Besluit Demobilisatievoorzieningen 1948

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-1965 t/m heden

Besluit van 14 februari 1948, houdende vaststelling van het Besluit Demobilisatievoorzieningen 1948

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Oorlog, van Marine, van Overzeese Gebiedsdelen, van Financiën, van Economische Zaken, van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, van Sociale Zaken en van Binnenlandse Zaken van 16 December 1947, Afdeling A 2, Bureau 3, Nr. 628;

Overwegende, dat het noodzakelijk is om enige voorzieningen te treffen in het belang van de militairen der Koninklijke Landmacht en der Koninklijke Marine, die na 1 Maart 1946 zijn of worden gedemobiliseerd;

De Raad van State gehoord (advies van 20 Januari 1948, Nr. 34);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 10 Februari 1948, Geheim Litt. W. 26;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en in de regelingen ter uitvoering van dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. "demobilisatie": het verlenen van ontslag of groot verlof aan, dan wel het ontheffen van de werkelijke dienst van militairen, ongeacht of zij daarbij een vrijwillig dienstverband aangaan om doorlopend werkelijke dienst bij de krijgsmacht te verrichten;

  • b. "maand": de periode tussen een datum en de overeenkomstige datum van de volgende kalendermaand, met dien verstande, dat resterende gedeelten van een maand als volle maand worden berekend, voor zover deze gedeelten vijftien of meer dagen betreffen;

    resterende gedeelten van minder dan vijftien dagen worden niet berekend;

  • c. "zes maanden": een periode van 180 dagen;

  • d. "militair inkomen": het inkomen, dat voor de militair zou gelden bij dienstvervulling buiten de keerkringen, voor wat het personeel van de Koninklijke Marine betreft bij plaatsing aan wal in Nederland.

    Dit inkomen wordt berekend naar de rang of stand, laatstelijk in het Oosten bekleed - of, indien de militair daarna mocht zijn bevorderd tot een rang of stand, welke hoger is dan evenbedoelde, naar die rang of stand - waarbij, naar regelen, vast te stellen door Onze Minister van Marine, onderscheidenlijk Onze Minister van Oorlog, in overleg met Onze Minister van Financiën, vergoedingen of toelagen in aanmerking kunnen worden genomen;

  • e. "het Oosten": het grondgebied van het voormalige Nederlandsch-Indië; voorts het Verre Oosten met aangrenzende zeegebieden zomede de Stille Oceaan met inbegrip van de daarin gelegen eilanden en de daaraan gelegen havens.

Artikel 2

Dit besluit is van toepassing op militairen der Koninklijke Marine en der Koninklijke Landmacht, die worden gedemobiliseerd, met uitzondering van:

  • a. militairen, behorende tot het beroepspersoneel, behoudens het bepaalde in artikel 13, onder 1b;

  • b. militairen, die geen werkelijke dienst in het Oosten hebben verricht, behoudens het bepaalde in artikel 13, onder 1a, of wier werkelijke dienst aldaar minder dan zes maanden heeft geduurd, behoudens het bepaalde in artikel 13, onder 1c;

  • c. militairen, wier demobilisatie niet geschiedt in Nederland, behoudens het bepaalde in artikel 13, onder 1d;

  • d. militairen, die na 30 April 1950 naar het Oosten zijn uitgezonden, behalve indien en voor zover zij in het Verre Oosten met aangrenzende zeegebieden of in de Stille Oceaan met inbegrip van de daarin gelegen eilanden en de daaraan gelegen havens werkelijke dienst hebben verricht als lid van ter beschikking van de Verenigde Naties gestelde strijdkrachten, in welk geval evenwel ten aanzien van de militairen der Koninklijke landmacht de artikelen 5, 6 en 7 buiten toepassing blijven.

Artikel 3

Aan militairen, die bij hun opkomst in werkelijke dienst hun woonplaats buiten Nederland hadden en zich, na in Nederland te zijn gedemobiliseerd, wederom in het land van hun vroegere woonplaats metterwoon vestigen, kan hetgeen hun ingevolge dit besluit toekomt - naar regelen, vast te stellen door Onze Minister van Marine, onderscheidenlijk Onze Minister van Oorlog - geheel of gedeeltelijk worden uitbetaald in de valuta van het land, waar de militairen zich vestigen.

Artikel 4

  • 1 Militairen worden zo spoedig mogelijk na hun aankomst in Nederland in het genot gesteld van verlof met behoud van bezoldiging. Dit verlof bedraagt veertien dagen voor ieder jaar, doorgebracht buiten Nederland, of - in bijzondere gevallen - zoveel langer als door Onze Minister van Marine, onderscheidenlijk Onze Minister van Oorlog, noodzakelijk wordt geacht.

  • 2 Bij de bepaling van dit verlof wordt een gedeelte van een jaar, mits het een half jaar of meer bedraagt, voor een jaar gerekend.

Artikel 5

Militairen ontvangen een door Onze Ministers van Marine, van Oorlog en van Financiën vast te stellen uitkering ineens.

Artikel 6

  • 1 Militairen ontvangen, overeenkomstig door Onze Ministers van Marine, van Oorlog en van Financiën vast te stellen regelen, een premie voor iedere maand werkelijke dienst, na 6 Juni 1944 in het Oosten verricht, tenzij zij - naar het oordeel van Onze Minister van Marine, onderscheidenlijk Onze Minister van Oorlog - zich tijdens hun verblijf in het Oosten hebben schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim of grove misdragingen, in welk geval de premie geheel of gedeeltelijk kan worden ingehouden.

  • 2 Indien een militair vóór de uitbetaling van de premie overlijdt, kan Onze Minister van Marine, onderscheidenlijk Onze Minister van Oorlog, de premie uitkeren aan de weduwe van de militair, of, bij ontstentenis van een weduwe, aan zijn minderjarige wettige of wettig erkende kinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan kan de premie, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters of meerderjarige wettige en wettig erkende kinderen, aan deze betrekkingen worden uitgekeerd.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt de werkelijke dienst in het Oosten geacht aan te vangen op de dag van vertrek uit Nederland met definitieve bestemming voor het Oosten. Onze Minister van Marine, onderscheidenlijk Onze Minister van Oorlog, bepaalt de aanvang van de werkelijke dienst in het Oosten voor militairen, die van elders dan Nederland uit met definitieve bestemming voor het Oosten zijn vertrokken. De werkelijke dienst in het Oosten wordt geacht te eindigen op de dag van terugkeer in Nederland, of, indien de militair tevoren overlijdt, op de dag van overlijden.

Artikel 7

Militairen ontvangen een nader door Onze Ministers van Marine, van Oorlog en van Financiën vast te stellen tegemoetkoming in de kosten van aanschaffing van kleding.

Artikel 8

De loonbelasting, verschuldigd over de bedragen, bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7, komt ten laste van 's-Rijks schatkist.

Artikel 9

  • 1 Militairen genieten gedurende een bepaalde periode voorrang:

    • a. bij arbeidsbemiddeling door de organen van de openbare arbeidsbemiddeling;

    • b. bij bemiddeling voor scholing, herscholing of omscholing in een onderneming en bij plaatsing voor scholing, herscholing of omscholing op een Rijkswerkplaats voor Vakontwikkeling;

    • c. bij bemiddeling, voorbereidende scholing en voorbereiding ter zake van emigratie.

  • 2 Ter bevordering van de scholing, herscholing en omscholing der militairen kunnen aan werkgevers en werknemers bijzondere vergoedingen worden toegekend.

  • 3 Onze Ministers van Sociale Zaken, van Marine, van Oorlog en van Financiën stellen nadere regelen vast ter uitvoering van dit artikel met inachtneming van het Koninklijk besluit van 17 Juli 1944 (Staatsblad nr. E 51), houdende regelen betreffende de arbeidsbemiddeling en de scholing, herscholing en omscholing.

Artikel 9a

Bij de vervulling van daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komende vacatures bij de burgerlijke Rijksdienst verlenen Onze Ministers, hoofden van departementen van algemeen bestuur, overeenkomstig richtlijnen, te geven door de Raad van Ministers, voorrang aan militairen, die aan de ter zake gestelde eisen van bekwaamheid en geschiktheid voldoen.

Artikel 10a

  • 1 In bijzondere gevallen kunnen militairen in aanmerking komen voor een crediet voor zakelijke doeleinden, over welk crediet interest is verschuldigd.

  • 2 Onze Ministers van Economische Zaken, van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, van Marine, van Oorlog en van Financiën stellen regelen vast ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 11

  • 1 Aan militairen kan voor studiedoeleinden een renteloos voorschot of een toelage worden toegekend.

  • 2 Voor deze renteloze voorschotten of toelagen komen in aanmerking de militairen, van wie redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat zij - zo zij niet in dienst waren gekomen - hun studie zouden hebben aangevangen dan wel hun aangevangen studie zouden hebben voortgezet, doch slechts voor zover financiële moeilijkheden de uitvoering dezer voornemens verhinderen.

  • 3 Indien hiervoor bijzondere gronden bestaan, kunnen renteloze voorschotten of toelagen ook worden toegekend aan andere militairen dan die, bedoeld in het voorgaande lid.

  • 4 Onze Ministers van Marine, van Oorlog, van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening en van Financiën stellen regelen vast ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 13

Onze Minister van Marine, onderscheidenlijk Onze Minister van Oorlog, kan - de in artikel 14 bedoelde Raad van Advies inzake Demobilisatievoorzieningen gehoord - dit besluit geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing verklaren op:

  • 1. militairen, die daarvan uitgesloten zouden zijn,

    • a. omdat zij niet in het Oosten hebben gediend: mits zij elders buiten Nederland hebben gediend;

    • b. omdat zij behoren tot het beroepspersoneel: mits zij eervol worden ontslagen uit hoofde van verwonding, verminking, ziekte of gebreken, voor zover deze gedurende de uitoefening van de dienst in het Oosten zijn ontstaan, tot uiting gekomen of verergerd ten gevolge van een der oorzaken als bedoeld in de artikelen 2, onder 2e, van de Pensioenwet voor de zeemacht (Staatsblad 1922, nr. 65) en de Pensioenwet voor de landmacht (Staatsblad 1922, nr. 66);

    • c. omdat hun werkelijke dienst in het Oosten is beëindigd, alvorens dezelve zes maanden heeft geduurd: mits zulks het gevolg is van bijzondere omstandigheden;

    • d. omdat zij elders dan in Nederland worden gedemobiliseerd: mits de kosten voor het Rijk bij hun demobilisatie buiten Nederland niet hoger zijn dan bij hun demobilisatie in Nederland.

  • 2. tijdelijke vlootpredikanten, tijdelijke vlootaalmoezeniers en reserve-legerpredikanten en -aalmoezeniers: mits zij gedurende zes maanden in het Oosten hun taak hebben verricht en de dienst bij de Koninklijke Marine of de Koninklijke Landmacht verlaten.

Artikel 14

  • 1 Door Onze Ministers van Marine en van Oorlog wordt voor de tijd, dat deze nodig zal blijken, een Raad van Advies inzake Demobilisatievoorzieningen ingesteld.

  • 2 Onze voornoemde Ministers stellen gezamenlijk regelen vast nopens de taak, de samenstelling en de werkwijze van de Raad van Advies.

Onze Ministers van Oorlog, van Marine, van Overzeese Gebiedsdelen, van Financiën, van Economische Zaken, van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, van Sociale Zaken en van Binnenlandse Zaken, zijn ieder voor zoveel hem aangaat, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage, 14 Februari 1948

WILHELMINA.

De Minister van Oorlog,

A. H. J. L. FIÉVEZ.

De Minister van Marine a.i.,

A. H. J. L. FIÉVEZ.

De Minister van Overzeese Gebiedsdelen,

J. A. JONKMAN.

De Minister van Financiën,

P. LIEFTINCK.

De Minister van Economische Zaken,

VAN DEN BRINK.

De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening,

MANSHOLT.

De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,

JOS. J. GIELEN.

De Minister van Sociale Zaken,

W. DREES.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

WITTEMAN.

Uitgegeven de zeven en twintigste Februari 1948.

De Minister van Justitie,

J. H. VAN MAARSEVEEN.

Naar boven