Mijnwerkersinvaliditeitswet

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Wet van den 21sten April 1933, tot verzekering van mijnarbeiders tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is, dat nadere regelen worden gesteld met betrekking tot de verzekering van mijnarbeiders tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 4

  • 1 De mijnarbeider, bedoeld in artikel 3, letters a en b, die niet ook uit anderen hoofde dan wegens het lidmaatschap van de pensioenkas van het Fonds niet-verzekeringsplichtig is krachtens de Invaliditeitswet, en bij diens overlijden zijn nagelaten betrekkingen, hebben tegenover het Fonds ten minste dezelfde aanspraken, welke zij krachtens de bepalingen der Invaliditeitswet in verbindig met die der Liquidatiewet invaliditeitswetten, ingeval van invaliditeit, ouderdom en overlijden tegenover de Bank zouden kunnen doen gelden, indien artikel 3 met betrekking tot dien arbeider niet zou hebben gegolden.

  • 2 De in het voorgaand lid bedoelde mijnarbeider wordt voor de toepassing van dat lid geacht voor zijn verzekering in rekening te kunnen doen brengen zooveel maal rentezegels ter waarde van 60 centen als het aantal kalenderweken - een deel van een kalenderweek voor een volle week gerekend - bedraagt van den duur van zijn lidmaatschap van de pensioenkas van het Fonds voor 1 januari 1965.

Artikel 9

  • 1 Het Rijk verleent aan het Fonds gedurende 75 jaren een uitkeering van € 181 512 per jaar als bijdrage in de lasten der verzekering van de mijnarbeiders, die op 31 December 1919 lid waren van de pensioenkas van het Fonds.

  • 2 De storting der Rijksbijdrage heeft voor het eerst plaats in de maand, volgende op die, waarin deze wet in werking is getreden, en geschiedt verder jaarlijks in de maand Juli.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, den 21sten April 1933

WILHELMINA.

De Minister van Economische Zaken en Arbeid,

T.J. Verschuur.

Uitgegeven den negenden Mei 1933

De Minister van Justitie,

J. Donner

Naar boven