Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden en Zijne Majesteit de Duitsche Keizer,
Koning van Pruisen, in naam van het Duitsche Rijk, bezield door den wensch om de tusschen
Nederland en het Duitsche Rijk bestaande vriendschappelijke betrekkingen in stand
te houden en te bevestigen, en met het doel om de voorwaarden te regelen voor de vestiging
der Nederlandsche onderdanen in het Duitsche Rijk en der Duitsche onderdanen in Nederland,
voor de wederzijdsche ondersteuning van hulpbehoevenden, alsmede voor de overbrenging
met den sterken arm over de grenzen der beide Rijken van uit te leiden personen, zijn
overeengekomen te dien einde een verdrag te sluiten en hebben tot Hoogstderzelver
gevolmachtigden benoemd:
Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:
Hoogstderzelver Minister van Buitenlandsche Zaken, den heer R. MELVIL baron VAN LYNDEN,
Zijne Majesteit de Duitsche Keizer, Koning van Pruisen:
Hoogstdeszelfs Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister bij Hare Majesteit de
Koningin der Nederlanden, den heer KARL VON SCHLÖZER,
die na elkander hunne in goeden en behoorlijken vorm bevonden volmachten te hebben
medegedeeld, zijn overeengekomen nopens de volgende artikelen:
De onderdanen van elke der beide contracteerende Partijen hebben het recht zich binnen
het gebied der andere Partij te vestigen of bij voortduring of tijdelijk aldaar te
verblijven, indien en zoolang zij de daar geldende wetten en verordeningen naleven.
Om op dit recht aanspraak te kunnen maken, moeten zij voorzien zijn van geldige paspoorten
of andere bewijsstukken, voldoende om hunne identiteit en nationaliteit te staven;
de beide Partijen zullen bij uitwisseling van nota's overeenkomen, welke papieren,
behalve de paspoorten, als voldoende bewijsstukken zullen worden aangemerkt.
Door de bepalingen van artikel 1 wordt geene inbreuk gemaakt op het recht van elke der beide contracteerende Partijen
om onderdanen van de andere Partij de vestiging of het verblijf te ontzeggen, hetzij
op grond van een rechterlijk gewijsde, hetzij ter handhaving van de publieke rust
of van de veiligheid van den Staat, hetzij omdat de belangen der openbare gezondheid
of zedelijkheid het vereischen, of omdat de personen geene voldoende middelen van
bestaan hebben of door werkzaamheid kunnen verkrijgen.
Elke der beide contracteerende Partijen behoudt zich voor, de onderdanen van de andere
Partij, die vroeger tot haar staatsverband hebben behoord en vóór de vervulling hunner
militaire verplichtingen dit staatsverband verloren hebben, de vestiging of het verblijf
te ontzeggen. Evenwel zal van de uitzetting worden afgezien, wanneer bij het onderzoek
der omstandigheden blijkt, dat de verandering van nationaliteit te goeder trouw is
geschied en niet ter ontduiking van de militaire verplichtingen.
Eveneens behoudt elke der beide Partijen zich voor, de vestiging of het verblijf te
ontzeggen aan die onderdanen der andere Partij, die in hun vaderland in gebreke zijn
gebleven hunne militaire verplichtingen te vervullen.
De onderdanen van elke der beide contracteerende Partijen, die zich binnen het gebied
der andere Partij hebben gevestigd of aldaar verblijven, kunnen in het andere land
niet aan persoonlijken dienst in het leger, bij de marine, bij de landweer of den
landstorm of in eenig ander, op militaire wijze georganiseerd korps, noch aan eenige
daarvoor in de plaats tredende geldelijke verplichting onderworpen worden.
Elke der contracteerende Partijen verbindt zich er voor te zorgen, dat binnen haar
gebied aan de hulpbehoevende onderdanen van de andere Partij het vereischte onderhoud
of de geneeskundige behandelingen verpleging verschaft wordt volgens de regelen die,
ter plaatse waar zij zich bevinden, ten aanzien der eigen onderdanen gelden, en zulks
totdat hun terugkeer naar het vaderland zonder nadeel voor hunne of anderer gezondheid
kan geschieden.
De kosten van onderhoud, van geneeskundige behandeling en verpleging, of der begrafenis
van dergelijke personen, kunnen niet teruggevorderd worden van de Partij waartoe de
hulpbehoevende behoort, noch van een der openbare armbesturen van die Partij.
Indien de hulpbehoevende zelf of een ander op wien te zijnen aanzien privaatrechtelijk
een onderhoudsplicht rust, tot teruggave dezer kosten in staat is, blijven dezen tot
terugbetaling gehouden. Elke der beide Partijen verbindt zich voorts, voor zoover
hare wetgeving het toelaat, de andere Partij behulpzaam te zijn om die vorderingen
te doen gelden.
De onderdanen van elke der beide contracteerende Partijen, die zich binnen het gebied
der andere Partij hebben gevestigd, of aldaar verblijven, en krachtens de artikelen 2 en 3 worden uitgezet, zullen met hun gezin, op verlangen der Partij die hen wil uitzetten,
ten allen tijden weder in hun vaderland worden overgenomen.
Hetzelfde geldt voor vroegere onderdanen van elke der beide Partijen, zoolang zij
niet de nationaliteit van de andere Partij of van een derden Staat verworven hebben.
In de gevallen, voorzien bij het 1ste en het 2de lid van dit artikel, beslist de Partij,
die uitzetten wil, of de in artikel 2 en de in het 1ste lid van artikel 3 voor de uitzetting gestelde voorwaarden aanwezig zijn; daarentegen beslist de Partij,
die zal overnemen, of de in het 2de lid van artikel 3 bedoelde militaire verplichtingen
niet zijn vervuld.
Het overbrengen van personen, die krachtens de artikelen 2 en 3 worden uitgezet, zal geschieden ingevolge eene rechtstreeksche briefwisseling tusschen
de voor het overnemingsverkeer aangewezen grens-autoriteiten der beide Partijen.
Deze briefwisseling geschiedt in dier voege, dat telkens door de grens-autoriteit
der Partij, die uitzetten wil, aan de naaste grens-autoriteit der Partij, die zal
overnemen, van de uitzetting kennis wordt gegeven, waarop deze, na onderzoek der omstandigheden
en papieren, hare toestemming tot de overneming van den uit te leiden persoon te geven
en tevens de plaats van overneming aan te wijzen heeft.
Eene voorafgaande briefwisseling is niet noodig, wanneer de uit te leiden persoon
in het bezit is van papieren, die nog geldig zijn of eerst sedert een jaar hunne geldigheid
hebben verloren, of wanneer er geen twijfel bestaat, dat deze persoon behoort of vroeger
behoord heeft tot het staatsverband der Partij aan wie de overneming gevraagd wordt,
of wanneer de grens-autoriteiten van deze Partij zonder tijdverlies het vereischte
onderzoek ten einde kunnen brengen.
In al deze gevallen zullen de grens-autoriteiten de uit te leiden personen zonder
verdere formaliteiten overnemen.
De bepalingen van het eerste en van het tweede lid blijven buiten toepassing wanneer
het betreft de overneming van door jeugdigen leeftijd, door gebrekkigheid of door
ziels- of lichaamsziekte hulpbehoevende personen; in deze gevallen gelden uitsluitend
de bepalingen van artikel 7.
Een diplomatieke onderhandeling zal plaats hebben in al die gevallen, waarin de grens-autoriteiten
zich omtrent de overneming niet kunnen verstaan of wanneer de beslissing der grens-autoriteit,
die een uit te zetten persoon overgenomen heeft, door de hoogere autoriteiten van
haar land niet wordt goedgekeurd.
Omtrent de grensplaatsen, waar de overneming der uit te leiden personen zal geschieden,
en omtrent de voor het overnemingsverkeer vast te stellen dagen, zullen de beide contracteerende
Partijen bij uitwisseling van nota's nader overeenkomen.
Ook zullen de beide Partijen elkander over en weer mededeelen, welke autoriteiten
in de nabijheid der grens met de onderhandelingen omtrent overnemingen zullen worden
belast.
Beide Partijen verbinden zich hare grens-autoriteiten op te dragen alle aanvragen
om overneming met den meesten spoed te behandelen en elkander bij het onderzoek naar
de nationaliteit der uit te zetten personen zooveel mogelijk behulpzaam te zijn.
De kosten van het vervoer van uit te leiden personen tot de plaats van overneming
zullen worden gedragen door de Partij die hen uitzet.
Elke der beide contracteerende Partijen heeft het recht onderdanen der andere Partij,
aan wie krachtens de artikelen 2 en 3 de vestiging of het verblijf ontzegd kan worden, of personen, die geene onderdanen
van een der beide Partijen zijn, onverwijld terug te zenden naar het gebied der andere
Partij zonder inachtneming der voorschriften van de artikelen 7 tot 11, indien zij uit dat gebied in het hare met den trein zijn gekomen en op het eerste
station, waar deze stilhoudt, onmiddellijk na aankomst worden opgehouden.
Elke der beide contracteerende Partijen verbindt zich onderdanen of vroegere onderdanen
van een derden Staat, die zich binnen het gebied van de andere Partij ophouden en
van daar uitgezet moeten worden, op daartoe strekkende, langs diplomatieken weg gedane
aanvrage van deze Partij, door haar gebied naar hun vaderland te vervoeren, wanneer
de aanvrage tevens de verklaring behelst, dat de andere Partij tot vergoeding der
door het vervoer veroorzaakte onkosten, en de derde Staat tot overneming van den uit
te leiden persoon bereid is.
Door de bepalingen van het eerste lid wordt geene inbreuk gemaakt op het omtrent doorvoer
bepaalde in het uitleveringsverdrag tusschen Nederland en het Duitsche Rijk van 31
December 1896.
Dit verdrag is niet toepasselijk op de koloniën en buitenlandsche bezittingen van
Nederland, noch op het onder Duitsche bescherming staande gebied.
Dit verdrag zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen zoo spoedig
mogelijk worden uitgewisseld.
Het verdrag treedt in werking drie maanden na de uitwisseling der akten van bekrachtiging
en geldt voor een tijdvak van drie jaren.
Indient geene der beide contracteerende Partijen het verdrag een jaar vóór het einde
van het driejarig tijdperk opzegt, blijft het verdrag van kracht een jaar na den dag,
waarop het door eene der beide Partijen opgezegd zal zijn.