Opiumwet

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-03-2002 t/m 12-07-2002

Wet van 12 mei 1928, tot vaststelling van bepalingen betreffende het opium en andere verdoovende middelen

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien, of hooren lezen, salut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is, de bepalingen betreffende het opium en andere verdoovende middelen in overeenstemming te brengen met de bepalingen van het op 19 Februari 1925 te Genève tusschen Nederland en andere Staten gesloten internationale opiumverdrag;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne;

    • b. substantie: stof van menselijke, dierlijke, plantaardige of chemische oorsprong, daaronder begrepen dieren, planten, delen van dieren of planten, alsmede micro-organismen;

    • c. preparaat: een vast of vloeibaar mengsel van substanties;

    • d. middel: substantie of preparaat;

    • e. Enkelvoudig Verdrag: het op 30 maart 1961 te New York tot stand gekomen Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen (Trb. 1963, 81), zoals gewijzigd bij het op 25 maart 1972 te Genève tot stand gekomen Protocol tot wijziging van dat verdrag (Trb. 1987, 90);

    • f. Psychotrope Stoffen Verdrag: het op 21 februari 1971 te Wenen tot stand gekomen Verdrag inzake psychotrope stoffen (Trb. 1989, 129).

  • 2 Voor toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden de zouten van de substanties met die substanties gelijkgesteld.

  • 3 Voor de toepassing van deze wet wordt onder vervaardigen begrepen raffineren en omzetten.

  • 4 Onder binnen het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, is begrepen: het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, of tot de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn.

  • 5 Onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, is begrepen: het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden, het ten uitvoer dan wel ten wederuitvoer aangeven, daaronder begrepen het in kennis stellen van de wederuitvoer, in de zin van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302) of het in, op of aan een naar het buitenland bestemd vaar-, voer- of luchtvaartuig aanwezig hebben van die middelen, of van die voorwerpen of goederen.

Artikel 2

  • 1 Het is verboden de middelen, vermeld op de bij deze wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid:

    • A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;

    • B. te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;

    • C. aanwezig te hebben;

    • D. te vervaardigen.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden aangewezen:

    • a. bewustzijnsbeïnvloedende middelen, welke bij aanwending bij de mens kunnen leiden tot schade voor zijn gezondheid en schade voor de samenleving;

    • b. middelen, welke onder de werking van het Enkelvoudig Verdrag of van het Psychotrope Stoffen Verdrag zijn gebracht.

  • 3 Indien aanwijzing van een middel krachtens het tweede lid in overweging is, en naar het oordeel van Onze Minister een onverwijlde voorziening is vereist, kan aanwijzing geschieden bij besluit van Onze Minister.

    Dit besluit blijft, behoudens eerdere intrekking, van kracht, totdat de algemene maatregel van bestuur waarbij het betreffende middel wordt aangewezen, in werking treedt, doch uiterlijk tot een jaar na het in werking treden van het besluit.

  • 4 Een besluit ingevolge het derde lid wordt geplaatst in de Nederlandse Staatscourant.

Artikel 3

  • 1 Het is verboden de middelen, vermeld op de bij deze wet behorende lijst II:

    • A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;

    • B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;

    • C. aanwezig te hebben;

    • D. te vervaardigen.

  • 2 Lijst II kan ten aanzien van middelen welke onder de werking van het Psychotrope Stoffen Verdrag zijn gebracht, bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.

Artikel 3a

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen middelen en toepassingen worden aangewezen, waarvoor de in de artikelen 2 en 3 omschreven verboden geheel of ten dele niet gelden.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot de in de artikelen 2 en 3 bedoelde middelen voorschriften worden gegeven om naleving van de bepalingen van het Enkelvoudig Verdrag en van het Psychotrope Stoffen Verdrag te verzekeren of om misbruik van die middelen te voorkomen.

Artikel 3b

  • 1 Elke openbaarmaking, welke er kennelijk op is gericht de verkoop, aflevering of verstrekking van een middel als bedoeld in artikel 2 of artikel 3 te bevorderen, is verboden.

  • 2 Het in het eerste lid vervatte verbod geldt niet ter zake van openbaarmaking in het kader van medische of wetenschappelijke voorlichting.

Artikel 4

  • 1 Het is verboden een middel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of 3, voor te schrijven op recept, tenzij het middel daartoe, in het belang van de volksgezondheid, is aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. Bij de maatregel kunnen voorschriften worden gesteld ter zake van het recept en het doel waarvoor een middel wordt voorgeschreven.

    Een krachtens de eerste volzin vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst.

    Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal. In het belang van de volksgezondheid kan, in afwijking van de eerste volzin, bij ministeriële regeling een middel worden aangewezen dat mag worden voorgeschreven op recept, zolang het middel tevens is aangewezen krachtens artikel 2, derde lid.

  • 2 Het bestellen van enig middel, in de artikelen 2 en 3 bedoeld, door houders van een verlof, bedoeld in het eerste lid van artikel 6, en door apothekers, apotheekhoudende artsen en dierenartsen, bedoeld in het tweede lid van artikel 6, mag slechts geschieden met inachtneming van nader door Onze Minister te geven voorschriften.

  • 3 Het is verboden ter verkrijging van enig middel, in de artikelen 2 en 3 bedoeld:

    • a. een vals of vervalst recept aan te bieden;

    • b. een recept aan te bieden, waarin een andere naam of een ander adres is vermeld dan de naam of het adres van degene te wiens behoeve het recept is voorgeschreven.

  • 4 Het is een persoon ten aanzien van wie een in artikel 6, vijfde lid, bedoeld besluit geldt, verboden enig middel, in de artikelen 2 en 3 bedoeld, voor te schrijven.

Artikel 5

  • 1 Het verbod, gesteld in artikel 2, eerste lid, A, en het verbod, gesteld in artikel 3, eerste lid, A, is niet van toepassing in geval het brengen binnen of buiten het grondgebied van Nederland geschiedt met verlof van Onze Minister en met inachtneming van de door of vanwege Onze Minister te geven voorschriften. Deze voorschriften kunnen verschillen voor de onderscheidene middelen, in die artikelen bedoeld.

  • 2 Voor een in het eerste lid bedoeld verlof kan een vergoeding worden geheven volgens een tarief, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen.

Artikel 6

  • 1 Onverminderd de bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorschriften ter zake van de aflevering van Opiumwetmiddelen op recept, is een verbod als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder B, C en D, en in artikel 3, eerste lid, onder B, C en D, niet van toepassing voor zover Onze Minister schriftelijk verlof heeft gegeven tot het verrichten van een in die bepalingen bedoelde handeling. Voor een verlof kan een jaarlijkse vergoeding worden geheven volgens een tarief dat overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels wordt bepaald.

  • 2 Een verbod als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder B en C, en in artikel 3, eerste lid, onder B en C, is tevens niet van toepassing:

    • a. ten aanzien van gevestigde apothekers en apotheekhoudende artsen, indien zij krachtens artikel 4, eerste lid, aangewezen middelen voor geneeskundige doeleinden bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben en deze werkzaamheden geschieden binnen de normale beroepsuitoefening;

    • b. ten aanzien van dierenartsen, indien zij krachtens artikel 4, eerste lid, aangewezen middelen voor diergeneeskundige doeleinden verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben.

  • 3 Onverlet de bij algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften, zijn de verboden, voor zoveel betreft het verstrekken en het vervoeren, gesteld in artikel 2, eerste lid, B, en in artikel 3, eerste lid, B, en de verboden, gesteld in artikel 2, eerste lid, C, en in artikel 3, eerste lid, C, mede niet van toepassing op bij vorenbedoelde maatregel aangewezen instellingen en op hen die aantonen dat zij de in dat artikel bedoelde middelen in de bevonden hoeveelheid tot uitoefening van de geneeskunst, de tandheelkunst, of van de diergeneeskunst dan wel voor eigen geneeskundig gebruik behoeven of krachtens wettelijk voorschrift in voorraad moeten hebben en langs wettige weg verkregen hebben.

  • 4 De in de artikelen 2 en 3 gestelde verboden met betrekking tot het vervoeren en het aanwezig hebben zijn mede niet van toepassing op hen die aantonen dat zij de middelen vervoeren in opdracht van een daartoe bevoegde.

  • 5 Indien een persoon bevoegd tot het afleveren onderscheidenlijk tot het voorschrijven van de in de artikelen 2en 3 bedoelde middelen wegens het niet naleven van een krachtens dit artikel gegeven voorschrift bij herhaling is veroordeeld, kan Onze Minister, gehoord de door Ons aangewezen hoofdinspecteurs van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, bepalen dat het tweede onderscheidenlijk derde lid voor die persoon niet meer geldt.

  • 6 Een beschikking als bedoeld in het vijfde lid, geldt voor een termijn van ten hoogste vier jaren. Van de beschikking wordt mededeling gedaan aan degenen die bevoegd zijn tot afleveren van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde middelen.

Artikel 7

  • 1 Onze Minister kan een verlof als bedoeld in artikel 6, eerste lid, slechts verlenen:

    • a. aan personen of instellingen die ten genoegen van Onze Minister aantonen dat zij het verlof nodig hebben voor wetenschappelijke of instructieve doeleinden;

    • b. voorzover het belang van de volksgezondheid zulks vordert:

    • c. voor zover het belang van de gezondheid van dieren zulks vordert aan hen die in het bezit zijn van een vergunning, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet.

  • 2 Een verlof kan worden verleend onder beperkingen. Aan een verlof kunnen voorschriften worden verbonden om naleving van de bepalingen van het Enkelvoudig Verdrag en van de bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen te verzekeren, of om misbruik van de middelen, waarop een verlof betrekking heeft, te voorkomen.

  • 3 Een verlof kan worden ingetrokken indien:

    • a. het belang van de volksgezondheid zulks vordert;

    • b. de houder van het verlof handelt in strijd met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften of met de aan het verlof verbonden voorschriften.

  • 4 De intrekking geschiedt bij een beschikking van Onze Minister; daarbij kan een termijn worden gesteld, binnen welke de handelaar of de fabrikant zich van zijn vóór de intrekking op wettige wijze verkregen voorraad zal kunnen ontdoen met inachtneming van de voorschriften door Onze Minister te stellen.

Artikel 7a

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.

Artikel 8

Met het opsporen van de feiten, strafbaar gesteld in deze wet zijn, behalve de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane.

Artikel 9

  • 1 De opsporingsambtenaren hebben, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang:

    • a. tot de vervoermiddelen, met inbegrip van woongedeelten, waarvan hun bekend is, of waarvan redelijkerwijze door hen kan worden vermoed, dat daarmede ingevoerd of vervoerd worden of dat daarin, daarop of daaraan bewaard worden of aanwezig zijn middelen, bedoeld in de artikelen 2 of 3, eerste lid;

    • b. tot de plaatsen, waar een overtreding van deze wet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat zodanige overtreding gepleegd wordt.

  • 2 Zij zijn bevoegd een persoon, verdacht van een bij deze wet als misdrijf strafbaar gesteld feit, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, aan de kleding te onderzoeken.

  • 3 Zij zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.

  • 4 De officier van justitie of de hulpofficier van justitie voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden is bevoegd een persoon die zojuist binnen het grondgebied van Nederland is binnengekomen of die op het punt staat dit grondgebied te verlaten, en die is aangehouden terzake van een bij deze wet als misdrijf strafbaar gesteld feit, een vordering te geven tot medewerking aan een urineonderzoek, gericht op het aantonen van de aanwezigheid in het lichaam van middelen als bedoeld in artikel 2 of 3, eerste lid.

Artikel 10

  • 3 Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 4 Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 5 Indien het feit, bedoeld in het tweede onderscheidenlijk het vierde lid, betrekking heeft op een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik, wordt gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie opgelegd.

Artikel 10a

  • 1 Hij die om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:

    • 1°. een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,

    • 2°. zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen,

    • 3°. voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,

    wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2 Niet strafbaar is hij die de in het eerste lid omschreven feiten begaat met betrekking tot het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.

Artikel 11

  • 1 Hij die handelt in strijd met een in artikel 3 gegeven verbod, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

  • 2 Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder B, C of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 3 Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 4 Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 5 Het tweede lid is niet van toepassing, indien het feit betrekking heeft op een hoeveelheid van de in onderdeel b van de in artikel 3, eerste lid, bedoelde lijst vermelde middelen van ten hoogste 30 gram.

  • 6 Het tweede en vierde lid zijn niet van toepassing, indien het feit betrekking heeft op een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik, van de in onderdeel a van de in artikel 3, eerste lid, bedoelde lijst vermelde middelen.

Artikel 12

Indien de waarde der zaken, waarmee of met betrekking tot welke de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 10, eerste, tweede, derde en vierde lid, 10a, eerste lid, en 11, tweede, derde en vierde lid, zijn begaan, of die geheel of gedeeltelijk door middel van die feiten zijn verkregen, hoger is dan het vierde gedeelte van het maximum der geldboete op die feiten gesteld, kan, ook indien het feit door een natuurlijke persoon is begaan, een geldboete van de naast hogere categorie worden opgelegd.

Artikel 13

  • 2 De in artikel 10, tweede, derde, vierde en vijfde lid, in artikel 10a, eerste lid, en in artikel 11, tweede, derde en vierde lid, strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

  • 3 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan:

Artikel 13a

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 33 tot en met 35 en 36b tot en met 36d van het Wetboek van Strafrecht worden de in de artikelen 2 en 3 bedoelde middelen verbeurd of aan het verkeer onttrokken verklaard.

Artikel 13b

  • 1 De burgemeester is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in artikel 2 of 3 wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de desbetreffende lokalen gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen en dierenartsen.

Artikel 15

Deze wet treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen dag.

Op dat tijdstip vervalt de wet van 4 oktober 1919, Stb. nr. 592, houdende vaststelling van bepalingen, betreffende het opium en andere verdovende middelen, zoals deze wet gewijzigd is bij de wet van 29 juni 1925, Stb. nr. 308.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize het Loo, den 12den Mei 1928

WILHELMINA.

De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid,

J. R. SLOTEMAKER DE BRUÏNE.

De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw,

J. B. KAN.

De Minister van Financiën,

DE GEER.

De Minister van Waterstaat,

H. v. d. VEGTE.

Uitgegeven den een en dertigsten Mei 1928.

De Minister van Justitie,

J. DONNER.

Lijst I. behorende bij de Opiumwet

A. Substanties, voorkomende op de Lijst I bedoeld in artikel 2, eerste lid van het enkelvoudig Verdrag

Acetorphine

Acetyl-alpha-methylfentanyl

Acetylmethadol

Alfentanil

Allylprodine

Alphacetylmethadol

Alphameprodine

Alphamethadol

Alpha-methylfentanyl

Alpha-methylthiofentanyl

Alphaprodine

Anileridine

Benzethidine

Benzylmorphine

Betacetylmethadol

Beta-hydroxfentanyl

Beta-hydroxy-3-methylfentanyl

Betameprodine

Betamethadol

Betaprodine

Bezitramide

Bolkaf en het concentraat1

Clonitazeen

Coca blad

Cocaïne

Codoxim

Desomorphine

Dextromoramide

Diampromide

Diethylthiambuteen

Difenoxine

Dihydromorphine

Dimenoxadol

Dimepheptanol

Dimethylthiambuteen

Dioxaphetyl butiraat

Diphenoxylaat

Dipipanon

Drotebanol

Ecgonine 2

Ethylmethylthiambuteen

Etonitazeen

Etorphine

Etoxeridine

Fentanyl

Furethidine

Heroïne

Hydrocodon

Hydromorphinol

Hydromorphon

Hydroxypethidine

Isomethadon

Ketobemidon

Levomethorphan

Levomoramide

Levophenacylmorphan

Levorphanol

Metazocine

Methadon

Methadon-tussenprodukt

Methyldesorphine

Methyldihydromorphine

3-methylfentanyl

3-methylthiofentanyl

Metopon

Moramide-tussenprodukt

Morpheridine

Morphine

Morphine methobromide 3

Morphine-N-oxide

MPPP

Myrophine

Nicomorphine

Noracymethadol

Norlevorphanol

Normethadon

Normorphine

Norpipanon

Opium

Oxycodon

Oxymorphon

Para-fluorfentanyl

PEPAP

Pethidine

Pethidine-tussenprodukt A, B en C

Phenadoxon

Phenampromide

Phenazocine

Phenomorphan

Phenoperidine

Piminodine

Piritramide

Proheptazine

Properidine

Racemethorphan

Racemoramide

Racemorphan

Sufentanil

Thebacon

Thebaïne

Thiofentanyl

Tilidine

Trimeperidine

De isomeren van vorengenoemde substanties in alle gevallen waarin deze isomeren kunnen bestaan overeenkomstig de specifieke chemische aanduiding, met uitzondering van Dextromethorphan en Dextrorphan.

De esters en ethers van vorengenoemde substanties.

De zouten van vorengenoemde substanties met inbegrip van de zouten van de esters, ethers en isomeren ervan.

Preparaten die één of meer van vorengenoemde substanties of hun zouten, esters, ethers of isomeren bevatten.

Elk preparaat, dat hennephars bevat, met uitzondering van vaste mengsels, omschreven op lijst II, onderdeel B.

B. Substanties, voorkomende op de Lijst II bedoeld in artikel 2, tweede lid van het Enkelvoudig Verdrag

Acetyldihydrocodeïne

Codeïne

Dextropropoxyfeen

Dihydrocodeïne

Ethylmorphine

Nicocodine

Nicodicodine

Norcodeïne

Pholcodine

Propiram

De isomeren van vorengenoemde substanties in alle gevallen waarin deze isomeren kunnen bestaan overeenkomstig de specifieke chemische aanduiding.

De zouten van vorengenoemde substanties met inbegrip van de isomeren.

Preparaten die één of meer van vorengenoemde substanties of hun zouten bevatten.

C. Substanties, voorkomende op de Lijst I behorend bij het Psychotrope Stoffen Verdrag

Brolamfetamine

Cathinon

DET

DMA

DMHP

DMT

DOET

Eticyclidine

Lyserginezuuramide4

MDA (tenamfetamine)

MDMA

Mescaline

4-methylaminorex

MMDA

N-ethyl MDA

N-hydroxy MDA

Parahexyl

PMA

Psilocine

Psilocybine

Rolicyclidine

STP (DOM)

Tenocyclidine (TCP)

Tetrahydrocannabinol 5

TMA

Preparaten die één of meer van vorengenoemde substanties bevatten.

D. Substanties, voorkomende op de Lijst II van het Psychotrope Stoffen Verdrag

Amfetamine

Dexamfetamine

Fenetylline

Levamfetamine

Levomethamfetamine

Mecloqualon

Metamfetamine

Metamfetamine racemaat

Methaqualon

Methylphenidaat

Phencyclidine

Phenmetrazine

Secobarbital

Preparaten, die één of meer van vorengenoemde substanties bevatten.

Lijst II. behorende bij de Opiumwet

Onderdeel a.

1. Substanties, voorkomende op de Lijst III van het Psychotrope Stoffen Verdrag

Amobarbital

Buprenorphine

Butalbital

Cathine

Cyclobarbital

Flunitrazepam

Gluthethimide

Pentazocine

Pentobarbital

Preparaten, die één of meer van vorengenoemde substanties bevatten.

2. Substanties, voorkomende op de Lijst IV van het Psychotrope Stoffen Verdrag

Allobarbital

Alprazolam

Amfepramon

Aminorex

Barbital

Benzfetamine

Bromazepam

Brotizolam

Butobarbital

Camazepam

Chlordiazepoxide

Clobazam

Clonazepam

Clorazepaat

Clotiazepam

Cloxazolam

Delorazepam

Diazepam

Estazolam

Ethchlorvynol

Ethinamaat

Ethylloflazepaat

Etilamfetamine

Fencamfamine

Fenproporex

Fludiazepam

Flurazepam

Halazepam

Haloxazolam

Ketazolam

Lefetamine

Loprazolam

Lorazepam

Lormetazepam

Mazindol

Medazepam

Mefenorex

Meprobamaat

Mesocarb

Methylphenobarbital

Methyprylon

Midazolam

Nimetazepam

Nitrazepam

Nordazepam

Oxazepam

Oxazolam

Pemoline

Phendimetrazine

Phenobarbital

Phentermine

Pinazepam

Pipradrol

Prazepam

Propylhexedrine

Pyrovaleron

Secbutabarbital

Temazepam

Tetrazepam

Triazolam

Vinylbital

Preparaten, die één of meer van vorengenoemde substanties bevatten.

Onderdeel b.

Hennep, waaronder wordt begrepen elk deel van de plant van het geslacht Cannabis, waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.

Gebruikelijke vaste mengsels van hennephars en plantaardige elementen van hennep (zoals hashish, esrar, chiras en djamba), waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd.

  1. Onder bolkaf wordt verstaan alle delen van de plant Papaver somniferum L. na het oogsten, met uitzondering van het zaad. Onder concentraat van bolkaf wordt verstaan het materiaal dat wordt verkregen door bolkaf te onderwerpen aan een behandeling ter concentratie van zijn alkaloïden. ^ [1]
  2. Met inbegrip van de esters en derivaten die kunnen worden omgezet in ecgonine en cocaïne. ^ [2]
  3. En andere vijfwaardige stikstof morphine-derivaten, met in begrip met name van de morphine N-oxide-derivaten, waarvan codeïne-N-oxide er één is. ^ [3]
  4. Met inbegrip van de mono- en di-alkylamide-, de pyrrolidine- en morfolinederivaten en de daarvan verkregen middelen verkregen door invoering van methyl-, acetyl- of halogeengroepen. ^ [4]
  5. Met inbegrip van de (stereo)-isomeren. ^ [5]
Naar boven