Besluit houdende regelen omtrent militaire ambtenaren gedurende vijandelijke bezetting

Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 18-10-1945 t/m heden

Besluit van 30 juli 1945, houdende regelen omtrent de verbindende kracht en de rechtsgevolgen van benoeming, aanstelling, bevordering en ontslag van militaire ambtenaren in dienst bij de zeemacht gedurende de vijandelijke bezetting van Nederlandsch grondgebied door of vanwege den vijand verleend

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onzen Minister van Marine, dd. 9 Juli 1945, No. P.D. 27/1/1;

Overwegende, dat het in verband met de rechtszekerheid noodzakelijk is regelen te stellen omtrent de verbindende kracht en de rechtsgevolgen van benoeming, aanstelling, bevordering en ontslag van militaire ambtenaren in dienst bij de zeemacht gedurende de vijandelijke bezetting van Nederlandsch grondgebied door of vanwege den vijand verleend.

Artikel 1

Waar in dit besluit gesproken wordt van militaire ambtenaren in den zin van artikel 1 van de Militaire Ambtenarenwet 1931, is dit begrip beperkt tot militaire ambtenaren, die zijn aangesteld in militairen openbaren dienst bij de zeemacht.

Artikel 2

Benoeming, aanstelling en bevordering door of vanwege den vijand verleend gedurende de vijandelijke bezetting van Nederlandsch grondgebied aan militaire ambtenaren in den zin van artikel 1 der Militaire Ambtenarenwet 1931 worden geacht nimmer van kracht te zijn geweest.

Artikel 3

Ontslag uit den militairen dienst door of vanwege den vijand verleend gedurende de vijandelijke bezetting van Nederlandsch grondgebied aan militaire ambtenaren anders dan terzake van ongeschiktheid voor de waarneming van den dienst uit hoofde van verwonding, verminking, ziekten of gebreken wordt geacht nimmer van kracht te zijn geweest.

Artikel 4

De militaire ambtenaar, die gedurende de vijandelijke bezetting van Nederlandsch grondgebied anders dan terzake van ongeschiktheid voor de waarneming van den dienst uit hoofde van verwonding, verminking, ziekten of gebreken, door of vanwege den vijand is ontslagen, wordt - met uitzondering van den tijd door hem in feitelijke krijgsgevangenschap doorgebracht - geacht van het tijdstip der ontslagverleening tot het tijdstip, waarop hij weder te Onzer beschikking komt, op non-activiteit te zijn geweest.

Artikel 5

De militaire ambtenaar, die - daartoe door of vanwege den vijand in de gelegenheid gesteld - eenige betrekking heeft waargenomen, welke door Onzen Minister van Marine wordt geacht geen verband te houden met de taak van de krijgsmacht, dan wel strijdig te zijn met de waardigheid van den militairen stand, wordt geacht gedurende den tijd, dat hij die betrekking vervulde, op non-activiteit te zijn geweest.

Artikel 6

De tijd, gedurende welken de militaire ambtenaar overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 4 en 5 wordt geacht op non-activiteit te zijn geweest, komt niet in aanmerking voor vergelding met pensioen op grond van de pensioenwet voor de Zeemacht (Staatsblad 1922, No. 65), en de pensioenwet voor het personeel der Koninklijke Marinereserve (Staatsblad 1923, No. 355).

Artikel 7

Wij behouden Ons voor een nadere regeling te geven:

a. omtrent de bezoldiging van den militairen ambtenaar voor den tijd van een non-activiteit in den zin van de artikelen 4 of 5;

b. omtrent de plaatsing van den militairen ambtenaar in de voor diens rang bestaande ranglijst, wanneer hij na afloop van deze non-activiteit wederom te Onzer beschikking komt.

Onze Minister van Marine is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Het Loo, den 30sten Juli 1945

WILHELMINA.

De Minister van Marine,

DE BOOY.

Uitgegeven den acht en twintigsten September 1945.

De Minister van Justitie,

KOLFSCHOTEN.

Naar boven