Besluit instelling departementen van onderwijs, kunsten en wetenschappen en van arbeid

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 27-09-1918 t/m heden

Besluit van 25 september 1918, tot instelling van Departementen van Algemeen Bestuur die de naam zullen dragen van Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van Ministerie van Arbeid

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op het rapport van den Raad van Ministers van 11 September 1918;

Den Raad van State gehoord (advies van 17 September 1918), n°. 32;

Gezien het nader rapport van den Raad van Minsters van 24 September 1918;

Gelet op artikel 77 der Grondwet;

Hebben goedgevonden en verstaan: Met ingang van heden:

[Red: Enig artikel]

  • I in te stellen een Departement van Algemeen Bestuur, dat den naam zal dragen van "Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen";

  • II aan het hoofd van dat Departement de zorg op te dragen voor de uitvoering van:

    • a. de wetten en Koninklijke besluiten betreffende het voorbereidend lager onderwijs, het algemeen vormend lager, middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs, het hooger onderwijs, en het vakonderwijs met uitzondering van het hooger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs en van het overige landbouwonderwijs;

      de voorwaarden tot verkrijging der bevoegdheid van arts, tandmeester, apotheker, apothekersbediende en vroedvrouw;

      het archiefwezen, de rijksinstellingen van wetenschap, kunst en kunstonderwijs, de zorg voor de instandhouding der monumenten van geschiedenis en kunst, in het algemeen de bevordering van Rijkswege van wetenschap en kunst en de gebouwen, die tot dusver onder het Departement van Binnenlandsche Zaken ressorteerden;

    • b. de verdere bestuurshandelingen, die verband houden met de onder a bedoelde wetten of Koninklijke besluiten;

  • III in te stellen een Departement van Algemeen Bestuur dat den naam zal dragen van "Ministerie van Arbeid";

  • IV aan het hoofd van laatstgenoemd Departement de zorg op te dragen voor de uitvoering van:

    • a. de wetten en Koninklijke besluiten betreffende:

      het tegengaan van overmatigen gevaarlijken arbeid van jeugdige personen en van vrouwen, de beveiliging bij het verblijven in fabrieken en werkplaatsen en bij het uitvoeren van bouwwerken onder grooteren dan den atmosferischen luchtdruk, het tegengaan van de bijzondere gevaren voor veiligheid en gezondheid, verbonden aan steenhouwersarbeid, de bescherming van personen, werkzaam bij het laden en lossen van zeeschepen, het verbod om phosphorlucifers te vervaardigen en de regeling van het vervoeren, invoeren en ten verkoop voorhanden hebben daarvan, het stoomwezen, de Kamers van Arbeid, de inrichtingen, welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken; de wettelijke verzekering van werklieden tegen geldelijke gevolgen van ongevallen, de ziekteverzekering van arbeiders, de verzekering van arbeiders tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom, de werkloosheidsverzekering, de arbeidsbemiddeling, de Raden die hun medewerking verleenen bij de uitvoering van wettelijke regelingen betreffende de arbeidersverzekering;

      de uitoefening der geneeskunde en der artsenijbereidkunde, de invoering der Nederlandsche pharmacopée, het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, de beteugeling van besmettelijke ziekten, de volkshuisvesting, den kleinhandel in sterken drank en de beteugeling van openbare dronkenschap, den aanleg van drinkwaterleidingen en, voor zooveel het Departement van Binnenlandsche Zaken tot dusver daarmede was belast, de voorkoming van onredelijke opdrijving van de huurprijzen van woningen en de ontijdige uitzetting van huurders uit hunne woningen;

    • b. de verdere bestuurshandelingen, die verband houden met de onder a bedoelde wetten of Koninklijke besluiten;

      een en ander voor zooveel noodig onder voorbehoud van wettelijke voorziening en in elk geval met dien verstande, dat de zorg voor de uitvoering niet op het hoofd van een der nieuwe Departementen overgaat, zoolang die uitvoering door een wet of een algemeenen maatregel van bestuur aan het hoofd van een ander Departement van Algemeen Bestuur is opgedragen en dat de zorg voor de uitvoering van de begrootingswetten voor de dienstjaren 1916, 1917 en 1918, voor zoover deze betrekking hebben op de bovenvermelde aangelegenheden, welker behandeling naar een der nieuwe Departementen wordt overgebracht, voorloopig blijft berusten bij het thans daarmede belaste Departement.

Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de beide Kamers der Staten-Generaal, aan alle Departementen van Algemeen Bestuur, aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer.

Het Loo, den 25sten September 1918.

WILHELMINA.

De Minister van Binnenlandsche Zaken, Tijdelijk Voorzitter van den Raad van Ministers,

CH. RUYS DE BEERENBROUCK.

Uitgegeven den zeven en twintigsten September 1918.

De Minister van Justitie,

HEEMSKERK.

Naar boven