Besluit op de Bijzondere Gerechtshoven

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Besluit van 22 december 1943, houdende vaststelling van het Besluit op de Bijzondere Gerechtshoven

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Ministers voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk, van Algemeene Zaken, van Buitenlandsche Zaken, van Justitie, van Binnenlandsche Zaken, van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, van Financiën, van Oorlog, van Marine, van Waterstaat, van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, van Landbouw en Visscherij, van Sociale Zaken, van Koloniën en van Onze Ministers zonder Portefeuille van 10 December 1943, No. 2723/G 92 (a);

Overwegende, dat de veiligheid van den Staat het dringend noodzakelijk maakt, dat in het Rijk in Europa terstond met de bevrijding van de vijandelijke bezetting bijzondere gerechten worden ingesteld, ten einde een snelle en doeltreffende berechting van zekere gedurende den tijd van den huidigen oorlog begane misdrijven te verzekeren;

Den Buitengewonen Raad van Advies gehoord;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In het Rijk in Europa worden, naarmate hetzelve van de vijandelijke bezetting wordt bevrijd, door Ons zoo spoedig mogelijk Bijzondere Gerechtshoven ingesteld, welker rechtsgebied en plaats van vestiging door Ons wordt bepaald.

Artikel 2

  • 1 Ieder Bijzonder Gerechtshof wordt samengesteld uit een rechtsgeleerden president en zooveel rechtsgeleerde vice-presidenten en rechtsgeleerde en militaire raadsheeren en raadsheeren-plaatsvervangers als voor een goede en snelle berechting der aan zijn kennisneming onderworpen zaken noodig zullen blijken te zijn.

  • 2 Bij ieder Bijzonder Gerechtshof zijn voorts een procureur-fiscaal en een griffier, alsmede zooveel advocaten-fiscaal en substituut-griffiers als noodig zullen blijken te zijn.

Artikel 3

  • 1 De presidenten en vice-presidenten der Bijzondere Gerechtshoven, alsmede de rechtsgeleerde raadsheeren en raadsheeren-plaatsvervangers worden door Ons op gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van Justitie, van Marine en van Oorlog aangesteld voor den duur der instandhouding van het college, bij hetwelk die aanstelling geschiedt. Zij kunnen op voordracht van Onze genoemde Ministers door Ons uit hun ambt worden ontzet of ontslagen of in hunne bediening worden geschorst op de gronden, genoemd in de artikelen 46c, tweede en derde lid, 46d, 46f, 46i, 46j, 46l en 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren; ook kan hun op eigen verzoek ontslag worden verleend.

  • 2 De militaire leden van en de in het tweede lid van het voorgaande artikel genoemde rechterlijke ambtenaren bij de Bijzondere Gerechtshoven worden door Ons op gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van Justitie, van Marine en van Oorlog tot wederopzeggens toe benoemd.

Artikel 4

  • 1 Tot de bedieningen, in artikel 2 genoemd, zijn benoembaar Nederlandsche onderdanen, die den vollen ouderdom van dertig of, voor zoover de substituut-griffiers betreft, van vijf en twintig, doch nog niet dien van zeventig jaren hebben bereikt; bij het bereiken van den vollen ouderdom van zeventig jaren wordt hun door Ons ontslag verleend met ingang van de eerstvolgende maand.

  • 2 Met uitzondering van de militaire raadsheeren en raadsheeren-plaatsvervangers moeten zij aan eene Rijks- of daarmede gelijkgestelde Nederlandsche universiteit hebben verkregen hetzij den graad van doctor in de rechtswetenschap, hetzij den graad van doctor in de rechtsgeleerdheid of de hoedanigheid van meester in de rechten, mits de laatstbedoelde graad of hoedanigheid verkregen is op grond van het afleggen van een examen in het Nederlandsch burgerlijk en handelsrecht, staatsrecht en strafrecht. Zij kunnen tevens een ander ambt bij de rechterlijke macht bekleeden of, voor zoover dit de vervulling hunner dienstplichten niet belet, eenig ander ambt of beroep uitoefenen.

  • 3 De militaire raadsheeren en raadsheeren-plaatsvervangers moeten zijn officieren der zee- of landmacht, behoorende hetzij tot het beroeps-, hetzij tot het reserve-personeel, onverschillig of zij al dan niet in actieven dienst zijn. Zij zullen bij voorkeur worden benoemd uit vlag-, opper- en hoofdofficieren en bij voorkeur een graad of hoedanigheid bezitten, als in het voorgaande lid bedoeld. Bij ieder Bijzonder Gerechtshof zal zooveel mogelijk het aantal raadsheeren, behoorende tot de zeemacht, gelijk zijn aan dat der raadsheeren, behoorende tot de landmacht.

Artikel 5

  • 1 In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis worden vervangen:

    • 1°. de president van een Bijzonder Gerechtshof door een vice-president of, bij gebreke van dezen, door den oudst benoemden rechtsgeleerden raadsheer;

    • 2°. een rechtsgeleerde raadsheer, bij gebreke van een anderen rechtsgeleerden raadsheer, door een rechtsgeleerden raadsheer-plaatsvervanger;

    • 3°. een militaire raadsheer door een anderen militairen raadsheer of een militairen raadsheer-plaatsvervanger, met dien verstande, dat zooveel mogelijk een raadsheer, behoorende tot de zeemacht, wordt vervangen door een tot de zeemacht behoorenden raadsheer of raadsheer-plaatsvervanger en een raadsheer, behoorende tot de landmacht, door een tot de landmacht behoorenden raadsheer of raadsheer-plaatsvervanger;

    • 4°. de procureur-fiscaal, bij gebreke van een waarnemend procureur-fiscaal, door een der advocaten-fiscaal - voor zoover van Onzentwege niet anders is bepaald, volgens den rang hunner benoeming - en, bij gebreke ook van een advocaat-fiscaal, door een waarnemend advocaat-fiscaal of door een door den president aan te wijzen rechtsgeleerden raadsheer;

    • 5°. de griffier door een substituut-griffier en, bij gebreke van een substituut-griffier, door een waarnemend griffier of door een beëedigden klerk ter griffie.

  • 2 Als waarnemend procureur-fiscaal kan door Ons worden aangewezen een procureur- of advocaat-fiscaal bij een ander Bijzonder Gerechtshof, als waarnemend advocaat-fiscaal een substituut-officier van justitie of een officier-fiscaal, mits deze den graad of hoedanigheid heeft verkregen als bedoeld in artikel 4, tweede lid.

  • 3 Als waarnemend griffier kan door Ons een buitengriffier bij een rechtbank worden aangewezen. De beëedigde klerken ter griffie worden op aanbeveling van den griffier door den president tot wederopzeggens benoemd. Zij moeten zijn Nederlandsche onderdanen, die den vollen ouderdom van vijf en twintig jaren hebben bereikt. Beeedigde klerken ter griffie, die niet een graad of hoedanigheid bezitten, als in het tweede lid van het voorgaande artikel bedoeld, zijn niet bevoegd den griffier ter terechtzitting te vervangen.

Artikel 6

  • 2 De overige leden der rechterlijke macht bij de Bijzondere Gerechtshoven leggen dien eed (belofte) af in handen van den president van het college, waartoe zij behooren.

Artikel 7

  • 1 De bezoldiging der leden van en rechterlijke ambtenaren bij de Bijzondere Gerechtshoven is gelijk aan die van leden van en rechterlijke ambtenaren bij het Gerechtshof te Arnhem in overeenkomstige functie, met dien verstande, dat op deze bezoldiging in mindering wordt gebracht twee derde gedeelte van hetgeen, waarop zij uit enigen anderen hoofde als bezoldiging, wachtgeld of pensioen ten laste van het Rijk, een provincie of ander openbaar lichaam of wel ten laste van een der overzeese gebiedsdelen aanspraak mochten hebben.

  • 2 Betreft de aanspraak evenwel een bezoldiging, genoten ter zake van een ambt, hetwelk het lid van of de rechterlijke ambtenaar bij een Bijzonder Gerechtshof, tijdens zijn werkzaamheid bij zodanig Hof in het geheel niet heeft uitgeoefend, dan wordt die bezoldiging voor het geheel in mindering gebracht.

  • 3 In geen geval wordt een hoger bedrag in mindering gebracht dan twee derde gedeelte of, wanneer het bepaalde in het tweede lid van toepassing is, het volle bedrag van de in de aanhef van het eerste lid bedoelde bezoldiging.

  • 4 De raadsheren-plaatsvervangers genieten als zodanig geen bezoldiging.

Artikel 8

  • 1 De leden van en rechterlijke ambtenaren bij de Bijzondere Gerechtshoven hebben hun vast en voortdurend verblijf binnen het rechtsgebied van hun college, voor zoover hun niet van Onzentwege een andere verblijfplaats wordt aangewezen.

  • 2 Indien zij zich buiten den tijd hunner vacantiën langer dan acht dagen van hun vast en voortdurend verblijf willen verwijderen, hebben zij daartoe verlof noodig:

    voor zoover den president en den procureur-fiscaal betreft, van Onzen Minister van Justitie;

    voor zoover den advocaten-fiscaal betreft, van den procureur-fiscaal;

    voor zoover de overige leden der rechterlijke macht bij de Bijzondere Gerechtshoven betreft, van den president van het college, waartoe zij behooren.

Artikel 11

  • 1 Elk Bijzonder Gerechtshof is verdeeld in zooveel kamers als door Ons zal worden bepaald.

  • 2 De samenstelling en bezetting van, alsmede de verdeeling der werkzaamheden onder de kamers, de dagen der gewone zittingen en het uur van den aanvang derzelve worden door den president in overleg met de overige leden van zijn college, den procureur-fiscaal en den griffier geregeld en telkens, als hiertoe aanleiding bestaat, herzien. Daarbij kan tevens worden bepaald, dat een of meer kamers hetzij uitsluitend, hetzij mede zitting zullen houden op een of meer andere plaatsen, gelegen binnen het rechtsgebied van het college, dan waar hetzelve gevestigd is.

  • 3 Hetgeen is bepaald overeenkomstig het tweede lid wordt vastgesteld bij een reglement. Dit reglement wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

Artikel 12

  • 1 Behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel nemen de Bijzondere Gerechtshoven, met uitsluiting van eenigen anderen rechter, in eersten aanleg en tevens, behoudens het beroep in cassatie, in het laatste ressort kennis van de misdrijven, waarop de bepalingen van het Besluit Buitengewoon Strafrecht van toepassing zijn.

  • 2 De militaire rechter neemt kennis van de in het slot van het eerste lid bedoelde misdrijven, door militairen begaan, tenzij deze misdrijven zijn gepleegd in door den vijand bezet gebied van het Rijk in Europa.

Artikel 13

  • 1 Tegen de sententiën der Bijzondere Gerechtshoven is in de gevallen en volgens de regelen, in het Besluit Buitengewone Rechtspleging bepaald, voorziening in cassatie toegelaten.

  • 2 Van den eisch tot cassatie neemt kennis een door Ons in te stellen Bijzondere Raad van Cassatie, welks plaats van vestiging door Ons wordt bepaald.

  • 3 De Bijzondere Raad van Cassatie neemt bovendien in eersten aanleg en tevens in het laatste ressort kennis van de jurisdictiegeschillen:

    • 1°. tusschen de Bijzondere Gerechtshoven onderling;

    • 2°. tusschen de Bijzondere Gerechtshoven eenerzijds en eenigen anderen burgerlijken of militairen rechter anderzijds;

    • 3°. tusschen den Bijzonderen Raad van Cassatie eenerzijds en eenigen anderen burgerlijken of militairen rechter, de Bijzondere Gerechtshoven daaronder begrepen, anderzijds.

Artikel 14

Ten aanzien van de Bijzondere Raad van Cassatie zijn de artikelen 2 tot en met 8 en 11 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  • 1°. de leden van en rechterlijke ambtenaren bij dien Raad niet tevens een ambt kunnen bekleeden bij een Bijzonder Gerechtshof;

  • 2°. de militaire raadsheeren en raadsheeren-plaatsvervangers in dien Raad moeten zijn hetzij vlag- of opperofficieren, hetzij hoofdofficieren, die een graad of hoedanigheid hebben als in artikel 4, tweede lid, bedoeld;

  • 3°. bij de toepassing ten deze van artikel 7 als maatstaf van bezolding geldt de bezoldiging van leden van en rechterlijke ambtenaren bij den Hoogen Raad in overeenkomstige functie;

  • 4°. de leden van en rechterlijke ambtenaren bij den Bijzonderen Raad van Cassatie hun vast en voortdurend verblijf hebben binnen de provincie, waarin de plaats van vestiging van dien Raad is gelegen, voor zoover hun niet van Onzentwege een andere verblijfplaats wordt aangewezen.

Artikel 14a

Onder afwijking in zoverre van artikel 14 juncto artikel 7 wordt bepaald, dat bij het in artikel 7 bedoelde in mindering brengen op de bezoldiging als lid van of rechterlijk ambtenaar bij de Bijzondere Raad van Cassatie buiten beschouwing blijven de toelagen, bedoeld in artikel 5c van de wet van 18 December 1947 (Stb. H 430), zowel met betrekking tot de hiervoor bedoelde bezoldiging als tot het in mindering te brengen bedrag en dat eerst na vorenbedoeld in mindering brengen wordt vastgesteld het bedrag van vorenbedoelde toelagen, op hetwelk in elk der beklede betrekkingen aanspraak bestaat. Het tweede lid van voormeld artikel 5c is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15

  • 1 De Bijzondere Raad van Cassatie vonnist met vijf leden, waaronder ten minste één en ten hoogste twee militaire leden; indien er twee militaire leden zijn, zal zooveel mogelijk één hunner tot de zeemacht en één tot de landmacht behooren.

  • 2 Wij behouden Ons voor bij den Bijzonderen Raad van Cassatie een of meer bijzondere kamers in te stellen, bestaande uit drie leden, waaronder één militair lid.

Artikel 16

  • 1 De Bijzondere Raad van Cassatie vernietigt de sententiën der Bijzondere Gerechtshoven op de gronden, genoemd in artikel 77 van de Wet op de rechterlijke organisatie, met dien verstande, dat:

    • 1°. met verkeerde toepassing der wet ten deze wordt gelijkgesteld de oplegging van een straf of maatregel, welke niet geacht kan worden te beantwoorden aan den ernst van het misdrijf, de omstandigheden, waaronder het is begaan, of den persoon of de persoonlijke omstandigheden van den veroordeelde;

    • 2°. verzuim der vormen, op straffe van nietigheid voorgeschreven, geen grond tot vernietiging behoeft te geven, indien redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de verdachte door het verzuim in zijn belangen niet is geschaad.

Artikel 17

  • 2 De procureur-fiscaal bij den Bijzonderen Raad van Cassatie waakt voor de handhaving en de uitvoering der wetten en reglementen bij dien Raad en bij de Bijzondere Gerechtshoven. Hij geeft daartoe de noodige bevelen aan de procureurs-fiscaal bij de Bijzondere Gerechtshoven, welke deze verplicht zijn na te komen.

  • 3 De procureurs-fiscaal bij de Bijzondere Gerechtshoven zijn, ieder binnen zijn ressort, met uitsluiting van eenig ander openbaar ministerie, belast met de uitoefening en het beleid der crimineele justitie in zaken, waarvan de kennisneming aan die Gerechtshoven behoort, alsmede met de handhaving en uitvoering der wetten en reglementen bij het college, waarbij zij zijn aangesteld. De procureurs-generaal bij de Gerechtshoven, verleenen aan de procureurs-fiscaal bij de Bijzondere Gerechtshoven alle medewerking, welke deze bij de uitoefening van hun taak behoeven.

Artikel 18

  • 2 Alle andere beschikkingen, die de inwendige dienst van deze colleges betreffen, worden, voor zover nodig, door het bestuur van de colleges in overleg met de procureur-fiscaal en de griffier getroffen. Artikel 11, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19

Op de terechtzittingen van de Bijzondere Gerechtshoven en van de Bijzondere Raad van Cassatie dragen de rechterlijke ambtenaren bij die colleges het kostuum bedoeld in artikel 6 van het Kostuum- en titulatuurbesluit rechterlijke organisatie, althans een zwarte toga en een witte bef, en dragen de militaire leden van die colleges hun uniform.

Artikel 20

  • 1 Dit besluit, ten aanzien waarvan de bevoegdheid, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van het Besluit op den bijzonderen staat van beleg, niet kan worden uitgeoefend, treedt in werking op den dag zijner afkondiging.

  • 2 Het kan worden aangehaald onder den titel: Besluit op de Bijzondere Gerechtshoven.

Onze Ministers van Justitie, van Marine en van Oorlog zijn, ieder voor zoover hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Londen, den 22sten December 1943.

WILHELMINA.

De Minister voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk,

P. S. GERBRANDY.

De Minister van Algemeene Zaken a.i.,

VAN BOEIJEN.

De Minister van Buitenlandsche Zaken,

E. N. VAN KLEFFENS.

De Minister van Justitie,

VAN ANGEREN.

De Minister van Binnenlandsche Zaken,

VAN BOEIJEN.

De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,

G. BOLKESTEIN.

De Minister van Financiën,

J. VAN DEN BROEK.

De Minister van Oorlog,

VAN LIDTH DE JEUDE.

De Minister van Marine,

J. TH. FURSTNER.

De Minister van Waterstaat,

J. W. ALBARDA.

De Minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart,

P. KERSTENS.

De Minister van Landbouw en Visscherij a.i.,

P. KERSTENS.

De Minister van Sociale Zaken,

J. VAN DEN TEMPEL.

De Minister van Koloniën,

H. J. VAN MOOK.

De Minister zonder Portefeuille,

E. MICHIELS VAN VERDUYNEN.

De Minister zonder Portefeuille,

J. A. W. BURGER.

Uitgegeven den vierden September 1944.

De Minister van Justitie,

G. J. VAN HEUVEN GOEDHART.

Naar boven