Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Duitsland betreffende de toelating, [...] van wederzijdse onderdanen op wederzijds staatsgebied, 's-Gravenhage, 17-12-1904

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 29-01-1907 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Duitsland betreffende de toelating, vestiging en uitzetting van wederzijdse onderdanen op wederzijds staatsgebied

Authentiek : NL

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden en Zijne Majesteit de Duitsche Keizer, Koning van Pruisen, in naam van het Duitsche Rijk, bezield door den wensch om de tusschen Nederland en het Duitsche Rijk bestaande vriendschappelijke betrekkingen in stand te houden en te bevestigen, en met het doel om de voorwaarden te regelen voor de vestiging der Nederlandsche onderdanen in het Duitsche Rijk en der Duitsche onderdanen in Nederland, voor de wederzijdsche ondersteuning van hulpbehoevenden, alsmede voor de overbrenging met den sterken arm over de grenzen der beide Rijken van uit te leiden personen, zijn overeengekomen te dien einde een verdrag te sluiten en hebben tot Hoogstderzelver gevolmachtigden benoemd:

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:

Hoogstderzelver Minister van Buitenlandsche Zaken, den heer R. MELVIL baron VAN LYNDEN,

Zijne Majesteit de Duitsche Keizer, Koning van Pruisen:

Hoogstdeszelfs Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister bij Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, den heer KARL VON SCHLÖZER,

die na elkander hunne in goeden en behoorlijken vorm bevonden volmachten te hebben medegedeeld, zijn overeengekomen nopens de volgende artikelen:

Artikel 1

De onderdanen van elke der beide contracteerende Partijen hebben het recht zich binnen het gebied der andere Partij te vestigen of bij voortduring of tijdelijk aldaar te verblijven, indien en zoolang zij de daar geldende wetten en verordeningen naleven.

Om op dit recht aanspraak te kunnen maken, moeten zij voorzien zijn van geldige paspoorten of andere bewijsstukken, voldoende om hunne identiteit en nationaliteit te staven; de beide Partijen zullen bij uitwisseling van nota's overeenkomen, welke papieren, behalve de paspoorten, als voldoende bewijsstukken zullen worden aangemerkt.

Artikel 2

Door de bepalingen van artikel 1 wordt geene inbreuk gemaakt op het recht van elke der beide contracteerende Partijen om onderdanen van de andere Partij de vestiging of het verblijf te ontzeggen, hetzij op grond van een rechterlijk gewijsde, hetzij ter handhaving van de publieke rust of van de veiligheid van den Staat, hetzij omdat de belangen der openbare gezondheid of zedelijkheid het vereischen, of omdat de personen geene voldoende middelen van bestaan hebben of door werkzaamheid kunnen verkrijgen.

Artikel 3

Elke der beide contracteerende Partijen behoudt zich voor, de onderdanen van de andere Partij, die vroeger tot haar staatsverband hebben behoord en vóór de vervulling hunner militaire verplichtingen dit staatsverband verloren hebben, de vestiging of het verblijf te ontzeggen. Evenwel zal van de uitzetting worden afgezien, wanneer bij het onderzoek der omstandigheden blijkt, dat de verandering van nationaliteit te goeder trouw is geschied en niet ter ontduiking van de militaire verplichtingen.

Eveneens behoudt elke der beide Partijen zich voor, de vestiging of het verblijf te ontzeggen aan die onderdanen der andere Partij, die in hun vaderland in gebreke zijn gebleven hunne militaire verplichtingen te vervullen.

Artikel 4

De onderdanen van elke der beide contracteerende Partijen, die zich binnen het gebied der andere Partij hebben gevestigd of aldaar verblijven, kunnen in het andere land niet aan persoonlijken dienst in het leger, bij de marine, bij de landweer of den landstorm of in eenig ander, op militaire wijze georganiseerd korps, noch aan eenige daarvoor in de plaats tredende geldelijke verplichting onderworpen worden.

Artikel 5

Elke der contracteerende Partijen verbindt zich er voor te zorgen, dat binnen haar gebied aan de hulpbehoevende onderdanen van de andere Partij het vereischte onderhoud of de geneeskundige behandelingen verpleging verschaft wordt volgens de regelen die, ter plaatse waar zij zich bevinden, ten aanzien der eigen onderdanen gelden, en zulks totdat hun terugkeer naar het vaderland zonder nadeel voor hunne of anderer gezondheid kan geschieden.

De kosten van onderhoud, van geneeskundige behandeling en verpleging, of der begrafenis van dergelijke personen, kunnen niet teruggevorderd worden van de Partij waartoe de hulpbehoevende behoort, noch van een der openbare armbesturen van die Partij.

Indien de hulpbehoevende zelf of een ander op wien te zijnen aanzien privaatrechtelijk een onderhoudsplicht rust, tot teruggave dezer kosten in staat is, blijven dezen tot terugbetaling gehouden. Elke der beide Partijen verbindt zich voorts, voor zoover hare wetgeving het toelaat, de andere Partij behulpzaam te zijn om die vorderingen te doen gelden.

Artikel 6

De onderdanen van elke der beide contracteerende Partijen, die zich binnen het gebied der andere Partij hebben gevestigd, of aldaar verblijven, en krachtens de artikelen 2 en 3 worden uitgezet, zullen met hun gezin, op verlangen der Partij die hen wil uitzetten, ten allen tijden weder in hun vaderland worden overgenomen.

Hetzelfde geldt voor vroegere onderdanen van elke der beide Partijen, zoolang zij niet de nationaliteit van de andere Partij of van een derden Staat verworven hebben.

In de gevallen, voorzien bij het 1ste en het 2de lid van dit artikel, beslist de Partij, die uitzetten wil, of de in artikel 2 en de in het 1ste lid van artikel 3 voor de uitzetting gestelde voorwaarden aanwezig zijn; daarentegen beslist de Partij, die zal overnemen, of de in het 2de lid van artikel 3 bedoelde militaire verplichtingen niet zijn vervuld.

Artikel 7

Het overbrengen van personen, die krachtens de artikelen 2 en 3 worden uitgezet, zal geschieden ingevolge eene rechtstreeksche briefwisseling tusschen de voor het overnemingsverkeer aangewezen grens-autoriteiten der beide Partijen.

Deze briefwisseling geschiedt in dier voege, dat telkens door de grens-autoriteit der Partij, die uitzetten wil, aan de naaste grens-autoriteit der Partij, die zal overnemen, van de uitzetting kennis wordt gegeven, waarop deze, na onderzoek der omstandigheden en papieren, hare toestemming tot de overneming van den uit te leiden persoon te geven en tevens de plaats van overneming aan te wijzen heeft.

Artikel 8

Eene voorafgaande briefwisseling is niet noodig, wanneer de uit te leiden persoon in het bezit is van papieren, die nog geldig zijn of eerst sedert een jaar hunne geldigheid hebben verloren, of wanneer er geen twijfel bestaat, dat deze persoon behoort of vroeger behoord heeft tot het staatsverband der Partij aan wie de overneming gevraagd wordt, of wanneer de grens-autoriteiten van deze Partij zonder tijdverlies het vereischte onderzoek ten einde kunnen brengen.

In al deze gevallen zullen de grens-autoriteiten de uit te leiden personen zonder verdere formaliteiten overnemen.

De bepalingen van het eerste en van het tweede lid blijven buiten toepassing wanneer het betreft de overneming van door jeugdigen leeftijd, door gebrekkigheid of door ziels- of lichaamsziekte hulpbehoevende personen; in deze gevallen gelden uitsluitend de bepalingen van artikel 7.

Artikel 9

Een diplomatieke onderhandeling zal plaats hebben in al die gevallen, waarin de grens-autoriteiten zich omtrent de overneming niet kunnen verstaan of wanneer de beslissing der grens-autoriteit, die een uit te zetten persoon overgenomen heeft, door de hoogere autoriteiten van haar land niet wordt goedgekeurd.

Artikel 10

Omtrent de grensplaatsen, waar de overneming der uit te leiden personen zal geschieden, en omtrent de voor het overnemingsverkeer vast te stellen dagen, zullen de beide contracteerende Partijen bij uitwisseling van nota's nader overeenkomen.

Ook zullen de beide Partijen elkander over en weer mededeelen, welke autoriteiten in de nabijheid der grens met de onderhandelingen omtrent overnemingen zullen worden belast.

Beide Partijen verbinden zich hare grens-autoriteiten op te dragen alle aanvragen om overneming met den meesten spoed te behandelen en elkander bij het onderzoek naar de nationaliteit der uit te zetten personen zooveel mogelijk behulpzaam te zijn.

Artikel 11

De kosten van het vervoer van uit te leiden personen tot de plaats van overneming zullen worden gedragen door de Partij die hen uitzet.

Artikel 12

Elke der beide contracteerende Partijen heeft het recht onderdanen der andere Partij, aan wie krachtens de artikelen 2 en 3 de vestiging of het verblijf ontzegd kan worden, of personen, die geene onderdanen van een der beide Partijen zijn, onverwijld terug te zenden naar het gebied der andere Partij zonder inachtneming der voorschriften van de artikelen 7 tot 11, indien zij uit dat gebied in het hare met den trein zijn gekomen en op het eerste station, waar deze stilhoudt, onmiddellijk na aankomst worden opgehouden.

Artikel 13

Elke der beide contracteerende Partijen verbindt zich onderdanen of vroegere onderdanen van een derden Staat, die zich binnen het gebied van de andere Partij ophouden en van daar uitgezet moeten worden, op daartoe strekkende, langs diplomatieken weg gedane aanvrage van deze Partij, door haar gebied naar hun vaderland te vervoeren, wanneer de aanvrage tevens de verklaring behelst, dat de andere Partij tot vergoeding der door het vervoer veroorzaakte onkosten, en de derde Staat tot overneming van den uit te leiden persoon bereid is.

Door de bepalingen van het eerste lid wordt geene inbreuk gemaakt op het omtrent doorvoer bepaalde in het uitleveringsverdrag tusschen Nederland en het Duitsche Rijk van 31 December 1896.

Artikel 14

Dit verdrag is niet toepasselijk op de koloniën en buitenlandsche bezittingen van Nederland, noch op het onder Duitsche bescherming staande gebied.

Artikel 15

Dit verdrag zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen zoo spoedig mogelijk worden uitgewisseld.

Het verdrag treedt in werking drie maanden na de uitwisseling der akten van bekrachtiging en geldt voor een tijdvak van drie jaren.

Indient geene der beide contracteerende Partijen het verdrag een jaar vóór het einde van het driejarig tijdperk opzegt, blijft het verdrag van kracht een jaar na den dag, waarop het door eene der beide Partijen opgezegd zal zijn.

Ten blijke waarvan de gevolmachtigden dit verdrag hebben geteekend en van hunne zegels voorzien.

Gedaan in dubbel te 's Gravenhage, den 17 December 1904.

(L. S.) R. MELVIL VAN LYNDEN.

Naar boven