6 Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om instemming met de ingebruikname van explosievenspeurhonden kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid een vergoeding van kosten verlangen. De kostenvergoeding is niet hoger dan een bij ministeriële regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid vast te stellen bedrag.

Artikel 37ad

  • 1 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan op grond van omstandigheden of inlichtingen vaststellen, dat er voor een luchtvaartterrein dan wel bepaalde daar aanwezige luchtvaartuigen, een bijzonder gevaar bestaat dat zij het object van geweldpleging, aanslagen of bedreiging zullen vormen. Hij geeft hiervan onverwijld kennis aan de exploitant van dat luchtvaartterrein en, in voorkomend geval, aan de luchtvaartmaatschappij van die luchtvaartuigen.

  • 2 Na toepassing van het eerste lid worden geen goederen aan boord van de betrokken luchtvaartuigen gebracht dan na, zonodig stuksgewijs, onderzoek op de aanwezigheid van verboden voorwerpen.

  • 3 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan in andere dan de in het eerste lid bedoelde gevallen, luchtvaartuigen aanwijzen waarop het tweede lid van toepassing is.

Artikel 37ada

  • 1 Ter beveiliging van de burgerluchtvaart kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid vluchten van een luchtvaartmaatschappij aanwijzen waarop ambtenaren van de Koninklijke marechaussee worden ingezet.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid.

  • 3 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ter uitvoering van EG-verordening 300/2008 regels stellen over beveiligingsmaatregelen tijdens de vlucht.

Artikel 37ae

  • 1 Indien de naleving van de bij of krachtens deze afdeling gestelde voorschriften of van een verplichting die voortvloeit uit een Europese verordening voor zover deze betrekking heeft op de beveiliging van de burgerluchtvaart, gevaar dreigt te lopen, doet de betrokken exploitant van een luchtvaartterrein, luchtvaartmaatschappij of entiteit daarvan onverwijld mededeling aan de commandant van de Koninklijke marechaussee.

  • 2 Bij wijze van bestuursdwang kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid het opstijgen van een luchtvaartuig verbieden en beletten indien er een redelijk vermoeden bestaat dat wegens het niet naleven van de bij of krachtens deze afdeling gestelde voorschriften of van een verplichting die voortvloeit uit een Europese verordening voor zover deze betrekking heeft op de beveiliging van de burgerluchtvaart, de beveiliging van de burgerluchtvaart in gevaar kan komen.

  • 3 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan de bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, mandateren aan de commandant van de Koninklijke marechaussee.

§ 2. Beveiliging van luchtvaartterreinen en luchtvaartuigen

Artikel 37b

  • 1 Overeenkomstig punt 1.1 van bijlage I bij EG-verordening 300/2008, verdeelt de exploitant van een luchtvaartterrein het luchtvaartterrein in:

    • a. een landzijde;

    • b. een luchtzijde;

    • c. om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones;

    • d. kritieke delen van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.

  • 2 Onze Minister van Justitie en Veiligheid, in overeenstemming met Onze Minister, kan delen van het luchtvaartterrein aanwijzen die in ieder geval tot een van de in het eerste lid bedoelde delen behoren.

  • 3 Overeenkomstig de punten 1.2.1, 1.2.2, 1.2.3, 1.3, 1.4 en 1.5 van bijlage I bij EG-verordening 300/2008, draagt de exploitant van een luchtvaartterrein ervoor zorg:

    • a. dat personen die toegang hebben tot de in het eerste lid, onder b, c en d bedoelde delen een door hem verstrekt of erkend toegangsbewijs dragen en dit toegangsbewijs op verzoek ter controle voorleggen aan het beveiligingspersoneel;

    • b. dat voertuigen die toegang hebben tot de in het eerste lid, onder b, c en d bedoelde delen voorzien zijn van een door hem verstrekt toegangsbewijs dat op een duidelijk zichtbare plaats in het voertuig aanwezig is;

    • c. dat alle personen en voertuigen die zich begeven in de in het eerste lid, onder b, c en d bedoelde delen aan een toegangscontrole worden onderworpen;

    • d. dat personen anders dan passagiers die zich begeven in de in het eerste lid, onder c, bedoelde deel, alsmede de voorwerpen die zij bij zich dragen, door middel van voortdurende steekproeven aan een beveiligingsonderzoek worden onderworpen;

    • e. dat alle personen anders dan passagiers die zich begeven in het in het eerste lid, onder d, bedoelde deel, alsmede de voorwerpen die zij bij zich dragen, aan een beveiligingsonderzoek worden onderworpen;

    • f. dat alle voertuigen die zich begeven in de in het eerste lid, onder c en d, bedoelde delen worden onderworpen aan een voertuigonderzoek;

    • g. dat het beveiligingspersoneel, bedoeld in artikel 37a, tweede lid, onderdeel h, sub 1, op onvoorspelbare en op risico gebaseerde wijze patrouilles uitvoert op het luchtvaartterrein.

  • 4 Overeenkomstig punt 1.2.4 van bijlage I bij EG-verordening 300/2008, dragen de exploitant van een luchtvaartterrein en de luchtvaartmaatschappij ervoor zorg dat personen anders dan passagiers met succes een achtergrondcontrole hebben doorlopen, alvorens hen een toegangsbewijs wordt verstrekt dat onbegeleid toegang biedt tot de delen van het luchtvaarterrein, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c en d.

  • 5 Een ieder die toegang zoekt tot of zich bevindt op de plaatsen, bedoeld in het eerste lid, onder c en d, gedoogt dat vanwege de exploitant van een luchtvaartterrein onderzoek plaatsvindt aan zijn kleding, van voorwerpen die hij bij zich heeft of van het voertuig dat hij gebruikt.

  • 6 De exploitant van een luchtvaartterrein draagt er zorg voor, dat personen die niet voldoen aan het vijfde lid, de verdere toegang tot de in het eerste lid, onder c en d, bedoelde delen van het luchtvaartterrein wordt ontzegd.

Artikel 37c

  • 1 Overeenkomstig punt 9 van bijlage I bij EG-verordening 300/2008, draagt de exploitant van een luchtvaartterrein ervoor zorg dat luchthavenbenodigdheden die in een deel van het luchtvaartterrein, als bedoeld in artikel 37b, eerste lid, onder c of d, worden binnengebracht, aan een beveiligingsonderzoek door het beveiligingspersoneel of de vereiste beveiligingscontroles zijn onderworpen.

  • 2 Indien bij het beveiligingsonderzoek, bedoeld in het eerste lid, verboden voorwerpen worden aangetroffen, of de uitvoering van het onderzoek in gevaar komt, doet de exploitant van het luchtvaartterrein daarvan onverwijld mededeling aan de commandant van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 37d

  • 1 De exploitant van een luchtvaartterrein richt de luchthaven zodanig in, en treft zodanige voorzieningen dat:

    • a. een plaats beschikbaar is voor het afzonderen van een luchtvaartuig;

    • b. het beveiligingspersoneel snel en op eenvoudige wijze de verschillende delen van het luchtvaartterrein kan bereiken en toezicht kan houden op de daar aanwezige personen;

    • c. redelijkerwijze wordt voorkomen dat onbevoegden de in artikel 37b, eerste lid, onder b, c en d bedoelde delen betreden.

  • 2 De exploitant van het luchtvaartterrein beschikt over:

    • a. voldoende en passende detectieapparatuur voor de uitvoering van de beveiligingsonderzoeken, genoemd in de artikelen 37b, derde lid, 37c en 37f.

    • b. een ruimte voor vertrekkende passagiers die zodanig is ingericht dat gecontroleerde passagiers en handbagage zijn afgeschermd en een vermenging met niet gecontroleerde personen en voorwerpen niet mogelijk is;

    • c. een ruimte voor onderzoek van handbagage, ruimbagage en dieren bestemd voor vervoer in een luchtvaartuig;

    • d. een afsluitbare en beveiligde ruimte bestemd voor het bewaren van verdachte handbagage en ruimbagage.

  • 3 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan, in overeenstemming met Onze Minister, nadere regels stellen met betrekking tot de voorzieningen die zijn vereist ter beveiliging van de burgerluchtvaart.

Artikel 37e

  • 1 Overeenkomstig punt 3.1 en 3.2 van bijlage I bij EG-verordening 300/2008, draagt de luchtvaartmaatschappij ervoor zorg dat een door haar geëxploiteerd luchtvaartuig:

    • a. voor vertrek is onderworpen aan een beveiligingscontrole of een beveiligingsdoorzoeking van vliegtuigen, en

    • b. is beschermd tegen manipulatie en betreding door onbevoegden.

  • 2 Met inachtneming van EG-verordening 300/2008, kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid voor bepaalde vluchten of luchtvaartuigen vrijstelling verlenen van het eerste lid, onder a, indien de dreiging voor deze vluchten of luchtvaartuigen als gevolg van verboden voorwerpen verwaarloosbaar is. Onze Minister van Justitie en Veiligheid geeft in dat geval aanwijzingen over vervangende maatregelen. Artikel 37ac, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

§ 3. Controle en bescherming van passagiers, handbagage en ruimbagage

Artikel 37f

  • 1 Overeenkomstig punten 4.1.1, 4.2.1, 5.1.1 en 5.2 van bijlage I bij EG-verordening 300/2008, draagt de exploitant van een luchtvaartterrein ervoor zorg dat alle passagiers die aan boord gaan van een luchtvaartuig, alsmede hun handbagage en ruimbagage:

    • a. door het beveiligingspersoneel aan een beveiligingsonderzoek zijn onderworpen, en

    • b. beschermd zijn tegen manipulatie door onbevoegden.

  • 2 De exploitant van een luchtvaartterrein kan de personen die anders dan als passagier aan boord kunnen gaan van een luchtvaartuig door het beveiligingspersoneel doen controleren op hun identiteit.

  • 3 Indien bij het beveiligingsonderzoek verboden voorwerpen worden aangetroffen of de uitvoering van het beveiligingsonderzoek in gevaar komt, doet de exploitant van een luchtvaartterrein daarvan onverwijld mededeling aan de commandant van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 37g

  • 1 Overeenkomstig punt 5.3 van bijlage I bij EG-verordening 300/2008 draagt de luchtvaartmaatschappij ervoor zorg dat:

    • a. alle voor vervoer in een door haar geëxploiteerd luchtvaartuig aangeboden ruimbagage wordt geïdentificeerd als zijnde begeleid of onbegeleid, en

    • b. onbegeleide ruimbagage niet wordt vervoerd, tenzij die bagage van de passagier is gescheiden door factoren waarover de passagier geen controle heeft of de bagage aan passende beveiligingscontroles is onderworpen.

Artikel 37h

  • 1 Het beveiligingsonderzoek van passagiers en hun handbagage, bedoeld in artikel 37f, eerste lid, onderdeel a, omvat:

    • a. een onderzoek met behulp van daartoe bestemde detectieapparatuur van passagiers en handbagage;

    • b. steekproefsgewijs, en indien de detectieapparatuur daartoe aanleiding geeft, een onderzoek van passagiers aan hun kleding en een nader onderzoek van hun handbagage;

    • c. de stelselmatige uitvoering van het onderzoek aan kleding van passagiers en van handbagage in door Onze Minister van Justitie en Veiligheid bij ministeriële regeling te bepalen gevallen;

    • d. een bevraging van de passagiers met het oog op hun betrouwbaarheid in door Onze Minister van Justitie en Veiligheid bij ministeriële regeling te bepalen gevallen.

  • 2 Het beveiligingsonderzoek van ruimbagage, bedoeld in artikel 37f, eerste lid, onderdeel a, omvat in ieder geval:

    • a. een onderzoek met behulp van daartoe bestemde detectieapparatuur of andere technische hulpmiddelen;

    • b. een nader onderzoek naar de inhoud van de bagage indien daartoe aanleiding is.

  • 3 Het beveiligingsonderzoek van personen anders dan passagiers en de voorwerpen die zij bij zich dragen, bedoeld in artikel 37b, derde lid, onderdeel d en e, kan omvatten:

    • a. een nader onderzoek van het toegangsbewijs waarover de betrokkene beschikt;

    • b. een onderzoek met behulp van daartoe bestemde detectieapparatuur;

    • c. een onderzoek, indien daartoe aanleiding is, van meegevoerde voorwerpen en aan de kleding.

  • 4 Het beveiligingsonderzoek, bedoeld in de artikelen 37c, eerste lid, 37k en 37l, eerste lid, omvat in ieder geval een visueel uitwendig beveiligingsonderzoek van de luchthavenbenodigdheden, bedrijfspost, het bedrijfsmateriaal, de vluchtbenodigdheden of hun verpakking.

  • 5 Met inachtneming van EG-verordening 300/2008, kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid, in overeenstemming met Onze Minister, ten aanzien van bepaalde categorieën personen, ruimbagage of handbagage vrijstelling verlenen van een beveiligingsonderzoek als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid. Daarbij kunnen aanwijzingen voor vervangende maatregelen worden gegeven.

  • 6 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan in bijzondere gevallen op de grond, bedoeld in het vijfde lid, ontheffing verlenen van het beveiligingsonderzoek.

Artikel 37ha

  • 1 Een lid van het beveiligingspersoneel belast met de controle, dat de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijze moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

  • 2 Een gelijke verplichting bestaat voor degene die anders dan bedoeld in het eerste lid ten behoeve van de beveiliging van de burgerluchtvaart een vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 3 van de Wet veiligheidsonderzoeken vervult.

Artikel 37hb

De exploitant van een luchtvaartterrein doet:

  • a. personen die weigeren medewerking te verlenen aan het beveiligingsonderzoek, bedoeld in artikel 37b, derde lid, onder d en e, 37f, eerste lid, onder a en 37g, eerste lid, onder a, verhinderen enig luchtvaartuig te betreden, hen de verdere toegang tot de in artikel 37b, eerste lid, onder c en d, bedoelde delen ontzeggen en hen daaruit zo nodig te verwijderen;

  • b. bij het beveiligingsonderzoek, bedoeld in artikel 37f en 37g, eerste lid, onder a, aangetroffen verboden voorwerpen, niet dan in overeenstemming met door Onze Minister van Justitie en Veiligheid te stellen regels of te geven aanwijzingen, aan boord van een luchtvaartuig brengen, en;

  • c. de maatregelen als bedoeld in onderdeel a, treffen jegens degene bij wie of in wiens handbagage of ruimbagage verboden voorwerpen worden aangetroffen, indien deze niet overeenkomstig de regels of aanwijzingen als bedoeld in onderdeel b, op verzoek van het beveiligingspersoneel zijn afgegeven.

Artikel 37hc

De personen die aan boord gaan van een luchtvaartuig, zijn verplicht:

Artikel 37hd

De bepalingen in deze paragraaf laten onverlet dat de exploitant van een luchtvaartterrein op verzoek van een luchtvaartmaatschappij of een buitenlandse overheid een verdergaande controle kan uitvoeren, indien dit in de vervoersovereenkomst tussen de passagier en de luchtvaartmaatschappij wordt bepaald.

§ 4. Controle en bescherming van vracht, post, bedrijfsmateriaal, bedrijfspost en vluchtbenodigdheden

Artikel 37j

  • 1 Overeenkomstig punt 6.1.1 van bijlage I bij EG-verordening 300/2008, draagt de luchtvaartmaatschappij ervoor zorg dat alle vracht en post die in een door haar geëxploiteerd luchtvaartuig wordt geladen aan een beveiligingsonderzoek of de vereiste beveiligingscontroles is onderworpen.

  • 2 Overeenkomstig punt 6.2.1 en 6.2.2 van bijlage I bij EG-verordening 300/2008, draagt de luchtvaartmaatschappij ervoor zorg dat vracht en post die, nadat de vereiste beveiligingscontroles zijn uitgevoerd, niet afdoende is beschermd tegen manipulatie door onbevoegden of tekenen van manipulatie vertoont, aan een beveiligingsonderzoek is onderworpen alvorens in een door haar geëxploiteerd luchtvaartuig te worden geladen.

  • 3 Onverminderd artikel 6.51 van de Wet luchtvaart, worden samengestelde en explosieve en brandgevaarlijke apparaten die niet overeenkomstig bij regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid vastgestelde veiligheidsvoorschriften worden vervoerd als verboden voorwerpen in vracht- en postzendingen beschouwd.

  • 4 Indien bij het beveiligingsonderzoek, bedoeld in het eerste of tweede lid, verboden voorwerpen worden aangetroffen, of de uitvoering van het beveiligingsonderzoek in gevaar komt, doet de luchtvaartmaatschappij of erkend agent daarvan onverwijld mededeling aan de commandant van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 37k

  • 1 Overeenkomstig punt 7 van bijlage I bij EG-verordening 300/2008, draagt de luchtvaartmaatschappij ervoor zorg dat bedrijfspost en bedrijfsmateriaal die in een door haar geëxploiteerd luchtvaartuig wordt vervoerd aan de vereiste beveiligingscontroles is onderworpen en vervolgens is beschermd tegen manipulatie door onbevoegden tot ze in het luchtvaartuig is geladen.

Artikel 37l

  • 1 Overeenkomstig punt 8 van bijlage I bij EG-verordening 300/2008, draagt de luchtvaartmaatschappij ervoor zorg dat vluchtbenodigdheden die in een door haar geëxploiteerd luchtvaartuig worden vervoerd aan de vereiste beveiligingscontroles zijn onderworpen en vervolgens zijn beschermd tegen manipulatie door onbevoegden tot ze in het luchtvaartuig zijn geladen.

Artikel 37m

  • 1 Aan de luchtvaartmaatschappij voor vervoer toevertrouwde brieven worden zonder goedvinden van de afzender of van de geadresseerde slechts geopend indien de rechter-commissaris in de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de brief is aangetroffen, daartoe, op verzoek van de luchtvaartmaatschappij, bevel heeft gegeven.

  • 2 Het bevel, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts gegeven indien het vermoeden bestaat dat zich in de brief verboden voorwerpen bevinden.

Artikel 37n

  • 1 Met inachtneming van EG-verordening 300/2008, kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten aanzien van bepaalde categorieën vracht of post vrijstelling verlenen van het beveiligingsonderzoek, bedoeld in artikel 37j, eerste lid. Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan in dat geval aanwijzingen geven over vervangende maatregelen. Artikel 37ac, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 37o

  • 1 Overeenkomstig EG-verordening 300/2008, kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid de volgende erkenningen verlenen of intrekken:

    • a. een erkenning als erkend agent;

    • b. een erkenning als bekende afzender;

    • c. een erkenning als erkend leverancier van vluchtbenodigdheden;

    • d. een erkenning als EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur;

    • e. een andere erkenning die op grond van EU-verordening 2015/1998 door de bevoegde autoriteit wordt verleend en ingetrokken.

  • 2 Overeenkomstig EG-verordening 300/2008, kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid een luchtvaartmaatschappij een erkenning verlenen als ACC3-luchtvaartmaatschappij.

  • 3 De erkenningen, genoemd in het eerste en tweede lid, gelden voor een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn.

  • 4 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan de uitoefening van de in het eerste en tweede lid genoemde bevoegdheden mandateren aan de commandant van de Koninklijke marechaussee.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid kunnen nadere regels worden gesteld over de verlening van een erkenning, als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 37p

  • 1 De Minister van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor het in overeenstemming met EG-verordening 300/2008 en op behoorlijke en zorgvuldige wijze bijhouden van de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen.

  • 2 De commandant van de Koninklijke marechaussee verricht onder verantwoordelijkheid van Onze Minister van Justitie en Veiligheid de inschrijving in de gegevensbank, bedoeld in het eerste lid, alsmede de wijziging en doorhaling van inschrijvingen. Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan daartoe aanwijzingen geven.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid kunnen nadere regels worden gesteld over de inschrijving in de gegevensbank, bedoeld in het eerste lid, en over de doorhaling of wijziging van inschrijvingen.

Artikel 37q

  • 1 In verband met de taakuitoefening, bedoeld in artikel 37o, eerste en tweede lid, kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid onderzoek doen naar de betrouwbaarheid van personen werkzaam voor de aanvrager van een erkenning, als bedoeld in artikel 37o, eerste en tweede lid en voor de houder van een erkenning, als bedoeld in artikel 37o, eerste lid. Hij kan daartoe inlichtingen en inzage van zakelijke gegevens en bescheiden vragen alsmede kopieën daarvan maken, alsmede politiegegevens raadplegen overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet politiegegevens.

  • 2 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, mandateren aan de commandant van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 37r

De erkend agent, de bekende afzender en de vaste afzender passen ten aanzien van de door hen behandelde vracht of post de in hoofdstuk 6.3.2, 6.4.2, 6.6.1 en 6.6.2 van EU-verordening 2015/1998 en in hoofdstuk 6.7 van Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie gespecificeerde beveiligingscontroles toe.

§ 5. Werving en opleiding van personeel

Artikel 37ra

  • 1 Overeenkomstig punt 11.1 van bijlage I bij EG-verordening 300/2008, dragen exploitanten van luchtvaartterreinen, luchtvaartmaatschappijen en entiteiten ervoor zorg dat de volgende personen worden geworven, opgeleid en, in voorkomend geval, gecertificeerd, teneinde te garanderen dat ze geschikt zijn voor hun werkzaamheden en bevoegd zijn om de hen toegewezen taken uit te voeren:

    • a. personen die beveiligingsonderzoeken, toegangscontroles of andere beveiligingscontroles uitvoeren, of verantwoordelijk zijn voor de uitvoering ervan, en

    • b. personen die toegang hebben tot identificeerbare luchtvracht, luchtpost, vluchtbenodigdheden, of luchthavenbenodigdheden.

  • 2 Overeenkomstig punt 11.2 van bijlage I bij EG-verordening 300/2008, dragen de exploitant van een luchtvaartterrein en de luchtvaartmaatschappij ervoor zorg dat personen anders dan passagiers, met uitzondering van het beveiligingspersoneel, bedoeld in artikel 37a, tweede lid, onder h, sub 2, een beveiligingsopleiding hebben gevolgd, alvorens hen een toegangsbewijs wordt verstrekt dat onbegeleid toegang biedt tot de delen van het luchtvaarterrein, bedoeld in artikel 37b, eerste lid, onder c en d.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde opleiding op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart omvat een basisopleiding en geregelde herhalingsopleiding. De frequentie van deze herhalingsopleiding wordt bij regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid vastgesteld.

Artikel 37rb

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld aan de organisatie en het bestuur van opleidingsinstellingen. Deze eisen kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

  • a. de rechtsvorm van de opleidingsinstelling;

  • b. de bekwaamheid en betrouwbaarheid van het bestuur van de opleidingsinstelling.

Artikel 37rc

  • 1 Het opleidingsprogramma van een opleiding, als bedoeld in artikel 37ra, eerste en tweede lid, alsmede de wijziging daarvan, behoeft instemming van Onze Minister van Justitie en Veiligheid. De instemming wordt verleend, indien het opleidingsprogramma aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen voldoet. Deze eisen kunnen betrekking hebben op:

    • a. de inhoud van de opleiding;

    • b. de duur en inrichting van de opleiding;

    • c. de bekwaamheid en betrouwbaarheid van de instructeurs;

    • d. de examens en de rechtsbescherming van de cursisten.

  • 2 De instemming wordt geweigerd, indien de opleidingsinstelling niet voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 37rb.

  • 3 De instemming wordt geschorst of ingetrokken, indien:

    • a. het opleidingsprogramma niet langer voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid;

    • b. de opleidingsinstelling niet langer voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 37rb.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid kunnen regels worden gesteld over de procedure tot instemming met het opleidingsprogramma.

Artikel 37rd

  • 1 Beveiligingstaken die op grond van EG-verordening 300/2008 slechts mogen worden uitgevoerd door gecertificeerd personeel, worden uitgevoerd door personen ten aanzien waarvan door Onze Minister van Justitie en Veiligheid is vastgesteld dat zij voldoen aan de eisen van bekwaamheid die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze taken.

  • 2 De krachtens het eerste lid verleende erkenning geldt voor een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn.

  • 3 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan de uitoefening van de in het eerste en tweede lid bedoelde bevoegdheden mandateren aan de commandant van de Koninklijke marechaussee.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de bekwaamheid die noodzakelijk is voor de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde beveiligingstaken en de wijze waarop deze bekwaamheid wordt vastgesteld.

Artikel 37re

  • 1 Opleidingen die op grond van EG-verordening 300/2008 slechts mogen worden verzorgd door gecertificeerde instructeurs, worden gegeven door personen ten aanzien waarvan door Onze Minister van Justitie en Veiligheid is vastgesteld dat zij beschikken over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die noodzakelijk is om de desbetreffende opleiding te kunnen verzorgen.

  • 2 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid mandateren aan de commandant van de Koninklijke marechaussee.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

    • a. de bekwaamheid en betrouwbaarheid die noodzakelijk is voor het geven van de opleidingen, bedoeld in het eerste lid, en de wijze waarop deze bekwaamheid en betrouwbaarheid wordt vastgesteld;

    • b. de geldigheidsduur van de krachtens het eerste lid verleende erkenning.

Artikel 37rf

  • 1 Indien op grond van EG-verordening 300/2008 is vereist dat een persoon met succes een achtergrondcontrole heeft ondergaan, dient de betrokkene een verklaring omtrent het gedrag, als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, te kunnen overleggen, tenzij de betrokkene beschikt over een verklaring waaruit blijkt dat diens betrouwbaarheid en geschiktheid reeds is vastgesteld op basis van een achtergrondcontrole anders dan op grond van artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens die in ieder geval bestaat uit:

    • a. het vaststellen van de identiteit van de betrokkene aan de hand van een geldig identiteitsbewijs, en

    • b. een controle van de justitiële documentatie ten aanzien van de betrokkene over tenminste de afgelopen vijf jaar.

  • 2 De verklaring, bedoeld in het eerste lid, geldt voor een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn.

  • 4 De exploitant van een luchtvaartterrein, de luchtvaartmaatschappij en de entiteit dragen ervoor zorg dat personen ten aanzien waarvan op grond van EG-verordening 300/2008 een achtergrondcontrole is vereist, voor aanvang van hun werkzaamheden worden onderworpen aan een controle van hun opleiding en loopbaan in de afgelopen vijf jaar, alsmede eventuele onderbrekingen in deze opleiding en loopbaan.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, met het oog op de goede uitvoering van EG-verordening 300/2008, nadere regels worden gesteld omtrent:

    • a. de achtergrondcontrole, bedoeld in het eerste lid, en de periodieke herhaling daarvan;

    • b. de controle van de opleiding en loopbaan, bedoeld in het vierde lid.

§ 6. Handhaving

Artikel 37t

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling, dan wel van verplichtingen die voortvloeien uit een Europese verordening voor zover deze betrekking heeft op de beveiliging van de burgerluchtvaart en voor het toezicht daarop geen andere autoriteit is aangewezen, is belast de commandant van de Koninklijke marechaussee. Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan daartoe aanwijzingen geven.

  • 2 Onze Minister van Justitie en Veiligheid is belast met het in stand houden van het nationaal kwaliteitscontroleprogramma, bedoeld in artikel 11 van EG-verordening 300/2008.

Artikel 37u

  • 1 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan een last onder bestuursdwang opleggen ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling en van EG-verordening 300/2008.

  • 2 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan de uitoefening van de in het eerste lid genoemde bevoegdheid mandateren aan de commandant van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 37v

  • 1 Een klacht tegen beveiligingspersoneel als bedoeld in artikel 37a, tweede lid, onderdeel h, onder 1°, over een gedraging bij de uitvoering van een taak ingevolge deze afdeling, kan worden ingediend bij de Commandant van de Koninklijke marechaussee.

  • 2 De klacht wordt behandeld door Onze Minister van Justitie. Deze kan hiervoor mandaat verlenen aan de Commandant van de Koninklijke marechaussee.

  • 5 Indien de klacht zich tevens richt tegen beveiligingspersoneel als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onderdeel h, onder 2°, en betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex, wordt deze behandeld volgens de procedure die geldt voor dat beveiligingspersoneel.

Hoofdstuk IVa. Risicovluchten

Artikel 37w

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. derde land: elke staat of elk grondgebied waarop het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie niet van toepassing is;

    • b. bestemmingsuitwijkhaven: een uitwijkhaven als bedoeld in artikel 2, onderdeel 38, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie van 26 september 2012 tot vaststelling van gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en -procedures en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 en Verordeningen (EG) nr. 1265/2007, (EG) nr. 1794/2006, (EG) nr. 730/2006, (EG) nr. 1033/2006 en (EU) nr. 255/2010 (PbEU 2012, L 281);

    • c. risicovlucht: een verkeersvlucht die overeenkomstig artikel 37x, tweede lid, is aangewezen als risicovlucht.

  • 2 Een wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie van 26 september 2012 tot vaststelling van gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en -procedures en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 en Verordeningen (EG) nr. 1265/2007, (EG) nr. 1794/2006, (EG) nr. 730/2006, (EG) nr. 1033/2006 en (EU) nr. 255/2010 (PbEU 2012, L 281) gaat voor de toepassing van de Luchtvaartwet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 37x

  • 1 Het is verboden een risicovlucht te doen landen op een niet overeenkomstig het derde lid aangewezen luchtvaartterrein.

  • 2 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat verkeersvluchten, afkomstig uit een derde land, aanwijzen als risicovlucht, indien een sterk verhoogd risico bestaat dat vluchten uit dat land gebruikt zullen worden voor het binnen het grondgebied van Nederland brengen van middelen, als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet.

  • 3 Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wijst Onze Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, in het belang van een doelmatige rechtshandhaving, een of meer luchtvaartterreinen aan die zijn bestemd voor de landing van risicovluchten.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing, indien het luchtvaartuig waarmee de risicovlucht wordt uitgevoerd, wordt omgeleid naar een bestemmingsuitwijkhaven.

Hoofdstuk V. Buitengewone omstandigheden

Artikel 57

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 58

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Onze Minister kan bepalen, dat houders van luchtvaartuigen op daartoe strekkende aanwijzing door Onze Minister verplicht zijn met deze vervoermiddelen het vervoer van bepaalde personen of zaken te bewerkstelligen en de vervoermiddelen daartoe volledig uitgerust op een aangewezen plaats ter beschikking te stellen; deze plaats, alsmede de plaats van bestemming kunnen buiten Nederland zijn gelegen.

  • 2 De aanwijzing wordt zo mogelijk schriftelijk gegeven; een op andere wijze gegeven aanwijzing wordt zo spoedig mogelijk door een schriftelijke aanwijzing gevolgd. Voor de aanvang van het vervoer wordt de vervoerder medegedeeld te wiens behoeve het vervoer plaats vindt.

  • 3 Met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde vervoer gelden tussen de vervoerder en hem te wiens behoeve het vervoer plaats vindt de voor soortgelijk vervoer rechtens geldende dan wel gebruikelijke tarieven en voorwaarden; bij gebreke zowel van gebruikelijke als van rechtens geldende tarieven en voorwaarden gelden de door Onze Minister vastgestelde tarieven en voorwaarden.

  • 4 Onze Minister kan bij ministeriële regeling regels stellen ter aanvulling of ter vervanging van de rechtens geldende of gebruikelijke tarieven en voorwaarden.

  • 5 Onze Minister kan aan de houder van luchtvaartuigen aan wie een aanwijzing is gegeven krachtens het eerste lid, een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen ter zake van buitengewone kosten door betrokkene gemaakt vanwege de naleving van de aanwijzing.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen op voordracht van Onze Ministers van Infrastructuur en Milieu en van Defensie regels worden gesteld ter zake van de toepassing van het vijfde lid.

Artikel 59

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Onze Minister van Defensie kan ten aanzien van militaire luchtvaartuigen en de leden van hun bemanning, alsmede ten aanzien van militaire luchtvaartterreinen afwijken van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 2 Onze Minister van Defensie kan, onverminderd de bevoegdheden bij andere wetten verleend, bepalen dat houders van luchtvaartuigen op daartoe strekkende aanwijzing door Onze Minister van Defensie verplicht zijn met deze vervoermiddelen het vervoer van bepaalde personen of zaken te bewerkstelligen en de vervoermiddelen daartoe volledig uitgerust op een aangewezen plaats ter beschikking te stellen; deze plaats, alsmede de plaats van bestemming kunnen buiten Nederland zijn gelegen. Het tweede tot en met vijfde lid van artikel 58 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor Onze Minister wordt gelezen: Onze Minister van Defensie.

  • 3 Onze Minister van Defensie is, onverminderd de bevoegdheden bij andere wetten verleend, bevoegd ten behoeve van de krijgsmacht de terbeschikkingstelling te vorderen van luchtvaartterreinen met bijbehorende gebouwen en inrichtingen alsmede van de zich in die gebouwen en inrichtingen bevindende roerende goederen. Het tweede tot en met vijfde lid van artikel 58 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor Onze Minister wordt gelezen: Onze Minister van Defensie.

  • 4 Gedurende de tijd, dat ingevolge het tweede en derde lid ten behoeve van de krijgsmacht luchtvaartuigen zijn aangewezen en luchtvaartterreinen ter beschikking zijn gesteld, worden deze beschouwd als militaire luchtvaartuigen en als militaire luchtvaartterreinen.

Artikel 60

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Onze Minister van Defensie is, onverminderd de bevoegdheden bij andere wetten verleend, bevoegd:

    • a. aanwijzingen te geven aan rechthebbenden ten aanzien van luchtvaartterreinen met betrekking tot het beheer en het gebruik van die luchtvaartterreinen;

    • b. aanwijzingen te geven aan rechthebbenden ten aanzien van roerende en onroerende zaken, welke zich op luchtvaartterreinen bevinden, met betrekking tot het beheer en het gebruik van die zaken;

    • c. werken te doen uitvoeren op luchtvaartterreinen;

    • d. voorzieningen te doen uitvoeren aan de zich op luchtvaartterreinen bevindende roerende en onroerende zaken, en

    • e. luchtvaartterreinen en de daarbij behorende gebouwen en inrichtingen, met inbegrip van woongedeelten, alsmede fabrieken, werkplaatsen en aanhorigheden, welke dienstbaar zijn aan de luchtvaart, te doen betreden voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. In afwijking van artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden is het militaire gezag bevoegd zonder machtiging binnen te treden. Het militaire gezag is bevoegd een machtiging als bedoeld in artikel 3 van de Algemene wet op het binnentreden te geven. Artikel 3 van die wet is van toepassing.

  • 2 Op de maatregelen getroffen krachtens dit artikel zijn het tweede tot en met vijfde lid van artikel 58 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor Onze Minister wordt gelezen: Onze Minister van Defensie.

  • 3 Op de maatregelen getroffen krachtens dit artikel is tevens het zesde lid van artikel 58 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de voordracht geschiedt door Onze Minister van Defensie.

Artikel 61

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Onze Minister van Defensie is bevoegd opdrachten te geven aan personen die in het bezit zijn van een ingevolge deze wet uitgereikt bewijs van bevoegdheid alsmede aan personen, behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van personeel dat werkzaam is ten behoeve van de luchtvaart.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld betreffende de aard en de duur van de opdrachten alsmede de wijze waarop en de voorwaarden waaronder zij kunnen worden gegeven, zomede betreffende de schadeloosstelling in verband met de verstrekte opdrachten. De rechtspositie van de personen, die een opdracht hebben ontvangen, wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld.

Artikel 61a

  • 1 Voordat Onze Minister van Defensie een hem krachtens dit hoofdstuk ten aanzien van burgerluchtvaart toekomende bevoegdheid uitoefent, richt hij een verzoek aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat om aan de behoefte gesteld door Onze Minister van Defensie te voldoen. Onze Minister van Defensie oefent de bevoegdheden krachtens dit hoofdstuk ten aanzien van burgerluchtvaart niet uit dan nadat Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat te kennen heeft gegeven niet te zullen voldoen aan dit verzoek.

  • 2 In dringende omstandigheden kan Onze Minister van Defensie afwijken van het eerste lid. Hij stelt Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat daarvan terstond in kennis. Zodra de omstandigheden dat naar het oordeel van Onze Minister van Defensie en van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat toelaten, wordt aan de door Onze Minister van Defensie gestelde behoefte voldaan door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

  • 3 Indien een in deze wet toegekende bevoegdheid door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat wordt uitgeoefend ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, vindt toekenning van een vergoeding krachtens artikel 58, vijfde lid, plaats in overeenstemming met Onze Minister van Defensie. Deze vergoeding komt voor rekening van Onze Minister van Defensie.

Hoofdstuk VI. Strafbepalingen

Artikel 62

  • 3 Overtreding van een voorschrift gegeven bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ingevolge deze wet, wordt, voor zover die overtreding uitdrukkelijk als strafbaar feit is aangemerkt, gestraft hetzij met hechtenis van ten hoogste zes maanden en geldboete van de derde categorie, hetzij met één van deze straffen.

  • 4 De eigenaar of houder van een luchtvaartuig, die in strijd met een van de artikelen 4, 8 of 16 de luchtvaart doet of laat uitoefenen, wordt gestraft hetzij met hechtenis van ten hoogste zes maanden en geldboete van de derde categorie, hetzij met één van deze straffen.

Artikel 62a

  • 1 Hij die een op grond van artikel 37b, eerste lid, onder b, c en d, aangewezen deel van een luchtvaartterrein wederrechtelijk binnendringt of wederrechtelijk aldaar verblijft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2 Hij die zich wederrechtelijk toegang verschaft tot een in het eerste lid bedoeld terrein door middel van braak of inklimming, van valse sleutels, van een valse order, een vals kostuum of een valse of niet aan betrokkene toebehorende toegangspas wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen.

Artikel 63

Overtreding van een van de artikelen 15 of 65 wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 64

  • 1 Bij veroordeling wegens overtreding van:

    • a. een van de artikelen 4, 8, en 17,

    • b. een voorschrift van een krachtens deze wet vastgestelde algemene maatregel van bestuur, kan de schuldige de bevoegdheid een luchtvaartuig te bedienen voor ten hoogste drie jaren worden ontzegd.

  • 2 Bij toepassing van het bepaalde in het eerste lid verliest een aan de veroordeelde afgegeven bewijs van bevoegdheid of van gelijkstelling zijn geldigheid voor de duur van de ontzegging, zodra de rechterlijke uitspraak, voor wat betreft deze bijkomende straf, voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden. De betrokken ambtenaar van het Openbaar Ministerie brengt dit onverwijld ter kennis van Onze Minister, die daarvan aankondiging doet in de Staatscourant.

Artikel 65

Het is degene, die weet, of redelijkerwijze moet weten, dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid een luchtvaartuig te bedienen is ontzegd, verboden, gedurende de tijd, dat hem die bevoegdheid ontzegd is, een luchtvaartuig te bedienen.

Artikel 66

  • 1 Hij, die opzettelijk niet voldoet aan een krachtens artikel 58 gegeven aanwijzing, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2 Hij die opzettelijk in strijd handelt met een ingevolge artikel 59 gegeven aanwijzing of gedane vordering, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 3 Hij die opzettelijk in strijd handelt met een ingevolge artikel 60 gegeven aanwijzing, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 4 Hij, die opzettelijk een ingevolge artikel 61 gegeven opdracht niet uitvoert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 67

  • 1 Hij, die niet voldoet aan een krachtens artikel 58 gegeven aanwijzing, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2 Hij die in strijd handelt met een ingevolge artikel 59 gegeven aanwijzing of gedane vordering, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 3 Hij, die in strijd handelt met een ingevolge artikel 60 gegeven aanwijzing, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 4 Hij, die een ingevolge artikel 61 gegeven opdracht niet uitvoert, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 68

Hij, die een handeling verricht met het oogmerk de uitoefening van de bevoegdheden vermeld in de artikelen 58 tot en met 61 te belemmeren, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 70

De feiten strafbaar gesteld bij de artikelen 62a, 63, 66 en 68 zijn misdrijven.

De feiten strafbaar gesteld bij de artikelen 62 en 67 zijn overtredingen.

Artikel 71

Als personen met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de bij artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast:

  • a. de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane;

  • b. de door Onze Minister aan te wijzen personen.

Artikel 72

Onverminderd artikel 37h is Onze Minister bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Artikel 73

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan:

    • a. ambtenaren aanwijzen, die voor zover het betreft de burgerluchtvaart belast zijn met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde;

    • b. personen aanwijzen, die bevoegd zijn de opstijging van luchtvaartuigen te verbieden en te beletten.

  • 2 De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid onder a, kan eveneens worden uitgeoefend met betrekking tot militaire luchtvaartterreinen, die krachtens hun aanwijzing of een terzake verleende ontheffing mede door burgerlijke luchtvaartuigen mogen worden gebruikt, en met betrekking tot gedeelten van militaire fabrieken, werkplaatsen en aanhorigheden, waar zich burgerlijke luchtvaartuigen bevinden, mits een en ander geschiedt in overeenstemming met de door de militaire autoriteiten gegeven richtlijnen.

Artikel 73b

Ieder is verplicht aan de krachtens artikel 73 aangewezen ambtenaren desgevraagd alle medewerking te verlenen en alle inlichtingen te verstrekken, die zij redelijkerwijs bij de uitvoering van de hun op grond van deze wet opgedragen taak behoeven.

Artikel 75

Op de eerste vordering van de in artikel 71 bedoelde personen zijn de gezagvoerder en de overige leden van de bemanning van een luchtvaartuig verplicht de bij of krachtens deze wet vereiste bescheiden behoorlijk ter inzage af te geven.

Artikel 75a

Ingeval bij of krachtens deze wet regels worden gesteld ter uitvoering van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109), kan overtreding van die regels ook als strafbaar feit worden aangemerkt dan wel worden bestraft met een bestuurlijke sanctie indien deze regels in de Engelse taal zijn gesteld en bekend gemaakt.

Hoofdstuk VII. Slotbepalingen

Artikel 76

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven:

    • a. ter uitvoering van de voorafgaande hoofdstukken of indien de in deze hoofdstukken geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven;

    • b. [Red: vervallen;]

    • c. [Red: vervallen;]

    • d. ter beveiliging van militaire belangen;

    • e. ter beperking van de geluidhinder door luchtvaartuigen met uitzondering van de geluidhinder ten gevolge van de uitoefening van de burgerluchtvaart boven gebieden, aangewezen overeenkomstig artikel 1.2, tweede lid, onder d, van de Wet milieubeheer;

    • f. [Red: vervallen;]

    • g. betreffende de opleiding van vliegtuigbestuurders;

    • h. [Red: vervallen;]

    • i. [Red: vervallen;]

    • j. [Red: vervallen;]

    • k. betreffende de regels, die luchtvaartmaatschappijen in acht moeten nemen bij de uitvoering van bepaalde soorten van luchtvervoer in, naar of uit Nederland of met Nederland als tussenstation;

    • l. betreffende de door luchtvaartmaatschappijen toe te passen tarieven en andere vervoersvoorwaarden;

    • m. betreffende de regels, die in acht moeten worden genomen bij de uitvoering van vluchten naar of uit Nederland of met Nederland als tussenstation, waarop géén vervoer plaats vindt, dan wel vluchten welke niet door luchtvaartmaatschappijen worden uitgevoerd.

  • 2 Voorts kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de vergoedingen worden geregeld, verschuldigd voor:

    • a. het gebruik van ’s lands luchtvaartterreinen;

    • b. werkzaamheden, door de Staat verricht;

    • c. diensten, door de Staat verstrekt.

  • 3 Indien een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid onder e, normen bevat, welke betrekking hebben op aan luchtvaartuigen aan te brengen technische voorzieningen ter zake van een vermindering van de geluidsproduktie tijdens een vlucht, bij opstijging of landing, of tijdens het proefdraaien op het luchtvaartterrein anders dan bij de uitvoering van een vlucht, kan tevens worden bepaald in welke mate deze normen in een aan te geven toekomstige periode zullen worden verzwaard.

  • 4 Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid onder a, e, k, l en m of een wijziging daarvan treedt niet eerder in werking dan twee maanden na datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wordt geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld aan de Staten-Generaal mededeling gedaan.

Artikel 80

  • 1 De wet van 30 Juli 1926, Stb. 249 (Luchtvaartwet), wordt ingetrokken.

  • 2 De op grond dier wet afgegeven bewijzen van inschrijving, van luchtwaardigheid, van geschiktheid en van gelijkstelling blijven, voor zover zij hun geldigheid krachtens de bepalingen dier wet niet hebben verloren, hun geldigheid behouden, totdat bij algemene maatregel van bestuur een nadere regeling te dien aanzien zal zijn getroffen.

Artikel 80a

  • 2 Bij toepassing van deze wet op de luchthaven Schiphol moet onder «luchtvaartterrein» en «exploitant van het luchtvaartterrein» verstaan worden: luchthavengebied onderscheidenlijk exploitant van de luchthaven als bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart.

Artikel 80b

  • 2 Bij toepassing van afdeling 3A van hoofdstuk IV op burgerluchthavens van regionale betekenis, burgerluchthavens van nationale betekenis en militaire luchthavens waarvan delen uitsluitend ten behoeve van burgerluchtvaart worden gebruikt, moet onder «luchtvaartterrein» en «exploitant van het luchtvaartterrein» verstaan worden: luchthaven onderscheidenlijk exploitant van de luchthaven als bedoeld in de Wet luchtvaart.

Artikel 81

Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip; Wij kunnen Ons voorbehouden een ander tijdstip vast te stellen, waarop artikel 56 in werking treedt.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk , 15 januari 1958

JULIANA.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

J. ALGERA.

De Minister van Oorlog en van Marine,

C. STAF.

De Minister van Justitie,

SAMKALDEN.

De Minister van Financiën,

HOFSTRA.

Uitgegeven de zevende februari 1958.

De Minister van Justitie a.i.,

W. DREES.