Besluit invoering signalement-kaarten

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-01-1999 t/m heden

Besluit van 22 februari 1896, tot invoering van signalement-kaarten

In naam van Hare Majesteit WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.Wij EMMA, Koningin-Weduwe, Regentes van het Koninkrijk,

Overwegende dat het wenschelijk is, ter vaststelling van de identiteit van sommige veroordeelden en verdachten, signalement-kaarten in te voeren;

Op de voordracht van den Minister van Justitie dd. 14 Februari 1896, 2de afdeeling A, n°. 165;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Van het opmaken, verzenden, verzamelen en beheeren der signalement-kaarten

Artikel 1

  • 1 Er worden signalement-kaarten opgemaakt:

    • A. van alle onherroepelijk veroordeelden tot eene gevangenisstraf van zes maanden of langer wegens eenig gemeen of militair misdrijf, die den leeftijd van 23 jaren bereikt hebben;

    • B. van de tot plaatsing in eene Rijkswerkinrichting krachtens artikel 434 of het vierde lid van artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht veroordeelden, die den leeftijd van 23 jaren bereikt hebben, voor zoover de door den Minister van Justitie te stellen regelen het voorschrijven;

    • C. van alle aangehouden of gevangen genomen verdachten van eenig misdrijf of eene der in de artikelen 432 en 433 van het Wetboek van Strafrecht omschreven overtredingen, ter vaststelling van wier identiteit het opmaken van een signalement-kaart in het belang der Justitie wenschelijk is te achten.

  • 2 Signalement-kaarten van de onder C. bedoelde personen worden niet opgemaakt dan op last van de procureurs-generaal bij de gerechtshoven, den advocaat-fiscaal voor de zee- en landmacht, de officieren van Justitie, de auditeurs-militair of de fiscalen bij de zeekrijgsraden binnengaats.

Artikel 2

Overeenkomstig de voorschriften daartoe door den Minister van Justitie te geven, worden de signalement-kaarten opgemaakt in de gevangenissen, in de huizen van bewaring door de Minister van Justitie aan te wijzen en in de bureelen van politie der gemeenten Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage.

Artikel 3

Overeenkomstig de voorschriften door den Minister van Justitie te geven, worden de signalement-kaarten verzonden aan het Centraal-Depôt, gevestigd aan het Departement van Justitie of op eene andere, door genoemde Minister aan te wijzen plaats.

Artikel 4

  • 1 De verzamelingen der signalement-kaarten op de griffiën der arrondissements-rechtbanken worden aldaar op eene voor het publiek niet toegankelijke plaats bewaard.

  • 2 Het beheer daarover wordt gehouden door de griffiers der arrondissements-rechtbanken, onder toezicht van de procureurs-generaal bij de gerechtshoven en de officieren van justitie.

  • 3 Beheer en toezicht worden gehouden naar de voorschriften door den Minister van Justitie te geven.

Artikel 5

  • 1 Het Centraal-Depôt wordt ingericht overeenkomstig de voorschriften van den Minister van Justitie.

  • 2 Het Centraal-Depôt wordt bewaard op een voor het publiek niet toegankelijke plaats en staat onder toezicht van den Minister van Justitie en onder beheer van een of meer door hem aan te wijzen ambtenaren.

Artikel 6

De wijze waarop de aan het Centraal-Depôt en de aan de griffiën aanwezige verzamelingen signalement-kaarten ter vaststelling van de identiteit van personen kunnen worden geraadpleegd wordt door den Minister van Justitie vastgesteld.

Artikel 7

Signalement-kaarten mogen alleen worden toegezonden aan ambtenaren, wien uittreksels uit de strafregisters kunnen worden afgegeven.

§ 2. Slotbepalingen

Artikel 8

Jaarlijks voor 1 Maart doen de procureurs-generaal bij de gerechtshoven aan den Minister van Justitie, in den door hem vast te stellen vorm, verslag omtrent den toestand en de werking van de verzamelingen signalement-kaarten in hun ressort gedurende het afgeloopen jaar.

De Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s Gravenhage, den 22sten Februari 1896

EMMA.

De Minister van Justitie,

VAN DER KAAY.

Uitgegeven den vierden Maart 1896.

De Minister van Justitie,

VAN DER KAAY.

Naar boven