Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, [...] en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, Brussel, 22-01-1972

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-02-1985 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, Lid-Staten der Europese Gemeenschappen, het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

Authentiek : NL

Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, Lid-Staten der Europese Gemeenschappen, het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

Zijne Majesteit de Koning der Belgen, Hare Majesteit de Koningin van Denemarken, de President van de Bondsrepubliek Duitsland, de President van de Franse Republiek, de President van Ierland, de President van de Italiaanse Republiek, Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg, Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, Zijne Majesteit de Koning van Noorwegen, Hare Majesteit de Koningin van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Verenigd in de wil de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voort te zetten,

Vastbesloten, in de geest van deze Verdragen, op de reeds gelegde grondslagen een steeds hechtere eenheid tussen de Europese volkeren tot stand te brengen,

Overwegende dat artikel 237 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap alsmede artikel 205 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie , aan de Europese Staten de mogelijkheid bieden lid van deze Gemeenschappen te worden,

Overwegende dat het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland hebben verzocht lid te worden van deze Gemeenschappen,

Overwegende dat de Raad der Europese Gemeenschappen, na advies van de Commissie te hebben ingewonnen, zich heeft uitgesproken voor toelating van deze Staten,

Hebben besloten in gemeenschappelijk overleg de voorwaarden voor deze toelating en de in de Verdragen tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie aan te brengen aanpassingen vast te stellen, en hebben daartoe als gevolmachtigden aangewezen:

Zijne Majesteit de Koning der Belgen

  • De heer G. Eyskens, Eerste Minister;

  • De heer P. Harmel, Minister van Buitenlandse Zaken;

  • De heer J. van der Meulen, Ambassadeur, Permanent Vertegenwoordiger bij de Europese Gemeenschappen;

Hare Majesteit de Koningin van Denemarken

  • De heer J. O. Krag, Eerste Minister;

  • De heer I. Nørgaard, Minister van Buitenlandse Handel;

  • De heer J. Christensen, Secretaris-Generaal voor Buitenlandse Handel van het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

de President van de Bondsrepubliek Duitsland

  • De heer W. Scheel, Minister van Buitenlandse Zaken;

  • De heer H.-G. Sachs, Ambassadeur, Permanent Vertegenwoordiger bij de Europese Gemeenschappen;

de President van de Franse Republiek

  • De heer M. Schumann, Minister van Buitenlandse Zaken;

  • De heer J.-M. Boegner, Ambassadeur, Permanent Vertegenwoordiger bij de Europese Gemeenschappen;

de President van Ierland

  • De heer J. A. Lynch, Eerste Minister;

  • De heer P. J. Hillery, Minister van Buitenlandse Zaken;

de President van de Italiaanse Republiek

  • De heer E. Colombo, Eerste Minister;

  • De heer A. Moro, Minister van Buitenlandse Zaken;

  • De heer G. Bombassei Frascani de Vettor, Ambassadeur, Permanent Vertegenwoordiger bij de Europese Gemeenschappen;

Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg

  • De heer G. Thorn, Minister van Buitenlandse Zaken;

  • De heer J. Dondelinger, Ambassadeur, Permanent Vertegenwoordiger bij de Europese Gemeenschappen;

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden

  • De heer W. K. N. Schmelzer, Minister van Buitenlandse Zaken;

  • De heer Th. E. Westerterp, Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken;

  • De heer E. M. J. A. Sassen, Ambassadeur, Permanent Vertegenwoordiger bij de Europese Gemeenschappen;

Zijne Majesteit de Koning van Noorwegen

  • De heer T. Bratelli, Eerste Minister;

  • De heer A. Cappelen, Minister van Buitenlandse Zaken;

  • De heer S. Chr. Sommerfelt, Buitengewoon en Gevolmachtigd Ambassadeur;

Hare Majesteit de Koningin van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

  • De heer E. Heath, M.B.E., M.P., Eerste Minister, First Lord of the Treasury, Minister van de Administratie;

  • Sir Alec Douglas-Home, K.T., M.P., Minister van Buitenlandse en Gemenebestzaken;

  • De heer G. Rippon, Q.C., M.P., Kanselier van het Hertogdom Lancaster

die, na overlegging van hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten, omtrent de volgende bepalingen overeenstemming hebben bereikt:

Artikel 1

  • 1 Het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland worden lid van de Europese Economische Gemeenschap en van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en worden Partij bij de Verdragen tot oprichting van deze Gemeenschappen, zoals deze Verdragen zijn gewijzigd of aangevuld.

  • 3 De in de in lid 1 genoemde Verdragen voorkomende bepalingen betreffende de rechten en verplichtingen van de Lid-Staten alsmede de algemene en bijzondere bevoegdheden van de Instellingen van de Gemeenschappen, zijn van toepassing ten aanzien van dit Verdrag.

Artikel 2

Dit Verdrag zal door de Hoge Verdragsluitende Partijen worden bekrachtigd overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen. De Akten van bekrachtiging zullen uiterlijk 31 december 1972 worden neergelegd bij de Regering van de Italiaanse Republiek.

Dit Verdrag treedt in werking op 1 januari 1973, mits alle Akten van bekrachtiging voor dit tijdstip zijn neergelegd en mits alle Akten van toetreding tot de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal op dit tijdstip zijn neergelegd.

Indien echter niet alle in artikel 1, lid 1, genoemde Staten tijdig hun Akten van bekrachtiging en hun Akten van toetreding hebben neergelegd, treedt het Verdrag in werking voor die Staten die tot de nederlegging zijn overgegaan. In dit geval besluit de Raad van de Europese Gemeenschappen, met eenparigheid van stemmen, onmiddellijk over de hierdoor noodzakelijk geworden aanpassingen van artikel 3 van het onderhavige Verdrag en van de artikelen 14, 16, 17, 19, 20, 23, 129, 142, 143, 155 en 160 van de Akte betreffende de voorwaarden van toetreding en de aanpassing van de Verdragen, de bepalingen van zijn bijlage I, die betrekking hebben op de samenstelling en de functionering van verschillende comités en van de artikelen 5 en 8 van het Protocol betreffende de Statuten van de Europese Investeringsbank, gehecht aan deze Akte; de Raad kan eveneens, met eenparigheid van stemmen, de bepalingen van voornoemde Akte, die betrekking hebben op een met name genoemde Staat die zijn Akten van bekrachtiging en van toetreding niet heeft neergelegd, vervallen verklaren of aanpassen.

Artikel 3

Dit Verdrag, opgesteld in één enkel exemplaar, in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Franse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse en de Noorse taal, zijnde de Deense, de Duitse, de Engelse, de Franse, de Ierse, de Italiaanse en de Nederlandse tekst gelijkelijk authentiek, zal worden neergelegd in het archief van de Regering van de Italiaanse Republiek, die een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toezendt aan de Regeringen der andere ondertekenende Staten.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit Verdrag hebben gesteld.

GEDAAN te Brussel, de tweeëntwintigste januari negentienhondertweeënzeventig.

Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassing der verdragen

EERSTE DEEL. BEGINSELEN

Artikel 1

In de zin van deze Akte:

  • worden met de uitdrukking „oorspronkelijke Verdragen” bedoeld het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie , zoals deze Verdragen zijn aangevuld of gewijzigd bij Verdragen of andere rechtshandelingen die voor de toetreding in werking zijn getreden; worden de uitdrukkingen „E.G.K.S.-Verdrag”, „E.E.G.-Verdrag” en „E.G.A.-Verdrag” bedoeld de desbetreffende, aldus aangevulde of gewijzigde oorspronkelijke Verdragen;

  • worden met de uitdrukking „oorspronkelijke Lid-Staten” bedoeld het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden;

  • worden met de uitdrukking „nieuwe Lid-Staten” bedoeld het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Artikel 2

Vanaf de toetreding zijn de oorspronkelijke Verdragen en de door de Instellingen van de Gemeenschappen genomen besluiten verbindend voor de nieuwe Lid-Staten en in deze Staten toepasselijk onder de voorwaarden voorzien in deze Verdragen en in deze Akte.

Artikel 3

  • 1 Bij deze Akte treden de nieuwe Lid-Staten toe tot de door de Vertegenwoordigers van de Regeringen der Lid-Staten, in het kader van de Raad bijeen, genomen besluiten en gesloten overeenkomsten. Zij verbinden zich ertoe op het tijdstip van de toetreding ook toe te treden tot elke andere door de oorspronkelijke Lid-Staten gesloten overeenkomst die de werking van de Gemeenschappen betreft of in nauw verband staat met het optreden van deze Gemeenschappen.

  • 2 De nieuwe Lid-Staten verbinden zich ertoe toe te treden tot de overeenkomsten bedoeld in artikel 220 van het E.E.G.-Verdrag , alsmede tot de Protocollen betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van deze overeenkomsten, die door de oorspronkelijke Lid-Staten zijn ondertekend, en te dien einde onderhandelingen aan te knopen met de oorspronkelijke Lid-Staten om daarin de vereiste aanpassingen aan te brengen.

  • 3 De nieuwe Lid-Staten bevinden zich ten aanzien van de verklaringen, resoluties of andere standpuntbepalingen van de Raad alsmede ten aanzien van die, welke betrekking hebben op de Europese Gemeenschappen en in onderling overleg tussen de Lid-Staten zijn aanvaard, in dezelfde situatie als de oorspronkelijke Lid-Staten. Zij zullen derhalve de beginselen en beleidslijnen eerbiedigen die voortvloeien uit deze verklaringen, resoluties of andere standpuntbepalingen en de maatregelen treffen die nodig zouden kunnen blijken ter verzekering van de toepassing daarvan.

Artikel 4

  • 1 De door één van de Gemeenschappen met één of meer derde Staten, met een internationale organisatie dan wel met een onderdaan van een derde Staat gesloten overeenkomsten of akkoorden zijn verbindend voor de nieuwe Lid-Staten, en wel onder de in de oorspronkelijke Verdragen en in deze Akte neergelegde voorwaarden.

  • 2 De nieuwe Lid-Staten verplichten zich ertoe onder de in deze Akte neergelegde voorwaarden toe te treden tot de door de oorspronkelijke Lid-Staten gezamenlijk met één van de Gemeenschappen gesloten overeenkomsten of akkoorden, alsmede tot de door de oorspronkelijke Lid-Staten gesloten overeenkomsten die verband houden met deze overeenkomsten of akkoorden. De Gemeenschap en de oorspronkelijke Lid-Staten zijn de nieuwe Lid-Staten hierbij behulpzaam.

  • 3 Bij deze Akte en onder de daarin neergelegde voorwaarden, treden de nieuwe Lid-Staten toe tot de interne overeenkomsten welke door de oorspronkelijke Lid-Staten werden gesloten voor de toepassing van de in lid 2 bedoelde overeenkomsten en akkoorden.

  • 4 De nieuwe Lid-Staten treffen de passende maatregelen om zo nodig hun positie ten aanzien van internationale organisaties en internationale overeenkomsten waarbij andere Lid-Staten of één van de Gemeenschappen eveneens partij zijn aan te passen aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit hun toetreding tot de Gemeenschappen.

Artikel 6

De bepalingen van deze Akte kunnen, tenzij anders is bepaald, uitsluitend worden geschorst, gewijzigd of ingetrokken door middel van de procedures voorzien in de oorspronkelijke Verdragen die het mogelijk maken tot een herziening van die Verdragen te komen.

Artikel 7

De door de Instellingen van de Gemeenschappen genomen besluiten waarop de in deze Akte vastgestelde overgangsmaatregelen zijn gebaseerd, behouden hun eigen rechtskarakter; met name blijven de voor deze besluiten geldende wijzigingsprocedures van toepassing.

Artikel 8

De bepalingen van deze Akte waarvan het doel of het gevolg is dat besluiten van de Instellingen van de Gemeenschappen anders dan bij wijze van overgangsmaatregel worden ingetrokken of gewijzigd, verkrijgen hetzelfde rechtskarakter als de daardoor ingetrokken of gewijzigde bepalingen en zijn onderworpen aan dezelfde regels als laatstgenoemde bepalingen.

Artikel 9

  • 1 Ten einde voor de nieuwe Lid-Staten de aanpassing aan de in de Gemeenschappen geldende regels te vergemakkelijken, gelden ten aanzien van de toepassing van de oorspronkelijke Verdragen en de door de Instellingen genomen besluiten, bij wijze van overgang, de in deze Akte neergelegde afwijkende bepalingen.

  • 2 Onder voorbehoud van de in deze Akte vervatte data, termijnen en bijzondere bepalingen, eindigt de toepassing van de overgangsmaatregelen aan het einde van het jaar 1977.

TWEEDE DEEL. AANPASSING DER VERDRAGEN

Titel I. Institutionele bepalingen

HOOFDSTUK 1. De vergadering

Artikel 10

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957 en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie; Rome, 25 maart 1957.]

HOOFDSTUK 2. De Raad

Artikel 11

[Red: Wijzigt het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben; Brussel, 8 april 1965.]

Artikel 12

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951.]

Artikel 13

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951.]

Artikel 14

[Red: Wijzigt het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957 en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie; Rome, 25 maart 1957.]

HOOFDSTUK 3. De Commissie

Artikel 15

[Red: Wijzigt het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben; Brussel, 8 april 1965.]

Artikel 16

[Red: Wijzigt het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben; Brussel, 8 april 1965.]

HOOFDSTUK 4. Het Hof van Justitie

Artikel 17

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957 en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie; Rome, 25 maart 1957.]

Artikel 18

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957 en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie; Rome, 25 maart 1957.]

Artikel 19

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957 en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie; Rome, 25 maart 1957.]

Artikel 20

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957 en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie; Rome, 25 maart 1957.]

HOOFDSTUK 5. Het Economisch en Sociaal Comité

Artikel 21

[Red: Wijzigt het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957 en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie; Rome, 25 maart 1957.]

TITEL II. Andere aanpassingen

Artikel 25

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951.]

Artikel 27

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie; Rome, 25 maart 1957.]

Artikel 28

De besluiten van de Instellingen van de Gemeenschap die betrekking hebben op de produkten van bijlage II van het E.E.G.-Verdrag en op de produkten die bij invoer in de Gemeenschap aan een bijzondere regeling zijn onderworpen als gevolg van de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, alsmede de besluiten inzake de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de belastingen op de toegevoegde waarde zijn niet van toepassing op Gibraltar, tenzij de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen anders besluit.

DERDE DEEL. AANPASSING VAN DE BESLUITEN VAN DE INSTELLINGEN

Artikel 29

Ten aanzien van de besluiten genoemd in de lijst die voorkomt in bijlage I van deze Akte vinden de aanpassingen plaats die in die bijlage worden omschreven.

Artikel 30

De ingevolge de toetreding noodzakelijke aanpassingen van de in de lijst die voorkomt in bijlage II van deze Akte genoemde besluiten, worden verricht overeenkomstig de in die bijlage vervatte richtsnoeren en volgens de procedure en op de wijze bepaald in artikel 153.

VIERDE DEEL. OVERGANGSBEPALINGEN

Titel I. Vrij verkeer van goederen

HOOFDSTUK 1. Tariefbepalingen

Artikel 31

  • 1 Voor ieder produkt is het basisrecht waarop de in de artikelen 32 en 59 bedoelde achtereenvolgende verlagingen moeten worden toegepast, het op 1 januari 1972 werkelijk toegepaste recht.

    Het basisrecht dat als grondslag dient voor de in de artikelen 39 en 59 bedoelde aanpassingen aan het gemeenschappelijk douanetarief en aan het ééngemaakte E.G.K.S.-tarief, is voor elk produkt het op 1 januari 1972 door de nieuwe Lid-Staten werkelijk toegepaste recht.

    In de zin van deze Akte wordt onder het „ééngemaakte E.G.K.S.-tarief” verstaan, het geheel van douanenomenclatuur en douanerechten, geldende voor de produkten in de zin van bijlage I van het E.G.K.S.-Verdrag, met uitzondering van kolen.

  • 2 Indien na 1 januari 1972 tariefverlagingen van toepassing worden, die voortvloeien uit het Akkoord betreffende voornamelijk chemische produkten, dat is gevoegd bij het aan de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel gehechte Protocol van Genève (1967), komen de aldus verlaagde tarieven in de plaats van de in lid 1 bedoelde basisrechten.

Artikel 32

  • 1 De invoerrechten tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten en tussen de nieuwe Lid-Staten onderling worden geleidelijk afgeschaft volgens het onderstaande ritme:

    • op 1 april 1973, wordt elk invoerrecht verlaagd tot 80% van het basisrecht;

    • de vier overige verlagingen van 20% elk vinden plaats op:

      • 1 januari 1974

      • 1 januari 1975

      • 1 januari 1976

      • 1 juli 1977.

  • 2 In afwijking van lid 1:

    • a) worden de invoerrechten op kolen in de zin van bijlage I van het E.G.K.S.-Verdrag, tussen de Lid-Staten onmiddellijk bij de toetreding afgeschaft;

    • b) worden de invoerrechten voor de produkten vermeld in bijlage III van deze Akte op 1 januari 1974 afgeschaft;

    • c) wordt onmiddellijk bij de toetreding vrijdom van douanerechten toegepast op de invoer van goederen welke vallen onder de bepalingen inzake belastingvrijdom in het kader van het reizigersverkeer tussen de Lid-Staten.

  • 3 Voor de produkten vermeld in bijlage IV van deze Akte, ten aanzien waarvan op overeenkomsten berustende preferentiemarges bestaan tussen het Verenigd Koninkrijk en bepaalde andere landen waarvoor de preferenties van het Gemenebest gelden, kan het Verenigd Koninkrijk de eerste van de in lid 1 bedoelde tariefverlagingen uitstellen tot 1 juli 1973.

  • 4 Het bepaalde in lid 1 doet geen afbreuk aan de mogelijkheid tariefcontingenten te openen voor bepaalde produkten van de ijzeren staalindustrie die niet of in niet voldoende hoeveelheid of kwaliteit in de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling worden geproduceerd.

Artikel 33

In geen geval worden binnen de Gemeenschap douanerechten toegepast die hoger zijn dan die welke gelden ten opzichte van derde landen waarvoor de meestbegunstigingsclausule geldt.

Ingeval de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief worden gewijzigd of geschorst of ingeval de nieuwe Lid-Staten artikel 41 toepassen, kan de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, de nodige maatregelen nemen ter handhaving van de communautaire preferentie.

Artikel 34

Elke nieuwe Lid-Staat kan de heffing van de rechten die worden toegepast op uit de andere Lid-Staten ingevoerde produkten geheel of gedeeltelijk schorsen. Hij stelt de andere Lid-Staten en de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 35

Elke heffing van gelijke werking als een invoerrecht, die met ingang van 1 januari 1972 wordt ingevoerd in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten en tussen de nieuwe Lid-Staten onderling, wordt op 1 januari 1973 afgeschaft.

Elke heffing van gelijke werking als een invoerrecht, waarvan het peil op 31 december 1972 hoger is dan het peil van de heffing die op 1 januari 1972 daadwerkelijk wordt toegepast, wordt op 1 januari 1973 tot op dit laatstgenoemd peil teruggebracht.

Artikel 36

  • 1 De heffingen van gelijke werking als invoerrechten worden tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten en tussen de nieuwe Lid-Staten onderling geleidelijk afgeschaft volgens het onderstaande ritme:

    • uiterlijk op 1 januari 1974, wordt iedere heffing verlaagd tot op 60% van het op 1 januari 1972 geldende heffingsbedrag;

    • de drie overige verlagingen van 20% elk vinden plaats op:

      • 1 januari 1975

      • 1 januari 1976

      • 1 juli 1977.

  • 2 In afwijking van lid 1:

    • a) worden de heffingen van gelijke werking als invoerrechten op kolen in de zin van bijlage I van het E.G.K.S.-Verdrag, tussen de Lid-Staten onmiddellijk bij de toetreding afgeschaft;

    • b) worden de heffingen van gelijke werking als invoerrechten voor de produkten vermeld in bijlage III van deze Akte, op 1 januari 1974 afgeschaft.

Artikel 37

De uitvoerrechten en heffingen van gelijke werking worden tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten en tussen de nieuwe Lid-Staten onderling uiterlijk op 1 januari 1974 afgeschaft.

Artikel 38

  • 1 Onverminderd het bepaalde in de volgende leden zijn de bepalingen inzake de geleidelijke afschaffing van de douanerechten van toepassing op de douanerechten van fiscale aard.

  • 2 De nieuwe Lid-Staten behouden de mogelijkheid om een douanerecht van fiscale aard of het fiscale element van zulk een recht te vervangen door een binnenlandse belasting die strookt met artikel 95 van het E.E.G.-Verdrag. Wanneer een nieuwe Lid-Staat gebruik maakt van die mogelijkheid, vormt het element dat eventueel niet is gedekt door de binnenlandse belasting het basisrecht als bedoeld in artikel 31. Dit element wordt in het handelsverkeer binnen de Gemeenschap afgeschaft en aan het gemeenschappelijk douanetarief aangepast overeenkomstig de artikelen 32, 39 en 59.

  • 3 Wanneer de Commissie constateert dat de vervanging van een douanerecht van fiscale aard of van het fiscale element van zulk een recht, in een nieuwe Lid-Staat met ernstige moeilijkheden gepaard gaat, machtigt zij die Staat, op een verzoek dat vóór 1 februari 1973 moet worden ingediend, om dat recht of dat fiscale element te handhaven, op voorwaarde dat de Lid-Staat het uiterlijk op 1 januari 1976 afschaft. De Commissie beslist vóór 1 maart 1973.

    Het beschermend element, waarvan het bedrag vóór 1 maart 1973 door de Commissie na raadpleging van de betrokken Staat wordt vastgesteld, vormt het basisrecht als bedoeld in artikel 31. Dit element wordt in het handelsverkeer binnen de Gemeenschap afgeschaft en aan het gemeenschappelijk douanetarief aangepast overeenkomstig de artikelen 32, 39 en 59.

  • 4 De Commissie kan het Verenigd Koninkrijk machtigen om de douanerechten van fiscale aard of het fiscale element van deze rechten op tabak gedurende een extra periode van twee jaar te handhaven, indien de omvorming van die rechten tot binnenlandse belastingen op tabaksfabrikaten op een geharmoniseerde basis overeenkomstig artikel 99 van het E.E.G.-Verdrag op 1 januari 1976 nog niet kon worden verwezenlijkt, hetzij omdat op 1 januari 1975 nog geen communautaire bepalingen op dat gebied bestonden, hetzij omdat de datum voor de inwerkingtreding van die communautaire bepalingen na 1 januari 1976 valt.

  • 5 De richtlijn van de Raad van 4 maart 1969 inzake de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende uitstel van betaling van douanerechten, heffingen van gelijke werking en landbouwheffingen is in de nieuwe Lid-Staten niet van toepassing op de douanerechten van fiscale aard of het fiscale element van deze rechten als bedoeld in de leden 3 en 4.

  • 6 De richtlijn van de Raad van 4 maart 1969 inzake de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de regeling „actieve veredeling” is in het Verenigd Koninkrijk niet van toepassing op de douanerechten van fiscale aard of het fiscale element van deze rechten als bedoeld in de leden 3 en 4.

Artikel 39

  • 1 Ten behoeve van de geleidelijke invoering van het gemeenschappelijke douanetarief en van het ééngemaakte E.G.K.S.-tarief wijzigen de nieuwe Lid-Staten hun ten opzichte van derde landen van toepassing zijnde tarieven als volgt:

    • a) voor de tariefposten waarbij de basisrechten niet meer dan 15% naar boven of naar beneden afwijken van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief of van het ééngemaakte E.G.K.S.-tarief, worden laatstgenoemde rechten toegepast met ingang van 1 januari 1974;

    • b) in de overige gevallen past elke nieuwe Lid-Staat vanaf dat tijdstip een recht toe waarbij het verschil tussen het basisrecht en het recht van het gemeenschappelijk douanetarief of van het ééngemaakte E.G.K.S.-tarief met 40% wordt verminderd.

    Dit verschil wordt opnieuw met telkens 20% verminderd op 1 januari 1975 en op 1 januari 1976.

    Met ingang van 1 juli 1977 passen de nieuwe Lid-Staten het gemeenschappelijk douanetarief en het ééngemaakte E.G.K.S.-tarief volledig toe.

  • 2 Wanneer na 1 januari 1974 sommige rechten van het gemeenschappelijk douanetarief worden geschorst of gewijzigd, schorsen of wijzigen de nieuwe Lid-Staten gelijktijdig hun tarieven volgens de uit de toepassing van lid 1 voortvloeiende verhouding.

  • 3 Op de produkten vermeld in bijlage III van deze Akte passen de nieuwe Lid-Staten met ingang van 1 januari 1974 het gemeenschappelijk douanetarief toe.

  • 4 De nieuwe Lid-Staten passen vanaf de toetreding de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief toe. Denemarken en het Verenigd Koninkrijk zijn evenwel gemachtigd de toepassing daarvan tot 1 januari 1974 uit te stellen.

    De nieuwe Lid-Staten kunnen in deze nomenclatuur de bestaande nationale onderverdelingen overnemen die noodzakelijk zijn om te bewerkstelligen dat de geleidelijke aanpassing van hun douanerechten aan die van het gemeenschappelijk douanetarief plaatsvindt overeenkomstig het bepaalde in deze Akte.

  • 5 Ter vergemakkelijking van de geleidelijke invoering van het gemeenschappelijk douanetarief door de nieuwe Lid-Staten bepaalt de Commissie, indien nodig, hoe de nieuwe Lid-Staten hun douanerechten dienen te wijzigen.

Artikel 40

Voor de volgende produkten die zijn opgenomen in het gemeenschappelijk douanetarief:

No. van het gemeenschappelijk douanetarief

Omschrijving (E.G.K.S.)

73.01

Gietijzer (spiegelijzer daaronder begrepen), onbewerkt, in ingots, gietelingen, blokken en klompen

73.02

Ferrolegeringen:

A. Ferromangaan:

I. bevattende meer dan 2 gewichtspercenten koolstof

73.07

Blooms, billets, bramen en largets, van ijzer of van staal; smeedstukken van ijzer of van staal, enkel ruw voorgesmeed

A. Blooms en billets:

ex I. Gewalste billets

past Ierland, in afwijking van artikel 39, met ingang van 1 januari 1975, rechten toe waarbij het verschil tussen de op 1 januari 1972 daadwerkelijk toegepaste rechten en die van het ééngemaakte E.G.K.S.-tarief met één derde wordt verminderd. Het verschil dat uit deze eerste aanpassing voortvloeit, wordt op 1 januari 1976 opnieuw met 50% verminderd.

Met ingang van 1 juli 1977 past Ierland het ééngemaakte E.G.K.S.tarief volledig toe.

Artikel 41

Bij de aanpassing van hun tarieven aan het gemeenschappelijk douanetarief en aan het ééngemaakte E.G.K.S.-tarief, staat het de nieuwe Lid-Staten vrij om hun douanerechten in een sneller ritme te wijzigen dan is bepaald in artikel 39, leden 1 en 3. Zij geven de andere Lid-Staten en de Commissie daarvan kennis.

HOOFDSTUK 2. Afschaffing van kwantitatieve beperkingen

Artikel 42

De kwantitatieve in- en uitvoerbeperkingen tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten en tussen de nieuwe Lid-Staten onderling worden onmiddellijk bij de toetreding afgeschaft.

De maatregelen van gelijke werking als zulke beperkingen worden uiterlijk op 1 januari 1975 afgeschaft.

Artikel 43

In afwijking van artikel 42, kunnen de Lid-Staten uitvoerbeperkingen inzake schroot, resten en afvallen van werken van gietijzer, van ijzer of van staal van post 73.03 van het gemeenschappelijk douanetarief gedurende een periode van twee jaar handhaven, mits deze regeling niet beperkender is dan de regeling die geldt voor de uitvoer naar derde landen.

Voor Denemarken wordt bovengenoemde periode vastgesteld op drie jaar en voor Ierland op vijf jaar.

Artikel 44

  • 1 De nieuwe Lid-Staten passen hun nationale monopolies van commerciële aard, als bedoeld in artikel 37, lid 1, van het E.E.G.-Verdrag geleidelijk aan, in dier voege dat vóór 31 december 1977 elke discriminatie tussen de onderdanen van de Lid-Staten, wat de voorwaarden van de voorziening en afzet betreft, is uitgesloten.

    De oorspronkelijke Lid-Staten gaan jegens de nieuwe Lid-Staten gelijkwaardige verplichtingen aan.

  • 2 Vanaf begin 1973 doet de Commissie aanbevelingen met betrekking tot de wijze waarop en het ritme waarin de in dit artikel voorgeschreven aanpassing moet worden verwezenlijkt, met dien verstande dat deze wijze en dit ritme dezelfde dienen te zijn voor de nieuwe Lid-Staten en voor de oorspronkelijke Lid-Staten.

HOOFDSTUK 3. Overige bepalingen

Artikel 45

  • 1 Rekening houdend met de geldende voorschriften, met name met die betreffende het communautaire douanevervoer, stelt de Commissie vóór 1 april 1973 de methoden van administratieve samenwerking vast welke de afschaffing van de douanerechten en heffingen van gelijke werking, alsmede van de kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking moeten waarborgen voor goederen die aan de daarvoor gestelde voorwaarden voldoen.

  • 2 Vóór het verstrijken van deze termijn stelt de Commissie de bepalingen vast die van toepassing zijn op het handelsverkeer binnen de Gemeenschap in de in de Gemeenschap verkregen goederen, bij de vervaardiging waarvan:

    • produkten zijn verwerkt welke niet onderworpen zijn geweest aan de douanerechten of heffingen van gelijke werking die hierop van toepassing waren in de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling of in een nieuwe Lid-Staat, of die in aanmerking zijn gekomen voor een volledige of gedeeltelijke teruggave van deze rechten of heffingen;

    • landbouwprodukten zijn verwerkt die niet voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn om te worden toegelaten tot het vrije verkeer in de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling of in een nieuwe Lid-Staat.

    Bij het vaststellen van deze bepalingen houdt de Commissie rekening met de in deze Akte neergelegde voorschriften voor de afschaffing van de douanerechten tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten en tussen de nieuwe Lid-Staten onderling en voor de geleidelijke toepassing door de nieuwe Lid-Staten van het gemeenschappelijk douanetarief en van de bepalingen inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Artikel 46

  • 1 Zolang er douanerechten worden geheven in het handelsverkeer binnen de Gemeenschap zijn, tenzij anders is bepaald in deze Akte, de bepalingen inzake douanewetgeving van toepassing op dat handelsverkeer onder dezelfde voorwaarden als voor het handelsverkeer van de Gemeenschap met derde landen.

    Voor de vaststelling van de douanewaarde in dat handelsverkeer is het in aanmerking te nemen douanegebied het douanegebied dat wordt omschreven in de in de Gemeenschap en de nieuwe Lid-Staten op 31 december 1972 geldende bepalingen.

  • 2 In het handelsverkeer binnen de Gemeenschap passen de Lid-Staten vanaf de toetreding de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief toe. Denemarken en het Verenigd Koninkrijk zijn evenwel gemachtigd de toepassing daarvan tot 1 januari 1974 uit te stellen.

    De nieuwe Lid-Staten kunnen in deze nomenclatuur de bestaande nationale onderverdelingen overnemen die noodzakelijk zijn om te bewerkstelligen dat de geleidelijke afschaffing van hun invoerrechten binnen de Gemeenschap plaatsvindt overeenkomstig het bepaalde in deze Akte.

Artikel 47

  • 1 Voor zover in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten en tussen de nieuwe Lid-Staten onderling compenserende bedragen als bedoeld in artikel 55, lid 1 sub a) , worden geheven op de basisprodukten die geacht worden te zijn verwerkt in goederen die vallen onder Verordening No. 170/67/EEG betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer van ovoalbumine en lactoalbumine en Verordening (EEG) No. 1059/69 tot vaststelling van de handelsregeling die van toepassing is op bepaalde goederen, verkregen door de verwerking van landbouwprodukten, wordt bij de invoer van deze goederen een compenserend bedrag toegepast, dat wordt bepaald op de grondslag van genoemde bedragen en volgens de voorschriften die in deze verordeningen zijn neergelegd voor de berekening van de belasting dan wel van het variabele element van toepassing op de betreffende goederen.

    Bij de invoer van dezelfde goederen uit derde landen in de nieuwe Lid-Staten wordt de in Verordening No. 170/67/EEG bedoelde belasting en het in Verordening (EEG) No. 1059/69 bedoelde variabele element, naar gelang van het geval, verlaagd of verhoogd met het compenserende bedrag onder dezelfde voorwaarden als die neergelegd in artikel 55, lid 1 sub b).

  • 2 Het bepaalde in artikel 61, lid 2, is van toepassing ten aanzien van de bepaling van het douanerecht dat het vaste element vormt van de belasting die in de nieuwe Lid-Staten van toepassing is op de goederen die onder Verordening (EEG) No. 1059/69 vallen.

    Elk vast element dat wordt toegepast in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten en tussen de nieuwe Lid-Staten onderling wordt afgeschaft overeenkomstig artikel 32, lid 1.

    Elk vast element dat door de nieuwe Lid-Staten bij invoer uit derde landen wordt toegepast, wordt overeenkomstig artikel 39 aan het gemeenschappelijk douanetarief aangepast.

  • 3 De nieuwe Lid-Staten passen uiterlijk op 1 februari 1973 ten aanzien van de goederen die onder de Verordeningen No. 170/67/ EEG en (EEG) No. 1059/69 vallen de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief volledig toe.

  • 4 De douanerechten en heffingen van gelijke werking, andere dan die bedoeld in de leden 1 en 2, worden door de nieuwe Lid-Staten afgeschaft op 1 februari 1973.

    Op hetzelfde tijdstip worden de maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen door de nieuwe Lid-Staten in hun onderling handelsverkeer en in dat met de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling afgeschaft.

  • 5 De Raad stelt, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de bepalingen ter uitvoering van dit artikel vast met inachtneming met name van bijzondere situaties die uit de uitvoering van het bepaalde in lid 1, eerste alinea, en in artikel 97 kunnen voortvloeien voor dezelfde goederen.

Artikel 48

  • 1 Het bepaalde in deze Titel belet niet dat Ierland, ten aanzien van de produkten van oorsprong uit het Verenigd Koninkrijk, een regeling toepast die het mogelijk maakt om, overeenkomstig de bepalingen van de op 14 december 1965 ondertekende Overeenkomst tot instelling van een vrijhandelszone tussen Ierland en het Verenigd Koninkrijk en de daarmede verbonden Overeenkomsten, de douanerechten en de beschermende elementen in de douanerechten van fiscale aard sneller af te schaffen.

  • 2 Vanaf 1 januari 1974 zijn de bepalingen vastgesteld krachtens artikel 45, lid 2, van toepassing in het kader van de tussen Ierland en het Verenigd Koninkrijk geldende douaneregeling.

Artikel 49

  • 2 De Protocollen gehecht aan het Akkoord inzake de vaststelling van een gedeelte van het gemeenschappelijk douanetarief met betrekking tot de produkten van lijst G bij het E.E.G.-Verdrag komen, met uitzondering van Protocol No. XVII, te vervallen.

Titel II. Landbouw

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 50

Voor zover in deze Titel niet anders is bepaald, zijn de bepalingen van deze Akte van toepassing op landbouwprodukten.

Artikel 51

  • 1 Het bepaalde in dit artikel is van toepassing voor de prijzen ten aanzien waarvan in de hoofdstukken 2 en 3 naar dit artikel wordt verwezen.

  • 2 Tot aan de eerste van de in artikel 52 bedoelde prijsaanpassingen worden de prijzen die in elke nieuwe Lid-Staat moeten worden toegepast, overeenkomstig de in de gemeenschappelijke marktordening van de betrokken sector neergelegde regels vastgesteld op een zodanig peil dat het de producenten in deze sector mogelijk is inkomsten te verwerven die gelijkwaardig zijn aan die welke zij onder het voordien geldende nationale stelsel verwierven.

  • 3 Voor het Verenigd Koninkrijk worden deze prijzen evenwel op een zodanig peil vastgesteld dat de toepassing van de communautaire regeling leidt tot een marktprijspeil dat vergelijkbaar is met het in de betrokken Lid-Staat tijdens een aan de toepassing van deze regeling voorafgaande representatieve periode geconstateerde peil.

Artikel 52

  • 1 Indien de toepassing van deze Titel leidt tot een prijspeil dat afwijkt van het peil van de gemeenschappelijke prijzen, worden de prijzen ten aanzien waarvan in de hoofdstukken 2 en 3 wordt verwezen naar dit artikel, in zes etappes aangepast aan het peil der gemeenschappelijke prijzen.

  • 2 Behoudens het bepaalde in lid 4 vindt de aanpassing jaarlijks plaats aan het begin van het verkoopseizoen volgens onderstaande bepalingen:

    • a) wanneer de prijs in een nieuwe Lid-Staat voor een bepaald produkt lager is dan de gemeenschappelijke prijs, wordt de prijs van deze Lid-Staat op het ogenblik van elke aanpassing achtereenvolgens verhoogd met een zesde, een vijfde, een kwart, een derde en de helft van het verschil tussen het prijspeil van deze nieuwe Lid-Staat en het peil van de gemeenschappelijke prijs die vóór elke aanpassing van toepassing zijn; de prijs die uit deze berekening voortvloeit wordt verhoogd in evenredigheid met de eventuele verhoging van de gemeenschappelijke prijs voor het komende seizoen;

    • b) wanneer de prijs in een nieuwe Lid-Staat voor een bepaald produkt hoger is dan de gemeenschappelijke prijs, wordt het verschil tussen het prijspeil dat vóór elke aanpassing in de nieuwe Lid-Staat van toepassing is, en het peil van de gemeenschappelijke prijs voor het komende seizoen achtereenvolgens verminderd met een zesde, een vijfde, een kwart, een derde en de helft.

  • 3 In het belang van een harmonieus verloop van het integratieproces kan de Raad, in afwijking van het bepaalde in lid 2, volgens de procedure van artikel 43, lid 2, van het E.E.G.-Verdrag, besluiten dat de prijs voor één of meer produkten ten aanzien van één of meer nieuwe Lid-Staten, gedurende een verkoopseizoen afwijkt van de prijzen die voortvloeien uit de toepassing van lid 2.

    Deze afwijking mag niet meer bedragen dan 10% van de te verrichten prijsaanpassing.

    In dat geval geldt voor het volgende verkoopseizoen het prijspeil dat zou zijn voortgevloeid uit de toepassing van het bepaalde in lid 2, indien niet tot afwijking zou zijn besloten. Voor dit verkoopseizoen kan evenwel opnieuw tot een afwijking van dat peil worden besloten, overeenkomstig het bepaalde in de voorgaande alinea's.

  • 4 De gemeenschappelijke prijzen worden in de nieuwe Lid-Staten uiterlijk op 1 januari 1978 toegepast.

Artikel 53

Indien wordt vastgesteld dat het verschil tussen het prijspeil voor een bepaald produkt in een nieuwe Lid-Staat en het peil van de gemeenschappelijke prijs van geringe betekenis is, kan de Raad volgens de procedure van artikel 43, lid 2, van het E.E.G.-Verdrag besluiten dat in deze nieuwe Lid-Staat voor het betrokken produkt de gemeenschappelijke prijs wordt toegepast.

Artikel 54

  • 1 Zolang er in het Verenigd Koninkrijk een verschil blijft bestaan tussen de onder het nationale stelsel van garantieprijzen verkregen prijzen en de marktprijzen die voortvloeien uit de toepassing van de regelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en van het bepaalde in deze Titel, is deze Lid-Staat gemachtigd om produktiesubsidies te handhaven.

  • 2 Het Verenigd Koninkrijk streeft ernaar voor elk produkt ten aanzien waarvan lid 1 van toepassing is, deze subsidies in het in artikel 9, lid 2, bedoelde tijdvak zo spoedig mogelijk af te schaffen.

  • 3 Deze subsidies mogen niet ten gevolge hebben dat de inkomsten van de producenten uitgaan boven het peil dat zou voortvloeien uit de toepassing van de in artikel 52 neergelegde regels inzake prijsaanpassing op deze inkomsten.

  • 4 De Raad stelt volgens de procedure van artikel 43, lid 2, van het E.E.G.-Verdrag de regels vast die noodzakelijk zijn voor de toepassing van dit artikel ten einde de goede werking van het landbouwbeleid en met name van de gemeenschappelijke ordening der markten te waarborgen.

Artikel 55

  • 1 De verschillen in het prijspeil worden gecompenseerd volgens onderstaande regels:

    • a) in het handelsverkeer van de nieuwe Lid-Staten onderling en met de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling, worden compenserende bedragen geheven door de invoerende Staat of toegekend door de uitvoerende Staat;

    • b) in het handelsverkeer van de nieuwe Lid-Staten met derde landen, worden de in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid toegepaste heffingen of andere belastingen bij invoer alsmede de restituties bij uitvoer, naar gelang van het geval, verlaagd of verhoogd met de compenserende bedragen die gelden in het handelsverkeer met de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling. De douanerechten kunnen evenwel niet met het compenserende bedrag worden verlaagd.

  • 2 Voor produkten waarvoor prijzen worden vastgesteld volgens het bepaalde in de artikelen 51 en 52, zijn de in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten en tussen laatstgenoemde en derde landen toepasselijke compenserende bedragen gelijk aan het verschil tussen de prijzen die voor de betrokken nieuwe Lid-Staat zijn vastgesteld, en de gemeenschappelijke prijzen.

    Voor de overige produkten worden de compenserende bedragen vastgesteld in de gevallen en op de wijze voorzien in de hoofdstukken 2 en 3.

  • 3 De compenserende bedragen die in het handelsverkeer tussen de nieuwe Lid-Staten van toepassing zijn, worden bepaald aan de hand van de voor elk hunner overeenkomstig lid 2 vastgestelde compenserende bedragen.

  • 4 Er wordt evenwel geen compenserend bedrag vastgesteld, indien de toepassing van de leden 2 en 3 leidt tot een bedrag dat van geringe betekenis is.

  • 6 Het door een Lid-Staat overeenkomstig lid 1, sub a) , geheven of toegekende compenserende bedrag mag niet hoger zijn dan het totale bedrag dat door dezelfde Lid-Staat bij invoer uit derde landen, wordt geheven.

    De Raad kan, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen van deze regel afwijken met name om verlegging van het handelsverkeer en distorsies van de mededinging te voorkomen.

Artikel 56

Indien de prijs op de wereldmarkt voor een bepaald produkt hoger is dan de prijs aangehouden voor de berekening van de in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ingestelde belasting bij invoer, verminderd met het compenserende bedrag dat wordt afgetrokken van de belasting bij invoer krachtens artikel 55, of wanneer de restitutie bij uitvoer naar derde landen lager is dan het compenserende bedrag of wanneer er geen restitutie wordt verleend, kunnen passende maatregelen worden getroffen om de goede werking van de gemeenschappelijke ordening der markten te waarborgen.

Artikel 57

Bij het vaststellen van het peil van de verschillende elementen van de regeling inzake prijzen en interventies, andere dan de prijzen bedoeld in de artikelen 51 en 70, wordt, voor zover zulks noodzakelijk is voor de goede werking van de communautaire regeling, ten aanzien van de nieuwe Lid-Staten rekening gehouden met het prijsverschil dat wordt uitgedrukt door het compenserende bedrag.

Artikel 58

De toegekende compenserende bedragen worden door de Gemeenschap gefinancierd ten laste van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie.

Artikel 59

Ten aanzien van produkten uit derde landen waarvan de invoer in de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling is onderworpen aan douanerechten, gelden de volgende bepalingen:

  • 1. De douanerechten bij invoer worden tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten en tussen de nieuwe Lid-Staten onderling, in vijf etappes geleidelijk afgeschaft. De eerste verlaging waarbij de douanerechten worden verlaagd tot 80% van het basisrecht en de vier overige verlagingen van 20% elk vinden plaats in het volgende ritme:

    • a) voor de produkten die onder de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees vallen: jaarlijks aan het begin van het verkoopseizoen, terwijl de eerste verlaging in 1973 plaatsvindt;

    • b) voor de produkten die vallen onder Verordening No. 23 houdende de geleidelijke totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit, onder Verordening (EEG) No. 234/68 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector levende planten en produkten van de bloementeelt en onder Verordening (EEG) No. 865/68 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector van op basis van groenten en fruit verwerkte produkten: jaarlijks op 1 januari, terwijl de eerste verlaging plaatsvindt op 1 janari 1974;

    • c) voor de overige landbouwprodukten: in het ritme neergelegd in artikel 32, lid 1, met dien verstande dat de eerste verlaging plaatsvindt op 1 juli 1973.

  • 2. Met het oog op de geleidelijke invoering van het gemeenschappelijk douanetarief, vermindert elke nieuwe Lid-Staat het verschil tussen het basisrecht en het recht van het gemeenschappelijk douanetarief in etappes van 20%. Deze aanpassingen vinden plaats op de data die in lid 1 voor de betreffende produkten worden genoemd. Ten aanzien van de in lid 1, sub c), bedoelde produkten vinden de aanpassingen plaats volgens het ritme voorgeschreven in artikel 39, lid 1.

    Voor de tariefposten waarbij de basisrechten niet meer dan 15% naar boven of naar beneden afwijken van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief, worden laatstgenoemde rechten echter toegepast vanaf de datum van de eerste aanpassing voor elk van de categorieën van de betrokken produkten.

  • 3. Wat de in lid 1, sub b) , bedoelde produkten betreft, kan de Raad, voor de tweede, de derde en de vierde verlaging of aanpassing, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten dat voor één of meer nieuwe Lid-Staten de rechten voor één of meer van deze produkten gedurende een jaar afwijken van de rechten die voortvloeien uit de toepassing van het bepaalde in lid 1 of, naargelang van het geval, in lid 2.

    Deze afwijking mag niet meer bedragen dan 10% van het bedrag van de wijziging die krachtens lid 1 of lid 2 dient te worden verricht.

    In dat geval zijn de voor het volgende jaar toe te passen douanerechten de rechten die zouden zijn voortgevloeid uit de toepassing van lid 1 of, naar gelang van het geval, lid 2, indien niet tot afwijking zou zijn besloten. Voor dat jaar kan evenwel opnieuw tot een afwijking van deze rechten worden besloten, overeenkomstig het bepaalde in de voorgaande alinea's.

    Op 1 januari 1978 worden de douanerechten voor deze produkten afgeschaft en passen de nieuwe Lid-Staten volledig het gemeenschappelijk douanetarief toe.

  • 4. Ten aanzien van de produkten die onder een gemeenschappelijke ordening der markten vallen, kunnen de nieuwe Lid-Staten volgens de procedure van artikel 26 van Verordening No. 120/67/ EEG houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen of, naar gelang van het geval, van het overeenkomstige artikel van de andere verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten, gemachtigd worden over te gaan tot de afschaffing der in lid 1 bedoelde douanerechten of tot de in lid 2 bedoelde aanpassing, in een sneller tempo dan in voorgaande leden is bepaald, dan wel tot een gehele of gedeeltelijke schorsing van de douanerechten toepasselijk op produkten die worden ingevoerd uit de andere Lid-Staten.

    Voor de overige produkten is voor het nemen van de in de voorgaande alinea bedoelde maatregelen geen machtiging vereist.

    De douanerechten die voortvloeien uit een versnelde aanpassing mogen niet lager zijn dan die welke worden toegepast bij invoer van dezelfde produkten uit de andere Lid-Staten.

    De nieuwe Lid-Staten stellen de overige Lid-Staten en de Commissie in kennis van de genomen maatregelen.

Artikel 60

  • 1 Ten aanzien van de produkten die op het tijdstip van toetreding onder een gemeenschappelijke ordening der markten vallen is de regeling die in de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling van toepassing is inzake douanerechten en heffingen van gelijke werking, kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking in de nieuwe Lid-Staten van toepassing met ingang van 1 februari 1973, behoudens het bepaalde in de artikelen 55 en 59.

  • 2 Ten aanzien van de produkten die op het tijdstip van toetreding niet onder een gemeenschappelijke ordening der markten vallen, zijn de bepalingen van Titel I inzake de geleidelijke afschaffing van de heffingen van gelijke werking als invoerrechten, van de kwantitatieve beperkingen en van de maatregelen van gelijke werking, niet van toepassing op deze heffingen, beperkingen en maatregelen wanneer zij op het tijdstip van de toetreding deel uitmaken van een nationale marktordening.

    Deze bepaling geldt slechts voor zover zulks noodzakelijk is om de handhaving van de nationale marktordening te waarborgen en totdat de gemeenschappelijke ordening der markten voor deze produkten van toepassing wordt.

  • 3 Uiterlijk op 1 februari 1973 passen de nieuwe Lid-Staten voor de landbouwprodukten die onder de gemeenschappelijke ordening der markten vallen de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief toe.

    Voor zover hieruit geen moeilijkheden voortvloeien voor de toepassing van de communautaire regeling, met name voor de werking van de gemeenschappelijke ordening der markten en van de in deze titel neergelegde overgangsregelingen, kan de Raad, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, een nieuwe Lid-Staat machtigen in deze nomenclatuur de bestaande nationale onderverdelingen over te nemen, die noodzakelijk zijn om te bewerkstelligen dat de geleidelijke aanpassing van het gemeenschappelijk douanetarief of de afschaffing van rechten binnen de Gemeenschap plaatsvindt overeenkomstig de in deze Akte neergelegde voorwaarden.

Artikel 61

  • 1 Het element ter bescherming van de verwerkende industrie dat in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de lasten ter zake van invoer uit derde landen voor produkten die vallen onder de gemeenschappelijke ordening der markten in de sectoren granen, rijst en verwerkte produkten op basis van groenten en fruit, wordt geheven bij invoer in de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling uit de nieuwe Lid-Staten.

  • 2 Voor de invoer in de nieuwe Lid-Staten wordt dit element bepaald door uit de op 1 januari 1972 geldende bescherming het element of de elementen ter bescherming van de verwerkende industrie te lichten.

    Dit element wordt of deze elementen worden geheven bij invoer uit de andere Lid-Staten en vervangen, wat de lasten ter zake van invoer uit derde landen betreft, het communautaire element van bescherming.

  • 3 Het bepaalde in artikel 59 is van toepassing op het in de leden 1 en 2 bedoelde element. De desbetreffende verlagingen of aanpassingen vinden echter voor de produkten van de sector granen en de sector rijst plaats aan het begin van het verkoopseizoen voor het betrokken basisprodukt.

Artikel 62

  • 1 De Raad stelt, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de bepalingen vast die nodig zijn ter uitvoering van deze Titel.

  • 2 De Raad kan, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering, met eenparigheid van stemmen overgaan tot de noodzakelijke aanpassingen van de regels neergelegd in de hoofdstukken 2, 3 en 4 van deze Titel, ingeval de noodzaak daartoe bestaat ten gevolge van een wijziging van de communautaire regeling.

Artikel 63

  • 1 Indien overgangsmaatregelen noodzakelijk zijn om de overgang van het in de nieuwe Lid-Staten geldende stelsel naar het stelsel dat voortvloeit uit de toepassing van de gemeenschappelijke ordening der markten overeenkomstig het bepaalde in deze Titel te vergemakkelijken, met name wanneer de toepassing van het nieuwe stelsel op de vastgestelde datum voor bepaalde produkten op aanzienlijke moeilijkheden zou stuiten, worden die maatregelen vastgesteld volgens de procedure van artikel 26 van Verordening No. 120/67/ EEG of, naar gelang van het geval, van het overeenkomstig artikel van de andere verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten. Deze maatregelen kunnen worden getroffen gedurende een tijdvak dat op 31 januari 1974 afloopt; zij kunnen slechts tot deze datum worden toegepast.

  • 2 Op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering, kan de Raad de in lid 1 bedoelde termijn met eenparigheid van stemmen verlengen tot 31 januari 1975.

Artikel 64

Het bepaalde in deze Titel doet geen afbreuk aan de mate waarin het handelsverkeer in landbouwprodukten is geliberaliseerd ingevolge de op 14 december 1965 ondertekende Overeenkomst tot instelling van een vrijhandelszone tussen Ierland en het Verenigd Koninkrijk en de daarmede verbonden Overeenkomsten.

HOOFDSTUK 2. Bepalingen betreffende bepaalde gemeenschappelijke marktordeningen

Afdeling 1. Groenten en fruit

Artikel 65

  • 1 Er wordt een compenserend bedrag vastgesteld voor groenten en fruit waarvoor:

    • a) de betrokken nieuwe Lid-Staat in de loop van het jaar 1971 kwantitatieve beperkingen of maatregelen van gelijke werking toepaste,

    • b) een gemeenschappelijke basisprijs is vastgesteld, en

    • c) de produktieprijs in deze nieuwe Lid-Staat aanmerkelijk hoger ligt dan de basisprijs van toepassing in de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling gedurende de periode voorafgaande aan de toepassing van de communautaire regeling op de nieuwe Lid-Staten.

  • 2 De in lid 1, sub c), bedoelde produktieprijs wordt berekend door de beginselen neergelegd in artikel 4, lid 2, van Verordening No. 159/66/EEG, houdende aanvullende bepalingen inzake de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit, toe te passen op de nationale gegevens van de betrokken nieuwe Lid-Staat.

  • 3 Het compenserende bedrag is slechts van toepassing gedurende het tijdvak waarin de basisprijs geldt.

Artikel 66

  • 1 Tot de eerste aanpassing is het compenserende bedrag dat van toepassing is in het handelsverkeer tussen enerzijds een nieuwe Lid-Staat waarin aan de voorwaarden genoemd in artikel 65, lid 1, is voldaan, en anderzijds de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling of een andere nieuwe Lid-Staat, met uitzondering van die bedoeld in de volgende alinea, dan wel derde landen, gelijk aan het verschil tussen de in artikel 65, lid 1 sub c) , bedoelde prijzen.

    Voor het handelsverkeer tussen twee nieuwe Lid-Staten waarin aan de voorwaarden genoemd in artikel 65, lid 1, is voldaan, is het compenserende bedrag gelijk aan het verschil tussen hun produktieprijzen. Het wordt niet toegepast indien dit verschil gering is.

    De in de bovenstaande alinea's bedoelde verschillen worden gecorrigeerd, voor zover zulks nodig is, met de invloed der douanerechten.

  • 2 Vervolgens wordt het compenserende bedrag jaarlijks op 1 januari met een vijfde van het oorspronkelijke bedrag verminderd. De eerste verlaging vindt plaats op 1 januari 1974.

    De bepalingen van artikel 52, lid 3, zijn van overeenkomstige toepassing. Het compenserende bedrag wordt op 1 januari 1978 afgeschaft.

Artikel 67

Voor de vaststelling van de invoerprijzen worden de in de nieuwe Lid-Staten waargenomen noteringen verminderd met:

  • a) het eventueel compenserende bedrag;

  • b) de rechten die van toepassing zijn bij invoer uit derde landen in deze Lid-Staten, in plaats van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief.

Artikel 68

De bepalingen inzake de gemeenschappelijke kwaliteitsnormen zijn op het in de handel brengen in het Verenigd Koninkrijk van de binnenlandse produktie niet eerder van toepassing dan vanaf:

  • a) 1 februari 1974 voor artisjokken, asperges, spruitjes, bleekselderij, witlof, knoflook en uien;

  • b) 1 februari 1975 voor bonen, sluitkool, wortelen, sla, krulandijvie en andijvie, doperwten, spinazie en aardbeien.

Afdeling 2. Wijn

Artikel 69

Tot en met 31 december 1975 zijn Ierland en het Verenigd Koninkrijk gemachtigd het gebruik van de samengestelde benamingen waarin het woord wijn voorkomt te handhaven voor de aanduiding van bepaalde dranken ten aanzien waarvan het gebruik van deze aanduiding niet verenigbaar is met de communautaire voorschriften. Deze afwijking is evenwel niet van toepassing voor de produkten die worden uitgevoerd naar de Lid-Staten van de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling.

Afdeling 3. Oliehoudende zaden

Artikel 70

  • 1 Voor oliehoudende zaden is het bepaalde in artikel 52 van toepassing op de afgeleide interventieprijzen.

  • 2 De interventieprijzen toepasselijk in de nieuwe Lid-Staten tot de eerste aanpassing worden vastgesteld volgens de in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten neergelegde regels, rekening houdend met de normale verhouding die moet bestaan tussen het voor oliehoudende zaden te verkrijgen inkomen en het inkomen uit de produktie van produkten die bij wisselbouw concurreren met deze zaden.

Artikel 71

Het bedrag van de steun voor oliehoudende zaden die in een nieuwe Lid-Staat zijn geoogst, wordt gecorrigeerd met het in die Lid-Staat toepasselijke compenserende bedrag, vermeerderd met de invloed van de daar toegepaste douanerechten.

Artikel 72

In het handelsverkeer wordt het compenserende bedrag slechts toegepast op de restituties toegekend bij de uitvoer van de in een nieuwe Lid-Staat geoogste oliehoudende zaden naar derde landen.

Afdeling 4. Granen

Artikel 74

De compenserende bedragen die gelden, in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten en tussen deze laatste en derde landen worden als volgt vastgesteld:

  • 1. Wat betreft granen waarvoor geen afgeleide interventieprijs voor de nieuwe Lid-Staten wordt vastgesteld, wordt het tot de eerste aanpassing toepasselijke compenserende bedrag afgeleid van het compenserende bedrag dat geldt voor de concurrerende graansoort waarvoor een afgeleide interventieprijs is vastgesteld, met inachtneming van de tussen de drempelprijzen van de betrokken graansoorten bestaande verhouding. Indien echter de verhouding tussen de drempelprijzen aanzienlijk afwijkt van de verhouding tussen de prijzen die zijn waargenomen op de markt van de betrokken nieuwe Lid-Staat, kan deze laatste verhouding in aanmerking worden genomen.

    Vervolgens worden de bedragen vastgesteld uitgaande van de in de eerste alinea bedoelde bedragen, volgens de in artikel 52 voor de aanpassing der prijzen neergelegde regels.

  • 2. Voor de produkten genoemd in artikel 1, sub c) en d) , van Verordening No. 120/67/EEG, wordt het compenserende bedrag afgeleid van het compenserende bedrag toepasselijk voor de graansoorten waarmede deze produkten zijn verbonden, met behulp van de coëfficiënten of de regels voor de vaststelling van de heffing, of het variabele element van de heffing, voor die produkten.

Afdeling 5. Varkensvlees

Artikel 75

  • 1 Bij de berekening van het compenserende bedrag dat van toepassing is per kilogram geslachte varkens wordt uitgegaan van de compenserende bedragen voor de hoeveelheid voedergraan die nodig is om in de Gemeenschap één kilogram varkensvlees te produceren.

  • 2 Voor de andere produkten dan geslachte varkens, genoemd in artikel 1, lid 1, van Verordening No. 121/67/EEG houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees, wordt het compenserende bedrag afgeleid van het bedrag bedoeld in lid 1, met behulp van de coëfficiënten waarvan gebruik wordt gemaakt voor de berekening van de heffing.

Artikel 76

  • 1 Tot en met 31 december 1975 kunnen produkten die niet beantwoorden aan het bepaalde in punt 23 van bijlage I van de richtlijn No. 64/433/EEG, inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees, in Denemarken, in Ierland en het Verenigd Koninkrijk door de interventiebureaus worden aangekocht.

  • 2 Tot en met 31 oktober 1974 is het Verenigd Koninkrijk gemachtigd het communautaire indelingsschema voor geslachte varkens niet toe te passen.

Afdeling 6. Eieren

Artikel 77

  • 1 Bij de berekening van het compenserende bedrag dat van toepassing is per kilogram eieren in de schaal wordt uitgegaan van de compenserende bedragen voor de hoeveelheid voedergranen die nodig is om in de Gemeenschap één kilogram eieren in de schaal te produceren.

  • 2 Bij de berekening van het compenserende bedrag dat van toepassing is per broedei wordt uitgegaan van de compenserende bedragen voor de hoeveelheid voedergranen die nodig is om in de Gemeenschap één broedei te produceren.

  • 3 Voor de produkten genoemd in artikel 1, lid 1 sub b), van Verordening No. 122/67/EEG houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren, wordt het compenserende bedrag afgeleid van het compenserende bedrag voor eieren in de schaal, met behulp van de coëfficiënten waarvan gebruik wordt gemaakt voor de berekening van de heffing.

Artikel 78

Ierland en het Verenigd Koninkrijk kunnen, ten aanzien van de handelsnormen voor eieren, op hun markt een indeling in vier, respectievelijk vijf gewichtsklassen handhaven, mits de commercialisatie van eieren die voldoen aan de communautaire normen niet wordt onderworpen aan beperkingen op grond van het feit dat de eieren volgens andere systemen zijn ingedeeld.

Afdeling 7. Slachtpluimvee

Artikel 79

  • 1 Bij de berekening van het compenserende bedrag dat van toepassing is per kilogram geslacht pluimvee wordt uitgegaan van de compenserende bedragen voor de hoeveelheid voedergranen die nodig is om in de Gemeenschap, al naar gelang van de soort, één kilogram geslacht pluimvee te produceren.

  • 2 Bij de berekening van het compenserende bedrag dat van toepassing is per kuiken wordt uitgegaan van de compenserende bedragen voor de hoeveelheid voedergranen die nodig is om in de Gemeenschap één kuiken te produceren.

  • 3 Voor de produkten genoemd in artikel 1, lid 2 sub d) , van Verordening No. 123/67/EEG houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector pluimvee, wordt het compenserende bedrag afgeleid van het compenserende bedrag voor geslacht pluimvee, met behulp van de coëfficiënten waarvan gebruik wordt gemaakt voor de berekening van de heffing.

Afdeling 8. Rijst

Artikel 80

De compenserende bedragen die van toepassing zijn in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten en tussen deze laatste en derde landen, worden als volgt vastgesteld:

  • 1. Voor rondkorrelige gedopte rijst, langkorrelige gedopte rijst en breukrijst, wordt het compenserende bedrag dat van toepassing is tot de eerste aanpassing, vastgesteld op de grondslag van het verschil tussen de drempelprijs en de gedurende een referentieperiode op de markt van de betrokken nieuwe Lid-Staat waargenomen marktprijzen.

    Vervolgens worden de bedragen vastgesteld uitgaande van die bedoeld in de eerste alinea en volgens de in artikel 52 voor de aanpassing van de prijzen vastgestelde regels.

  • 2. Voor padie, halfwitte rijst, volwitte rijst en de produkten, genoemd in artikel 1, lid 1 sub c) , van Verordening No. 359/67/EEG houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt, wordt het compenserende bedrag, voor elk van deze produkten, afgeleid van het compenserende bedrag voor het in lid 1 genoemde produkt waarmee het verband houdt, met behulp van de coëfficiënten voor de vaststelling van de heffing of van het variabele element van de heffing.

Afdeling 9. Suiker

Artikel 81

In de sector suiker zijn de artikelen 51 en 52 van toepassing op de afgeleide interventieprijs voor witte suiker, op de interventieprijs voor ruwe suiker en op de minimumprijs van suikerbieten.

Artikel 82

De compenserende bedragen die in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten, alsmede tussen deze laatste en derde landen van toepassing zijn, worden afgeleid:

  • a) voor de produkten, andere dan verse suikerbieten, genoemd in artikel 1, lid 1 sub b) , van Verordening No. 1009/67/EEG houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker, van het compenserende bedrag toepasselijk op het betrokken basisprodukt, volgens de regels die gelden voor de berekening van de heffing;

  • b) voor de produkten genoemd in artikel 1, lid 1 sub d) , van Verordening No. 1009/67/EEG, van het compenserende bedrag toepasselijk op het betrokken basisprodukt, volgens de regels voor de berekening:

    • van de heffing, ten aanzien van het bij invoer van toepassing zijnde compenserende bedrag,

    • van de restitutie, ten aanzien van het bij uitvoer van toepassing zijnde compenserende bedrag.

Artikel 83

Het in artikel 25, lid 3, van Verordening No. 1009/67/EEG bedoelde bedrag wordt in de nieuwe Lid-Staten gecorrigeerd met het overeenkomstig artikel 55, lid 2, berekende compenserende bedrag.

Afdeling 10. Levende planten en produkten van de bloementeelt

Artikel 84

De bepalingen inzake de gemeenschappelijke kwaliteitsnormen zijn op het in de handel brengen in het Verenigd Koninkrijk van de binnenlandse produktie niet eerder van toepassing dan vanaf 1 februari 1974 en voor snijbloemen niet eerder dan vanaf 1 februari 1975.

Afdeling 11. Melk en zuivelprodukten

Artikel 86

In het handelsverkeer tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten, alsmede tussen deze laatste en derde landen, worden de compenserende bedragen als volgt vastgesteld:

  • 1. Voor de andere hoofdprodukten dan die bedoeld in artikel 85 wordt het compenserende bedrag toepasselijk tot de eerste aanpassing, vastgesteld op de grondslag van het verschil tussen het prijspeil op de representatieve markt van de betrokken nieuwe Lid-Staat en het prijspeil op de representatieve markt van de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling in de loop van de representatieve periode die voorafgaat aan de toepassing van de communautaire regeling in de betrokken nieuwe Lid-Staat.

    Bij het vaststellen van de compenserende bedragen die gelden vanaf de eerste aanpassing, wordt rekening gehouden met het bedrag dat is vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de eerste alinea of in lid 3 en met de in artikel 52 neergelegde regels voor de aanpassing der prijzen.

  • 2. Voor de produkten die geen hoofdprodukten zijn, worden de compenserende bedragen afgeleid van het compenserende bedrag toepasselijk op het hoofdprodukt van de groep waartoe het betrokken produkt behoort, volgens de regels die gelden voor de berekening van de heffing.

  • 3. Indien de bepalingen van lid 1, eerste alinea, en van lid 2 niet kunnen worden toegepast of indien de toepassing daarvan leidt tot compenserende bedragen die abnormale prijsverhoudingen teweegbrengen, wordt het compenserende bedrag berekend uitgaande van de compenserende bedragen toepasselijk op boter en mager melkpoeder.

Artikel 87

  • 1 Indien vóór de toetreding in een nieuwe Lid-Staat een regeling: inzake de valorisatie van melk bestond die verschilt naar gelang van het gebruik, en indien de toepassing van artikel 86 tot moeilijkheden op de markt leidt, wordt het compenserende bedrag dat geldt tot de eerste aanpassing voor één of meer produkten die onder post 04.01 van het gemeenschappelijk douanetarief vallen, vastgesteld op de grondslag van het verschil tussen de marktprijzen.

    Daarna wordt het compenserende bedrag elk jaar aan het begin van een seizoen verminderd met een zesde van het oorspronkelijke bedrag; het compenserende bedrag wordt op 1 januari 1978 afgeschaft.

  • 2 Er worden passende maatregelen getroffen om distorsies van de mededinging te voorkomen die kunnen voortvloeien uit de toepassing van lid 1, hetzij voor de desbetreffende produkten, hetzij voor andere zuivelprodukten, en om rekening te houden met eventuele wijzigingen van de gemeenschappelijke prijs.

Artikel 88

  • 1 Ierland is gemachtigd een subsidie toe te kennen voor de consumptie van boter, voor zover zulks noodzakelijk is om gedurende de overgangsperiode een geleidelijke aanpassing van de door de consumenten betaalde prijs aan het peil van de in de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling bestaande prijs mogelijk te maken.

    Indien Ierland gebruik maakt van de in de eerste alinea bedoelde machtiging, kent zij een even hoge subsidie toe voor de consumptie van uit de andere Lid-Staten ingevoerde boter.

  • 2 Deze subsidie wordt afgeschaft in zes etappes die samenvallen met de etappes van de aanpassing van de boterprijs.

Artikel 89

  • 1 Tot en met 31 december 1975 is het in het Verenigd Koninkrijk en tot en met 31 december 1977 is het in Ierland toegestaan aan de consumenten melk als volle melk te leveren waarvan het vetgehalte 3,50% niet bereikt.

    De krachtens de vorige alinea als volle melk verkochte melk mag echter niet zijn afgeroomd. Overigens zijn de bepalingen inzake volle melk van toepassing op deze melk.

  • 2 Tot en met 31 december 1977 is Denemarken gemachtigd de exclusieve concessies voor de levering van melk die op de datum van toetreding in bepaalde gebieden bestonden te handhaven. De concessies die vóór 1 januari 1978 eindigen, kunnen niet worden verlengd.

Afdeling 12. Rundvlees

Artikel 91

  • 1 Het overeenkomstig artikel 55 voor volwassen runderen en kalveren berekende compenserende bedrag wordt, voor zover nodig, gecorrigeerd met de invloed van de douanerechten.

    Indien de invloed van het douanerecht dat van toepassing is in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten en tussen de nieuwe Lid-Staten onderling, het overeenkomstig artikel 55 berekende compenserende bedrag te boven gaat, wordt het douanerecht geschorst tot op een zodanig niveau dat de invloed ervan overeenkomt met dit compenserende bedrag.

  • 2 Ingeval van toepassing van artikel 10, lid 1 derde alinea of van artikel 11, lid 1, van Verordening (EEG) No. 805/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees, worden passende maatregelen getroffen ten einde de communautaire preferentie te handhaven en verleggingen van het handelsverkeer te voorkomen.

  • 3 Het compenserende bedrag voor de in de bijlage van Verordening (EEG) No. 805/68 genoemde produkten wordt vastgesteld rekening houdende met de in de leden 1 en 2 vermelde regels en met behulp van de regels voor de vaststelling van de heffingen voor deze produkten.

Artikel 92

Voor de produkten genoemd in artikel 1, sub b) en c) , van Verordening (EEG) No. 805/68 wordt de restitutie bij uitvoer uit de nieuwe Lid-Staten naar derde landen gecorrigeerd met de invloed van het verschil tussen de douanerechten die worden toegepast op de in de bijlage van genoemde verordening vermelde produkten bij invoer uit derde landen in de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling enerzijds en de nieuwe Lid-Staten anderzijds.

Artikel 93

Zolang het Verenigd Koninkrijk krachtens artikel 54 subsidies voor de produktie van slachtvee handhaaft, is Ierland gemachtigd om ter voorkoming van distorsies op de Ierse markt voor vee, de maatregelen inzake de uitvoer van rundvlees te handhaven die het vóór de toetreding, in samenhang met het in het Verenigd Koninkrijk toegepaste subsidiestelsel, toepaste.

Afdeling 13. Op basis van groenten en fruit verwerkte produkten

Artikel 94

De compenserende bedragen worden bepaald op de grondslag van de compenserende bedragen die, naar gelang van het geval, zijn vastgesteld voor suiker, glucose of glucosestroop, en volgens de regels voor de berekening:

  • van de heffing, wat betreft het compenserende bedrag dat bij invoer van toepassing is,

  • van de restitutie, wat betreft het compenserende bedrag dat bij uitvoer van toepassing is.

Afdeling 14. Vlas

Artikel 95

  • 1 Voor de nieuwe Lid-Staten wordt het steunbedrag voor vlas vastgesteld op de grondslag van het verschil tussen het door de vlasproducenten te verwerven inkomen en de inkomsten uit de voor deze produkten te verwachten marktprijs.

  • 2 Bij de bepaling van het door de vlasproducenten te verwerven inkomen wordt rekening gehouden met de prijs van de in de betrokken nieuwe Lid-Staat bij wisselbouw concurrerende produkten en met de in de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling bestaande verhouding tussen het inkomen uit de vlasproduktie en dat wat de produktie van concurrerende produkten oplevert.

Afdeling 15. Zaadgoed

Artikel 96

Wanneer steun bij de produktie van zaadgoed wordt toegekend, kan het bedrag van de steun voor de nieuwe Lid-Staten worden vastgesteld op een peil dat verschilt van het voor de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling vastgestelde peil, indien tevoren het inkomen van de producenten van een nieuwe Lid-Staat aanmerkelijk verschilde van het inkomen dat werd verworven door de producenten van de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling.

In dit geval moet bij de vaststelling van het bedrag van de steun voor de nieuwe Lid-Staat rekening worden gehouden met het tevoren door de producenten van zaaigoed verworven inkomen en met de noodzaak elke distorsie in de structuur van de produktie te voorkomen en dit bedrag geleidelijk nader te brengen tot het bedrag van de communautaire steun.

Afdeling 16. Landbouwprodukten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen welke niet onder Bijlage II van het E.E.G.-Verdrag vallen

Artikel 97

De compenserende bedragen worden bepaald op de grondslag van de compenserende bedragen die worden vastgesteld voor de basisprodukten en volgens de regels voor de berekening der restituties, voorzien in Verordening (EEG) No. 204/69 tot vaststelling van de algemene regels aangaande toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwprodukten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage II van het Verdrag vallen.

HOOFDSTUK 3. Bepalingen inzake de visserij

Afdeling 1. Gemeenschappelijke ordening der markten

Artikel 98

Voor visserijprodukten worden de artikelen 51 en 52 toegepast op de oriëntatieprijs. De prijsaanpassing vindt plaats aan het begin van het visseizoen en voor de eerste maal op 1 februari 1973.

Artikel 99

De compenserende bedragen worden, voor zover nodig, gecorrigeerd met de invloed van de douanerechten.

Afdeling 2. Visserijregeling

Artikel 100

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 2 van Verordening (EEG) No. 2141/70 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijk structuurbeleid in de visserijsector, zijn de Lid-Staten van de Gemeenschap tot en met 31 december 1982 gemachtigd de uitoefening van de visserij in het gedeelte der zee dat onder hun soevereiniteit of hun jurisdictie valt, en binnen een grens van zes zeemijlen, berekend vanaf de laagwaterlijn van de aan de kust gelegen Lid-Staat, ligt, te beperken tot de schepen waarvan de visserij-activiteit van oudsher in dat gedeelte der zee en vanuit de havens in het geografische kustgebied wordt uitgeoefend; de schepen uit andere gebieden van Denemarken mogen echter hun visserij-activiteit in de wateren van Groenland verder uitoefenen, en wel uiterlijk tot en met 31 december 1977.

    Indien de Lid-Staten zich op deze afwijking beroepen, mogen zij geen minder beperkende maatregelen betreffende de visserijvoorwaarden in die wateren treffen dan die welke daadwerkelijk van toepassing waren bij de toetreding.

  • 2 Het bepaalde in lid 1 en in artikel 101 laat de bijzondere visrechten waarop elk der oorspronkelijke Lid-Staten en der nieuwe Lid-Staten zich op 31 januari 1971 kon beroepen jegens één of meer andere Lid-Staten onverlet; de Lid-Staten kunnen zich op die rechten beroepen zolang in de betrokken gebieden een afwijkende regeling geldt. Wat evenwel de wateren van Groenland betreft, vervallen de bijzondere rechten op de voor die rechten vastgestelde data.

  • 3 Indien een Lid-Staat zijn visserij grenzen in sommige gebieden op twaalf zeemijlen brengt, worden de binnen het gebied van twaalf mijlen bestaande visserijpraktijken gehandhaafd, zodat er ten opzichte van de op 31 januari 1971 bestaande situatie geen stap terug wordt gedaan.

  • 4 Ten einde het mogelijk te maken dat in de Gemeenschap een bevredigend algemeen evenwicht inzake uitoefening van de visserij tijdens de in lid 1 bedoelde periode tot stand wordt gebracht, behoeven de Lid-Staten geen volledig gebruik te maken van de mogelijkheden die krachtens lid 1, eerste alinea, bestaan ten aanzien van bepaalde gebieden van het gedeelte der zee dat onder hun soevereiniteit of hun jurisdictie valt.

    De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de maatregelen die zij daartoe vaststellen; op verslag van de Commissie beziet de Raad de situatie en doet hij, op grond daarvan, zo nodig aanbevelingen aan de Lid-Staten.

Artikel 101

De in artikel 100 bedoelde grens van zes zeemijlen wordt voor de volgende gebieden uitgebreid tot twaalf zeemijlen:

  • 1. Denemarken:

    • - de Faeröer,

    • - Groenland,

    • - de westkust van Thyborøn tot Blaavands Huk.

  • 2. Frankrijk:

    De kust van de departementen Manche, Ille-et-Vilaine, Côtes-du-Nord, Finistère en Morbihan.

  • 3. Ierland:

    • - de noord- en de westkust, van Lough Foyle tot Cork Harbour in het zuidwesten,

    • - de oostkust, van Carlingford Lough tot Carnsore Point, voor de vangst van schaal-, schelp- en weekdieren („shellfish”).

  • 4. Verenigd Koninkrijk:

    • - de Shetland-eilanden en de Orkaden,

    • - Noord-en Oost-Schotland, van Kaap Wrath tot Berwick,

    • - Noordoost-Engeland, van de Coquet-rivier tot Flamborough Head,

    • - het Zuidwesten, van Lyme Regis tot Hartland Point (met inbegrip van twaalf zeemijlen rondom Lundy Island),

    • - het Graafschap Down.

Artikel 102

Uiterlijk vanaf het zesde jaar na de toetreding stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, de voorwaarden vast voor de uitoefening van de visserij, ten einde de bescherming van de visbanken en het behoud van de biologische rijkdommen van de zee te waarborgen.

Artikel 103

Vóór 31 december 1982 brengt de Commissie bij de Raad verslag uit over de economische en sociale ontwikkeling van de kustgebieden der Lid-Staten en over de visstand. Aan de hand van dit verslag en van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, bestudeert de Raad, op voorstel van de Commissie, de bepalingen die zouden kunnen volgen op de afwijkingen die gelden tot en met 31 december 1982.

HOOFDSTUK 4. Andere bepalingen

Afdeling 1. Veterinaire maatregelen

Artikel 104

De Richtlijn No. 64/432/EEG van de Raad inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens wordt toegepast met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • 1. Tot en met 31 december 1977 zijn de nieuwe Lid-Staten gemachtigd om, met eerbiediging van de algemene regels van het E.E.G.-Verdrag, hun nationale regelingen te handhaven voor de invoer van runderen en varkens bestemd voor fokkerij, gebruik of slacht, met uitzondering, voor wat Denemarken betreft, van slachtrunderen.

    In het kader van deze regelingen zal worden gestreefd naar aanpassingen ten einde de geleidelijke ontwikkeling van het handelsverkeer te waarborgen; te dien einde worden deze regelingen onderworpen aan een onderzoek in het Permanent Veterinair Comité.

  • 2. Tot en met 31 december 1977 kennen de Lid-Staten van bestemming de Lid-Staten van waaruit runderen worden verzonden de afwijking toe bedoeld in artikel 7, lid 1 punt A onder a) , van de richtlijn.

  • 3. Tot en met 31 december 1977 zijn de nieuwe Lid-Staten gemachtigd de methoden te handhaven die zij op hun grondgebied toepassen om een rundveebeslag officieel tuberculosevrij of brucellosevrij te verklaren in de zin van artikel 2 van de richtlijn, onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van de richtlijn inzake de aanwezigheid van tegen brucellose ingeënte dieren. De bepalingen inzake de voor de dieren die binnen de Gemeenschap worden verhandeld voorgeschreven tests blijven van toepassing, onder voorbehoud van het bepaalde in de leden 4 en 6.

  • 4. Tot en met 31 december 1977 kan de uitvoer van runderen uit Ierland naar het Verenigd Koninkrijk plaatsvinden:

    • a) in afwijking van de bepalingen van de richtlijn inzake brucellose; de bepalingen inzake de voor de dieren die binnen de Gemeenschap worden verhandeld voorgeschreven tests blijven van toepassing bij de uitvoer van niet-gecastreerde runderen;

    • b) in afwijking van de bepalingen van de richtlijn inzake tuberculose, mits er bij de uitvoer een verklaring wordt afgelegd waaruit blijkt dat het uitgevoerde dier afkomstig is van een officieel tuberculosevrij verklaard rundveebeslag volgens de in Ierland geldende methodes;

    • c) in afwijking van de bepalingen van de richtlijn inzake de verplichting gebruiks- en fokdieren te scheiden van slachtdieren.

  • 5. Tot en met 31 december 1975 is Denemarken gemachtigd alttuberculine te gebruiken in afwijking van het bepaalde in bijlage B van de richtlijn.

  • 6. Tot aan de inwerkingtreding van de communautaire voorschriften betreffende het in de handel brengen in de Lid-Staten wat betreft de aangelegenheden die onder de richtlijn vallen, zijn Ierland en het Verenigd Koninkrijk gemachtigd hun nationale regelingen te handhaven die gelden voor het handelsverkeer tussen Ierland en Noord-Ierland.

De desbetreffende Lid-Staten nemen passende maatregelen ten einde deze afwijking te beperken tot bovengenoemd handelsverkeer.

Artikel 105

De Richtlijn No. 64/433/EEG inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees wordt toegepast met inachtneming van de navolgende bepalingen:

Tot en met 31 december 1977 zijn Ierland en het Verenigd Koninkrijk, voor wat Noord-Ierland betreft, gemachtigd bij de invoer van vers vlees hun nationale regeling betreffende de bescherming tegen mond- en klauwzeer te handhaven, met eerbiediging van de algemene bepalingen van het E.E.G.-Verdrag.

Artikel 106

Voor de afloop van de in de artikelen 104 en 105 bedoelde termijnen vindt een onderzoek van de toestand in de Gemeenschap in haar geheel en in de verschillende delen daarvan plaats in het licht van de ontwikkeling op veterinair gebied.

Uiterlijk op 1 juli 1976 legt de Commissie de Raad een verslag voor en voor zover nodig passende voorstellen waarbij rekening wordt gehouden met deze ontwikkeling.

Titel III. Buitenlandse betrekkingen

HOOFDSTUK 1. Overeenkomsten van de gemeenschappen met bepaalde derde landen

Artikel 108

  • 1 De nieuwe Lid-Staten passen onmiddellijk na de toetreding de bepalingen van de in lid 3 genoemde overeenkomsten toe, rekening houdend met de overgangsmaatregelen en aanpassingen die nodig zouden kunnen blijken en die zullen worden opgenomen in met de derde landen, waarmede overeenkomsten worden gesloten, te sluiten Protocollen. Deze Protocollen zullen aan de laatstbedoelde overeenkomsten worden gehecht.

  • 2 Deze overgangsmaatregelen ten aanzien waarvan rekening zal worden gehouden met de overeenkomstige binnen de Gemeenschap aanvaarde maatregelen en die de geldigheidsduur daarvan niet mogen overschrijden, dienen te bewerkstelligen dat de Gemeenschap in haar betrekkingen met de met haar door overeenkomst verbonden derde landen geleidelijk een eenvormige regeling toepast en dat de rechten en verplichtingen van de Lid-Staten aan elkaar gelijk worden.

  • 3 Het bepaalde in de leden 1 en 2 is van toepassing op de met Griekenland, Turkije, Tunesië, Marokko, Israël, Spanje en Malta gesloten overeenkomsten.

    Deze bepalingen zijn eveneens van toepassing op de overeenkomsten die de Gemeenschap tot aan de inwerkingtreding van deze Akte met andere landen die tot het Middellandse-Zeegebied behoren, sluit.

HOOFDSTUK 2. Betrekkingen met de geassocieerde Afrikaanse Staten en Madagaskar en met bepaalde ontwikkelingslanden van het Gemenebest

Artikel 109

  • 1 De regelingen die voortvloeien uit de op 29 juli 1969 ondertekende Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de met deze Gemeenschap geassocieerde Afrikaanse Staten en Madagaskar, alsmede uit de op 24 september 1969 ondertekende Overeenkomst waarbij een Associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Republiek Tanzania, de Republiek Oeganda en de Republiek Kenya, zijn niet van toepassing in de betrekkingen tussen de nieuwe Lid-Staten en de krachtens bovenbedoelde overeenkomsten met de Gemeenschap geassocieerde Staten.

    De nieuwe Lid-Staten behoeven niet toe te treden tot het op 29 juli 1969 ondertekende Akkoord betreffende de produkten die onder de bevoegdheid vallen van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.

  • 2 Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 110 en 111, zijn de produkten van oorsprong uit de in lid 1 bedoelde geassocieerde Staten, bij invoer in de nieuwe Lid-Staten onderworpen aan de regeling welke vóór de toetreding op deze produkten van toepassing was.

  • 3 Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 110 en 111, zijn de produkten van oorsprong uit de in bijlage VI van deze Akte bedoelde onafhankelijke landen van het Gemenebest bij invoer in de Gemeenschap onderworpen aan de regeling welke vóór de toetreding op deze produkten van toepassing was.

Artikel 110

Op de produkten van de lijst van bijlage II van het E.E.G.-Verdrag die onder een gemeenschappelijke marktordening vallen en op de produkten die bij invoer in de Gemeenschap als gevolg van de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid aan een specifieke regeling zijn onderworpen, passen de nieuwe Lid-Staten wanneer deze produkten van oorsprong zijn uit de in artikel 109, lid 1, bedoelde geassocieerde Staten of uit de in artikel 109, lid 3, bedoelde onafhankelijke landen van het Gemenebest bij invoer de communautaire regeling toe onder de voorwaarden als omschreven in deze Akte, behoudens de volgende bepalingen:

  • a) wanneer de gemeenschapsregeling de heffing van douanerechten bij invoer uit derde landen voorschrijft, passen de nieuwe Lid-Staten, behoudens het bepaalde in artikel 111, de tariefregeling toe, die zij vóór de toetreding toepasten;

  • b) voor wat de beschermende elementen andere dan douanerechten betreft, stelt de Raad, indien dit noodzakelijk is, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de aanpassingen van de gemeenschapsregelingen vast die kunnen waarborgen dat de invoer van deze produkten geschiedt onder soortgelijke voorwaarden als die welke vóór de toetreding bestonden.

Artikel 111

Indien de aanpassing aan het gemeenschappelijk douanetarief in een nieuwe Lid-Staat tot een verlaging van het douanerecht leidt, wordt het aldus verlaagde nieuwe douanerecht toegepast op de invoer bedoeld in de artikelen 109 en 110.

Artikel 112

  • 1 De produkten welke in het Verenigd Koninkrijk worden ingevoerd gedurende de periode tot aan de krachtens artikel 115 vastgestelde data en die van oorsprong zijn uit de in artikel 109, lid 3, bedoelde onafhankelijke landen van het Gemenebest, kunnen niet worden beschouwd als zich daar in het vrije verkeer bevindend in de zin van artikel 10 van het E.E.G-Verdrag, wanneer zij weer worden uitgevoerd naar een andere nieuwe Lid-Staat of naar de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling.

  • 2 De gedurende deze zelfde periode in de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling ingevoerde produkten die van oorsprong zijn uit de in artikel 109, lid 1, bedoelde geassocieerde Staten, kunnen niet worden beschouwd als zich daar in het vrije verkeer bevindend in de zin van artikel 10 van het E.E.G.-Verdrag, wanneer zij weer worden uitgevoerd naar de nieuwe Lid-Staten.

  • 3 De Commissie kan, indien er geen gevaar voor verlegging van het handelsverkeer bestaat, en met name in geval van geringe ongelijkheden in de invoerstelsels afwijkingen van de leden 1 en 2 vaststellen.

Artikel 113

  • 1 Onmiddellijk na de toetreding stellen de nieuwe Lid-Staten de oorspronkelijke Lid-Staten en de Commissie in kennis van de bepalingen betreffende de regeling die zij toepassen bij de invoer van produkten van oorsprong of van herkomst uit de in artikel 109, lid 3, bedoelde onafhankelijke landen van het Gemenebest, alsmede uit de geassocieerde Staten bedoeld in artikel 109, lid 1.

  • 2 Onmiddellijk na de toetreding stelt de Commissie de nieuwe Lid-Staten in kennis van de interne of verdragsrechtelijke bepalingen betreffende de regeling die van toepassing is op de invoer in de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling, van produkten van oorsprong of van herkomst uit de in artikel 109, lid 3, bedoelde onafhankelijke Staten van het Gemenebest, alsmede uit de geassocieerde Staten bedoeld in artikel 109, lid 1.

Artikel 114

Bij vaststelling van de door de Raad te nemen besluiten en door het Comité van het Europees Ontwikkelingsfonds te geven adviezen, in het kader van het op 29 juli 1969 ondertekende Intern Akkoord inzake maatregelen en procedures nodig ter toepassing van de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de met deze Gemeenschap geassocieerde Afrikaanse Staten en Madagaskar, van het op 29 juli 1969 ondertekende Intern Akkoord betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap en van het op 24 september 1969 ondertekende Intern Akkoord inzake maatregelen en procedures nodig ter toepassing van de Overeenkomst waarbij een Associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Republiek Tanzania, de Republiek Oeganda en de Republiek Kenya, worden alleen de stemmen van de oorspronkelijke Lid-Staten geteld, overeenkomstig, al naargelang van het geval, hetzij de stemmenweging die vóór de toetreding gold voor de berekening van de gekwalificeerde meerderheid, hetzij artikel 13, lid 3, van bovengenoemd Intern Akkoord betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap.

Artikel 115

  • 2 Ingevoerde produkten van oorsprong uit de in artikel 109, lid 3, bedoelde onafhankelijke landen van het Gemenebest die vóór deze datum hun betrekkingen met de Gemeenschap op een andere grondslag hebben geregeld dan op die van een associatie, zijn in de nieuwe Lid-Staten, vanaf de datum waarop de door hen met de Gemeenschap gesloten overeenkomst van kracht wordt en voor de niet daaronder vallende aangelegenheden, echter onderworpen aan de derde landen regeling die voor hen geldt, met inachtneming van de overgangsbepalingen van deze Akte.

  • 3 Na raadpleging van de Commissie kan de Raad met eenparigheid van stemmen besluiten de in lid 1 genoemde termijn te verlengen, indien de in artikel 62, tweede alinea, van de op 29 juli 1969 ondertekende Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de met deze Gemeenschap geassocieerde Afrikaanse Staten en Madagaskar of in artikel 36, tweede alinea, van de op 24 september 1969 ondertekende Overeenkomst waarbij een Associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Republiek Tanzania, de Republiek Oeganda en de Republiek Kenya, bedoelde overgangsmaatregelen worden toegepast en wel voor het tijdvak waarvoor deze overgangsmaatregelen van kracht zijn.

HOOFDSTUK 3. Betrekkingen met Papoea-Nieuw-Guinea

Artikel 116

  • 1 Het bepaalde in artikel 109, lid 3, en in de artikelen 110 tot en met 113 is tot en met 31 december 1977 van toepassing op de produkten van oorsprong of van herkomst uit Papoea-Nieuw-Guinea die worden ingevoerd in het Verenigd Koninkrijk.

  • 2 Deze regeling kan worden herzien, met name indien dit gebied vóór 1 januari 1978 zijn onafhankelijkheid verkrijgt. De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie, in voorkomend geval, de passende bepalingen vast die nodig mochten blijken.

Titel IV. Associatie van de landen en gebieden overzee

Artikel 117

  • 1 De associatie van de niet-Europese gebieden die bijzondere betrekkingen onderhouden met het Verenigd Koninkrijk en van het Frans-Britse Condominium van de Nieuwe Hebriden, als bedoeld in artikel 24, lid 2, wordt, krachtens een besluit van de Raad dat berust op artikel 136 van het E.E.G.-Verdrag, op zijn vroegst van kracht op 1 februari 1975.

  • 2 De nieuwe Lid-Staten behoeven niet toe te treden tot het op 14 december 1970 ondertekende Akkoord inzake de handel met de landen en gebieden overzee in de produkten die onder de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal vallen.

Artikel 118

Het bepaalde in het derde deel van Protocol No. 22 betreffende de betrekkingen tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Geassocieerde Afrikaanse Staten en Madagaskar, en de onafhankelijke ontwikkelingslanden van het Gemenebest gelegen in Afrika, in de Indische Oceaan, in de Stille Oceaan en in het Caribische gebied, is van toepassing zowel op de landen en gebieden overzee bedoeld in artikel 117 als op de niet-Europese landen en gebieden die bijzondere betrekkingen onderhouden met de oorspronkelijke Lid-Staten.

Artikel 119

  • 1 De regeling die voortvloeit uit het besluit van de Raad van 29 september 1970 betreffende de Associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap is niet van toepassing ten aanzien van de betrekkingen tussen deze landen en gebieden en de nieuwe Lid-Staten.

  • 2 De produkten van oorsprong uit de met de Gemeenschap geassocieerde landen en gebieden zijn bij invoer in de nieuwe Lid-Staten onderworpen aan de regeling welke vóór de toetreding op deze produkten van toepassing was.

    De produkten van oorsprong uit de niet-Europese gebieden die bijzondere betrekkingen onderhouden met het Verenigd Koninkrijk en uit het Frans-Britse Condominium van de Nieuwe Hebriden, als bedoeld in artikel 24, lid 2, zijn bij invoer in de Gemeenschap onderworpen aan de regeling die vóór de toetreding op deze produkten van toepassing was.

    De artikelen 110 tot en met 114 zijn van toepassing.

  • 3 Het bepaalde in dit artikel is van toepassing tot en met 31 januari 1975. Indien artikel 115, lid 3, wordt toegepast, kan deze termijn worden verlengd volgens de procedure en onder de voorwaarden voorzien in dat artikel.

Titel V. Kapitaalverkeer

Artikel 120

  • 1 Met inachtneming van de in de artikelen 121 tot en met 126 neergelegde voorwaarden en termijnen, kunnen de nieuwe Lid-Staten de vrijmaking van het kapitaalverkeer uitstellen, welke is voorgeschreven in de eerste richtlijn van de Raad, van 11 mei 1960, voor de uitvoering van artikel 67 van het E.E.G.-Verdrag, en in de tweede richtlijn van de Raad, van 18 december 1962, ter aanvulling en wijziging van de eerste richtlijn voor de uitvoering van artikel 67 van het E.E.G.-Verdrag.

  • 2 De nieuwe Lid-Staten en de Commissie plegen te gelegener tijd het nodige overleg over de wijze van toepassing van de liberalisatie- of versoepelingsmaatregelen waarvan de tenuitvoerlegging krachtens de volgende bepalingen kan worden uitgesteld.

Artikel 121

  • 1 Denemarken kan:

    • a) gedurende twee jaar vanaf de toetreding de vrijmaking uitstellen van de door niet-ingezetenen van in Deense kronen luidende en in Denemarken ter beurze verhandelde obligaties, met inbegrip van de in- en uitvoer van de betreffende effecten;

    • b) gedurende vijf jaar vanaf de toetreding de vrijmaking uitstellen van de verwerving door ingezetenen van Denemarken van ter beurze verhandelde buitenlandse effecten en van de terugkoop uit het buitenland van ter beurze verhandelde Deense effecten, geheel of gedeeltelijk luidende in buitenlandse valuta, met inbegrip van de in- en uitvoer van de betreffende effecten.

  • 2 Denemarken zal vanaf de toetreding overgaan tot geleidelijke vrijmaking van de in lid 1, sub a) , bedoelde transacties.

Artikel 122

  • 1 Ierland kan:

    • a) gedurende twee jaar vanaf de toetreding de vrijmaking uitstellen van directe investeringen in de Lid-Staten door ingezetenen van Ierland en van de liquidatie van directe investeringen in de Lid-Staten door ingezetenen van Ierland;

    • b) gedurende dertig maanden vanaf de toetreding de vrijmaking uitstellen van de volgende categorieën van kapitaalverkeer van persoonlijke aard:

      • overmakingen van aan emigrerende Ierse ingezetenen toebehorend kapitaal, die niet samenhangen met het vrij verkeer van werknemers; in laatstbedoeld geval worden zij op het tijdstip van toetreding vrijgemaakt;

      • schenkingen en giften, bruidsschatten, successierechten en niet met het vrij verkeer van werknemers samenhangende beleggingen in onroerende goederen; laatstbedoelde beleggingen worden op het tijdstip van toetreding vrijgemaakt;

    • c) gedurende vijf jaar vanaf de toetreding, de vrijmaking uitstellen van de in lijst B bij de in artikel 120 bedoelde richtlijnen genoemde transacties door ingezetenen van Ierland.

  • 2 Ierland erkent dat het wenselijk is om vanaf de toetreding over te gaan tot een belangrijke versoepeling van de regels betreffende de in lid 1, sub a) , bedoelde transacties, en zal het nodige in het werk stellen om de daartoe vereiste maatregelen te treffen.

Artikel 124

  • 1 Het Verenigd Koninkrijk kan:

    • a) gedurende twee jaar vanaf de toetreding de vrijmaking uitstellen van directe investeringen in de Lid-Staten door ingezetenen van het Verenigd Koninkrijk en van de liquidatie van directe investeringen in de Lid-Staten door ingezetenen van het Verenigd Koninkrijk.

    • b) gedurende dertig maanden vanaf de toetreding de vrijmaking uitstellen van de volgende categorieën van kapitaalverkeer van persoonlijke aard:

      • overmakingen van aan emigrerende ingezetenen van het Verenigd Koninkrijk toebehorend kapitaal, die niet samenhangen met het vrij verkeer van werknemers; in laatstbedoeld geval warden zij op het tijdstip van toetreding vrijgemaakt;

      • schenkingen en giften, bruidsschatten, successierechten en niet met het vrij verkeer van werknemers samenhangende beleggingen in onroerende goederen; de laatstbedoelde beleggingen worden op het tijdstip van toetreding vrijgemaakt;

    • c) gedurende vijf jaar vanaf de toetreding de vrijmaking uitstellen van de in lijst B bij de in artikel 120 bedoelde richtlijnen genoemde transacties door ingezetenen van het Verenigd Koninkrijk.

  • 2 Het Verenigd Koninkrijk zal vanaf de toetreding overgaan tot een belangrijke versoepeling van de regels betreffende de in lid 1, sub a) , bedoelde transacties.

Artikel 125

Zo de omstandigheden zulks toelaten, verwezenlijken de nieuwe Lid-Staten de vrijmaking van de in de artikelen 121 tot en met 124 genoemde categorieën van kapitaalverkeer vóór de afloop van de in die artikelen gestelde termijnen.

Artikel 126

Voor de toepassing van deze Titel kan de Commissie het Monetair Comité raadplegen en ieder dienstig voorstel bij de Raad indienen.

Titel VI. Financiële bepalingen

Artikel 127

Het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen, hierna „besluit van 21 april 1970” genoemd, wordt toegepast met inachtneming van de volgende bepalingen.

Artikel 128

De ontvangsten bedoeld in artikel 2 van het besluit van 21 april 1970 omvatten eveneens:

  • a) bij die, welke landbouwheffingen worden genoemd, de ontvangsten afkomstig van elk compenserend bedrag geheven bij de invoer uit hoofde van de artikelen 47 en 55 van de vaste elementen welke worden toegepast in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten alsmede tussen de nieuwe Lid-Staten uit hoofde van artikel 61;

  • b) bij die, welke douanerechten worden genoemd, de douanerechten geheven door de nieuwe Lid-Staten in het handelsverkeer met landen die geen lid zijn, alsmede de douanerechten geheven in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten alsook tussen de nieuwe Lid-Staten.

Artikel 129

  • 1 De financiële bijdragen van de Lid-Staten, bedoeld in artikel 3, lid 2, van het besluit van 21 april 1970, worden op de volgende wijze verdeeld:

    • - tussen de nieuwe Lid-Staten:

      Denemarken........................................................

      2,46 %

      Ierland.................................................................

      0,61 %

      Verenigd Koninkrijk..............................................

      19,32 %

    • - en tussen de oorspronkelijke Lid-Staten volgens de verdeelsleutel van artikel 3, lid 2, van het besluit van 21 april 1970, na aftrek van de bovenbedoelde financiële bijdragen van de nieuwe Lid-Staten.

  • 2 Voor het jaar 1973 worden voor de berekening van de schommelingen bedoeld in artikel 3, lid 3, van het besluit van 21 april 1970, als referentie genomen:

    • voor de nieuwe Lid-Staten, de in lid 1 genoemde percentages;

    • voor de oorspronkelijke Lid-Staten, hun aandeel van het voorgaande jaar, met inachtneming van de bovenbedoelde percentages van de nieuwe Lid-Staten.

Artikel 130

De eigen middelen, alsmede de financiële bijdragen en, eventueel, de in artikel 4, leden 2, 3 en 4, van het besluit van 21 april 1970 bedoelde bijdragen, zijn door de nieuwe Lid-Staten slechts verschuldigd tot een bedrag van:

  • 45,0% in 1973

  • 56,0% in 1974

  • 67,5% in 1975

  • 79,5% in 1976

  • 92,0% in 1977

Artikel 131

  • 1 Vanaf 1 januari 1978 zijn de eigen middelen alsmede, in voorkomend geval, de bijdragen bedoeld in artikel 4, leden 2, 3 en 4, van het besluit van 21 april 1970, geheel verschuldigd door de nieuwe Lid-Staten, onder voorbehoud van de volgende bepalingen:

    • a) de verhoging van het door iedere nieuwe Lid-Staat uit hoofde van eigen middelen en bijdragen voor het jaar 1978 te betalen aandeel in verhouding tot het voor 1977 verschuldigde aandeel, mag niet hoger zijn dan 2/5 van het verschil tussen het aandeel verschuldigd uit hoofde van eigen middelen en van bijdragen voor 1977 en het aandeel dat iedere nieuwe Lid-Staat zou hebben moeten betalen uit dienzelfden hoofde, voor hetzelfde jaar, indien dit aandeel was berekend volgens het voor de oorspronkelijke Lid-Staten vanaf 1978 door het besluit van 21 april 1970 voorziene stelsel;

    • b) voor het jaar 1979 mag de verhoging van het aandeel van iedere nieuwe Lid-Staat in verhouding tot 1978 niet groter zijn dan de verhoging van 1978 in verhouding tot 1977.

  • 2 De Commissie gaat over tot de voor de toepassing van dit artikel noodzakelijke berekeningen.

Artikel 132

Tot en met 31 december 1979 wordt het gedeelte van de begroting der Gemeenschappen dat door de toepassing van de artikelen 130 en 131 eventueel niet is gedekt, opgenomen in het bedrag dat voor de oorspronkelijke Lid-Staten voortvloeit uit de verdeling overeenkomstig artikel 129. Het aldus verkregen totale bedrag wordt tussen de oorspronkelijke Lid-Staten verdeeld overeenkomstig het besluit van 21 april 1970.

Titel VII. Andere bepalingen

Artikel 133

De in de lijst in bijlage VII van deze Akte genoemde besluiten zijn ten aanzien van de nieuwe Lid-Staten van toepassing, op de wijze als bepaald in die bijlage.

Artikel 134

  • 1 De Commissie zal samen met de betrokken Regeringen in de vijf jaren, die volgen op de toetreding, nagaan of de bestaande maatregelen die voortvloeien uit de in de nieuwe Lid-Staten geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, die, zo zij na de toetreding zouden zijn ingevoerd, onder artikel 67 van het E.G.K.S.-Verdrag zouden zijn gevallen, in vergelijking met de in de oorspronkelijke Lid-Staten geldende regels, zouden kunnen leiden tot ernstige distorsies in de concurrentieverhoudingen van de kolenmijn- en staalindustrie, in de gemeenschappelijke markt of op de uitvoermarkten. De Commissie kan, na raadpleging van de Raad, de betrokken Regeringen alle maatregelen voorstellen die zij passend acht om deze maatregelen te corrigeren of de gevolgen daarvan te compenseren.

  • 2 Tot en met 31 december 1977 kunnen de door de ondernemingen toegepaste prijzen voor de verkoop van staal op de Ierse markt, teruggerekend op de grondslag gekozen voor het opstellen van de prijsschaal, niet lager zijn dan de prijzen neergelegd in die schaal voor vergelijkbare transacties, tenzij de Commissie, in overeenstemming met de Ierse Regering, daarvoor toestemming heeft gegeven, onverminderd het bepaalde in artikel 60, lid 2 sub b) laatste alinea, van het E.G.K.S.-Verdrag.

  • 3 Indien beschikking No. 1/64 van de Hoge Autoriteit van 15 januari 1964 houdende verbod van aanpassing aan prijsaanbiedingen voor ijzer- en staalprodukten en ruwijzer uit landen en gebieden met staatshandel na de toetreding wordt verlengd, is dit verbod tot en met 31 december 1975 niet van toepassing op de produkten die zijn bestemd voor de Deense markt.

Artikel 135

  • 1 Tot en met 31 december 1977 kan een nieuwe Lid-Staat, in geval van ernstige en mogelijk aanhoudende moeilijkheden in een sector van het economisch leven, alsmede van moeilijkheden die de economische toestand van een bepaalde streek ernstig kunnen verstoren, machtiging vragen om vrijwaringsmaatregelen te nemen, waardoor de toestand wederom in evenwicht kan worden gebracht en de betrokken sector kan worden aangepast aan de economie van de gemeenschappelijke markt.

  • 2 Op verzoek van de betrokken Staat stelt de Commissie door middel van een spoedprocedure onverwijld de vrijwaringsmaatregelen vast welke zij noodzakelijk acht, waarbij zij de voorwaarden en de wijze van toepassing nader aangeeft.

  • 3 De overeenkomstig lid 2 toegestane maatregelen kunnen afwijkingen van de regels van het E.E.G.-Verdrag en van deze Akte inhouden, voor zover en voor zolang deze strikt noodzakelijk zijn ter bereiking van de in lid 1 bedoelde doelstellingen. Bij voorrang moeten die maatregelen worden gekozen die de werking van de gemeenschappelijke markt het minst verstoren.

  • 4 Onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde procedure kan een oorspronkelijke Lid-Staat verzoeken gemachtigd te worden vrijwaringsmaatregelen te treffen ten opzichte van één of meer nieuwe Lid-Staten.

Artikel 136

  • 1 Indien de Commissie tot en met 31 december 1977 op verzoek van een Lid-Staat of van enige andere belanghebbende constateert dat tussen de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en de nieuwe Lid-Staten of tussen de nieuwe Lid-Staten onderling dumping wordt toegepast, doet zij aan hem of hen die zich aan deze praktijken schuldig maken, aanbevelingen ten einde daaraan een eind te maken.

    Ingeval deze praktijken voortduren, machtigt de Commissie de benadeelde Lid-Staat of Lid-Staten tot het nemen van beschermende maatregelen waarvan zij de voorwaarden en de wijze van toepassing bepaalt.

  • 2 Voor de toepassing van het onderhavige artikel op de in bijlage II van het E.E.G.-Verdrag genoemde produkten beoordeelt de Commissie alle omstandigheden, met name het peil van de prijzen waartegen de invoer van andere herkomst op de betrokken markt plaatsvindt, met inachtneming van de bepalingen van het E.E.G.-Verdrag inzake de landbouw en in het bijzonder het bepaalde in artikel 39.

Artikel 137

  • 1 In afwijking van artikel 136 kan Ierland tot en met 31 december 1977 in uiterst dringende gevallen zelf de noodzakelijke maatregelen nemen. Zij brengt deze maatregelen onmiddellijk ter kennis van de Commissie, die kan besluiten tot afschaffing of wijziging ervan.

Artikel 138

In afwijking van artikel 95, tweede alinea, van het E.E.G.-Verdrag, kan Denemarken tot en met 30 juni 1974 de bijzondere accijnzen handhaven op tafelwijn die in flessen of in andere soortgelijke emballages wordt ingevoerd.

VIJFDE DEEL. BEPALINGEN BETREFFENDE DE TENUITVOERLEGGING VAN DEZE AKTE

Titel I. Het in werking stellen van de instellingen

Artikel 139

  • 1 Onmiddellijk na de toetreding wijzen de Parlementen van de nieuwe Lid-Staten hun afgevaardigden naar de Vergadering aan,

  • 2 De Vergadering komt uiterlijk één maand na de toetreding bijeen. Zij brengt in haar Reglement van Orde de door de toetreding, noodzakelijk geworden aanpassingen aan.

Artikel 140

  • 1 Vanaf het tijdstip der toetreding wordt het voorzitterschap van de Raad uitgeoefend door het lid van de Raad dat, overeenkomstig artikel 2 van de oorspronkelijke versie van het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben, het voorzitterschap dient uit te oefenen. Na afloop van dit mandaat wordt het voorzitterschap uitgeoefend in de volgorde van de Lid-Staten die is vastgesteld in bovengenoemd artikel, gewijzigd bij artikel 11.

  • 2 De Raad brengt in zijn Reglement van Orde de aanpassingen, aan, welke door de toetreding noodzakelijk zijn geworden.

Artikel 141

  • 1 De Voorzitter, de Vice-Voorzitters en de leden van de Commissie worden benoemd onmiddellijk na de toetreding. De Commissie treedt in functie op de vijfde dag na de benoeming harer leden. Op hetzelfde tijdstip eindigt het mandaat van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.

  • 2 De Commissie brengt in haar Reglement van Orde de aanpassingen aan, welke door de toetreding noodzakelijk zijn geworden.

Artikel 142

  • 1 Onmiddellijk na de toetreding wordt het Hof van Justitie aangevuld door de benoeming van nieuwe rechters ten einde het aantal rechters op negen te brengen, zoals is bepaald in artikel 17 van deze Akte.

  • 2 De ambtstermijn van één van de overeenkomstig lid 1 benoemde rechters loopt op 6 oktober 1976 af. Deze rechter wordt bij loting aangewezen. De ambtstermijn van de andere rechter loopt af op 6 oktober 1979.

  • 3 Onmiddellijk na de toetreding wordt een derde advocaat-generaal benoemd. Zijn ambtstermijn loopt op 6 oktober 1979 af.

  • 4 Het Hof brengt in zijn reglement voor de procesvoering de aanpassingen aan, welke door de toetreding noodzakelijk zijn geworden. Het aldus aangepaste reglement voor de procesvoering moet door de Raad met eenparigheid van stemmen worden goedgekeurd.

  • 5 Voor het wijzen van vonnis in zaken die op 1 januari 1973 bij het Hof aanhangig zijn en waarvoor de mondelinge procedure vóór deze datum is geopend, komen het Hof in voltallige zitting of de Kamers bijeen in de samenstelling van voor de toetreding en passen zij het reglement voor de procesvoering toe zoals dit op 31 december 1972 gold.

Artikel 143

Onmiddellijk na de toetreding wordt het Economisch en Sociaal Comité aangevuld door de benoeming van tweeënveertig leden die alle sectoren van het economische en sociale leven van de nieuwe Lid-Staten vertegenwoordigen. Het mandaat van de aldus benoemde leden eindigt terzelfder tijd als het mandaat van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.

Artikel 144

Onmiddellijk na de toetreding wordt het Raadgevend Comité van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal aangevuld door de benoeming van extra-leden. Het mandaat van de aldus benoemde leden eindigt terzelfder tijd als het mandaat van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.

Artikel 145

De leden van het Wetenschappelijk en Technisch Comité worden onmiddellijk na de toetreding benoemd volgens de procedure van artikel 134 van het E.G.A.-Verdrag. Het Comité treedt in functie op de vijfde dag na de benoeming van zijn leden. Tegelijkertijd eindigt het mandaat van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.

Artikel 146

Onmiddellijk na de toetreding wordt het Monetair Comité aangevuld door de benoeming van de leden die de nieuwe Lid-Staten vertegenwoordigen. Hun mandaat verstrijkt terzelfder tijd als het mandaat van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.

Artikel 147

De door de toetreding noodzakelijk geworden aanpassingen van de statuten en van de Reglementen van Orde van de bij de oorspronkelijke Verdragen ingestelde Comités geschieden zo spoedig mogelijk na de toetreding.

Artikel 148

  • 1 Voor wat de in bijlage VIII vermelde Comités betreft, verstrijkt het mandaat der nieuwe leden tegelijk met dat van de leden die op het tijdstip van de toetreding zitting hebben in een dezer Comités.

  • 2 De in bijlage IX vermelde Comités worden volledig vernieuwd op het tijdstip van de toetreding.

Titel II. Toepassing van de besluiten der instellingen

Artikel 149

Vanaf het tijdstip der toetreding wordt ervan uitgegaan dat de richtlijnen en beschikkingen in de zin van artikel 189 van het E.E.G.-Verdrag en van artikel 161 van het E.G.A.-Verdrag, alsmede de aanbevelingen en beschikkingen in de zin van artikel 14 van het E.G.K.S.-Verdrag, eveneens tot de nieuwe Lid-Staten zijn gericht, en dat hun daarvan kennis is gegeven, voor zover van deze richtlijnen, aanbevelingen en beschikkingen aan alle oorspronkelijke Lid-Staten kennis is gegeven.

Artikel 150

De toepassing in elke nieuwe Lid-Staat van de in de lijst die is opgenomen in bijlage X van deze Akte voorkomende besluiten wordt uitgesteld tot de in die lijst vermelde data.

Artikel 151

  • 1 Tot 1 februari 1973 worden uitgesteld:

    • a) de toepassing op de nieuwe Lid-Staten van de communautaire regelingen die zijn ingesteld voor de produktie van en de handel in landbouwprodukten en voor het handelsverkeer in bepaalde goederen die vervaardigd zijn uit landbouwprodukten waarvoor een bijzondere regeling geldt;

    • b) de toepassing op de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling van de wijzigingen die in deze regelingen zijn aangebracht bij deze Akte, met inbegrip van die welke voortvloeien uit artikel 153.

  • 3 Tot en met 31 januari 1973 geldt voor het handelsverkeer tussen een nieuwe Lid-Staat enerzijds, en de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling, de overige nieuwe Lid-Staten of derde landen anderzijds, de regeling die vóór de toetreding van toepassing was.

Artikel 152

De nieuwe Lid-Staten stellen de maatregelen in werking die nodig zijn om vanaf het tijdstip van toetreding uitvoering te geven aan de richtlijnen en beschikkingen in de zin van artikel 189 van het E.E.G.-Verdrag en van artikel 161 van het E.G.A.-Verdrag, alsmede aan de beschikkingen en aanbevelingen in de zin van artikel 14 van het E.G.K.S.-Verdrag, tenzij in de lijst die is opgenomen in bijlage XI of in andere bepalingen van de onderhavige Akte een bepaalde termijn is vastgesteld.

Artikel 153

  • 1 De niet in deze Akte of de bijlagen daarvan vervatte aanpassingen van de besluiten van de Instellingen der Gemeenschappen, die door de Instellingen vóór de toetreding worden verricht volgens de in lid 2 vastgestelde procedure om die besluiten in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de onderhavige Akte, met name die welke voorkomen in het Vierde Deel daarvan, treden in werking op het tijdstip van toetreding.

  • 2 De daartoe noodzakelijke bepalingen worden door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, of door de Commissie vastgesteld, naargelang de oorspronkelijke besluiten door de ene dan wel door de andere Instelling zijn aangenomen.

Artikel 154

In afwijking van artikel 3, lid 3, zijn de beginselen betreffende de algemene regelingen inzake regionale steun, die zijn uitgewerkt in het kader van de toepassing van de artikelen 92, 93 en 94 van het E.E.G.-Verdrag en die zijn vervat in de mededeling van de Commissie van 23 juni 1971, alsmede in de resolutie van 20 oktober 1971 van de Vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten, in het kader van de Raad bijeen, uiterlijk vanaf 1 juli 1973 van toepassing op de nieuwe Lid-Staten.

Deze bepalingen worden aangevuld ten einde rekening te houden met de nieuwe situatie van de Gemeenschap na de toetreding, opdat alle Lid-Staten zich te dien aanzien in dezelfde toestand bevinden.

Artikel 155

De vóór de toetreding aanvaarde teksten van de besluiten van de Instellingen der Gemeenschappen en die door de Raad of de Commissie in de Deense en de Engelse taal zijn vastgesteld, zijn vanaf het tijdstip van toetreding op gelijke wijze authentiek als de in de vier oorspronkelijke talen vastgestelde teksten. Zij worden in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt, wanneer de teksten in de oorspronkelijke talen aldus zijn bekendgemaakt.

Artikel 156

Van de op het tijdstip van toetreding bestaande overeenkomsten, besluiten en onderling samenhangende gedragingen die ingevolge de toetreding onder de werkingssfeer van artikel 65 van het E.G.K.S.-Verdrag vallen, moet aan de Commissie kennis worden gegeven binnen een termijn van ten hoogste drie maanden, te rekenen vanaf de toetreding. Alleen overeenkomsten en besluiten waarvan kennis is gegeven, blijven voorlopig van kracht totdat de Commissie heeft beslist.

Artikel 157

De wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voor de bescherming van de gezondheid van de bevolking en van de werknemers op het grondgebied van de nieuwe Lid-Staten tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren, worden, overeenkomstig artikel 33 van het E.G.A.-Verdrag, door deze Staten aan de Commissie medegedeeld binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de toetreding.

Titel III. Slotbepalingen

Artikel 159

De Regering van de Franse Republiek zendt aan de Regeringen van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en van de verdragen waarbij dit Verdrag is gewijzigd toe.

Artikel 160

De Regering van de Italiaanse Republiek zendt aan de Regeringen van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland een voor eensluidend gewaarmerkt af schrift in de Duitse, de Franse, de Italiaanse en de Nederlandse taal toe van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de verdragen tot wijziging of aanvulling daarvan.

De teksten van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en van het Verdrag tot oprichting, van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, alsmede van de verdragen tot wijziging of aanvulling daarvan, die zijn opgesteld in de Deense, de Engelse, de Ierse en de Noorse taal, worden aan de onderhavige Akte gehecht. De teksten, die zijn opgesteld in de Deense, de Engelse en de Ierse taal, zijn op gelijke wijze authentiek als de oorspronkelijke teksten van bovengenoemde Verdragen.

Artikel 161

De Secretaris-Generaal van de Raad der Europese Gemeenschappen zal een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de internationale overeenkomsten die zijn nedergelegd in het archief van het Secretariaat-Generaal, aan de Regeringen van de nieuwe Lid-Staten toezenden.

BIJLAGE IV. Lijst van produkten, bedoeld in artikel 32 van de Akte van toetreding (produkten van het Gemenebest ten aanzien waarvan op overeenkomsten berustende preferentiemarges bestaan in het Verenigd Koninkrijk)

[Red: De bijlage is gepubliceerd op: http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=OJ:L:1972:073:FULL&from=EN.]

Protocol No. 1. betreffende de Statuten van de Europese Investeringsbank

Eerste deel. Aanpassing van de Statuten van de Europese Investeringsbank

Tweede deel. Andere bepalingen

Artikel 10

  • 1 De nieuwe Lid-Staten verrichten, uiterlijk twee maanden na het tijdstip van toetreden, de stortingen die zijn voorgeschreven in artikel 5, lid 1, van de Statuten van de Bank, zoals dit is gewijzigd bij artikel 3 van dit Protocol. Deze stortingen moeten geschieden in hun nationale valuta. Eén vijfde van de storting zal plaatsvinden in liquide middelen en de rest in de vorm van renteloos schatkistpapier; de betaling van deze rest, in vier gelijke delen, vervalt, respectievelijk negen, zestien, drieëntwintig en dertig maanden na het tijdstip van toetreding. Dit schatkistpapier kan geheel of gedeeltelijk vóór de vervaldatum worden afgelost, zulks in onderling overleg tussen de Bank en de betrokken nieuwe Lid-Staat. De betalingen in liquide middelen en de opbrengst van het schatkistpapier bij aflossing moeten vrij converteerbaar zijn.

  • 2 De bepalingen van artikel 7 van de Statuten van de Bank zijn van toepassing op alle door de nieuwe Lid-Staten uit hoofde van dit artikel in hun nationale valuta verrichte stortingen. Alle aanpassingen betreffende nog niet afgelost schatkistpapier vinden plaats op de vervaldatum of op het tijdstip van vervroegde aflossing van dit papier.

Artikel 11

  • 1 De nieuwe Lid-Staten dragen aan de per 31 december van het jaar voorafgaande aan de toetreding vastgestelde statutaire reserve en de voorzieningen die gelijkwaardig zijn aan reserves, zoals deze voorkomen in de goedgekeurde balans van de Bank, de met de volgende percentages van deze reserves overeengekomen bedragen bij:

    Verenigd Koninkrijk

    30%

    Denemarken

    4%

    Ierland

    1%

  • 2 De bedragen van de in het onderhavige artikel bedoelde stortingen worden berekend in rekeneenheden nadat de jaarbalans van de Bank voor het jaar voorafgaand aan de toetreding is goedgekeurd.

  • 3 De storting van deze bedragen vindt plaats in vijf gelijke delen uiterlijk twee, negen, zestien, drieëntwintig en dertig maanden na de toetreding. Elke van deze vijf delen wordt gestort in vrij converteerbare nationale valuta van elk van de nieuwe Lid-Staten.

Artikel 12

  • 1 Onmiddellijk na de toetreding vult de Raad van Gouverneurs de Raad van Bewind aan door de benoeming van:

    • 3 bewindvoerders aangewezen door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland;

    • 1 bewindvoerder aangewezen door het Koninkrijk Denemarken;

    • 1 bewindvoerder aangewezen door Ierland;

    • 1 bewindvoerder aangewezen door het Groothertogdom Luxemburg;

    • 2 plaatsvervangers aangewezen door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

  • 2 De ambtsperiode van de aldus benoemde bewindvoerders en plaatsvervangers loopt af aan het einde van de jaarvergadering van de Raad van Gouverneurs tijdens welke het jaarverslag over het boekjaar 1977 wordt behandeld.

  • 3 Aan het einde van de jaarvergadering tijdens welke het jaarverslag over het boekjaar 1972 wordt behandeld, benoemt de Raad van Gouverneurs voor een ambtsperiode van vijf jaar:

    • 3 bewindvoerders aangewezen door de Bondsrepubliek Duitsland;

    • 3 bewindvoerders aangewezen door de Franse Republiek;

    • 3 bewindvoerders aangewezen door de Italiaanse Republiek;

    • 1 bewindvoerder aangewezen door het Koninkrijk België;

    • 1 bewindvoerder aangewezen door het Koninkrijk der Nederlanden;

    • 1 bewindvoerder aangewezen door de Commissie;

    • 2 plaatsvervangers aangewezen door de Bondsrepubliek Duitsland;

    • 2 plaatsvervangers aangewezen door de Franse Republiek;

    • 2 plaatsvervangers aangewezen door de Italiaanse Republiek;

    • 1 plaatsvervanger in onderlinge overeenstemming aangewezen door de Benelux-landen;

    • 1 plaatsvervanger aangewezen door de Commissie.

Artikel 13

Onmiddellijk na de toetreding wordt de Directie aangevuld door de benoeming van een Vice-President. Zijn ambtsperiode loopt te zelf der tijd af als de ambtsperiode van de leden van de Directie die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.

Protocol No. 2. betreffende de Faeröer

Artikel 1

Zolang de Deense Regering de in de artikelen 25, 26 en 27 van de Akte van toetreding bedoelde verklaringen niet heeft afgelegd en uiterlijk tot en met 31 december 1975 behoeft de douaneregeling die op de datum van toetreding van toepassing is op de invoer in de andere gebieden van Denemarken van produkten van oorsprong en van herkomst uit de Faeröer niet te worden gewijzigd.

De produkten die in overeenstemming met bovenbedoelde regeling uit de Faeröer in de andere gebieden van Denemarken worden ingevoerd kunnen niet worden beschouwd als zich in deze Staat in het vrije verkeer bevindend in de zin van artikel 10 van het E.E.G.-Verdrag wanneer zij weer worden uitgevoerd naar een andere Lid-Staat.

Artikel 2

Indien de Deense Regering de in artikel 1 bedoelde verklaringen aflegt, zijn de bepalingen van de Akte van toetreding van toepassing op de Faeröer met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • - de invoer in de Faeröer is onderworpen aan de douanerechten die van toepassing zouden zijn geweest, indien het Verdrag en het besluit betreffende de toetreding vanaf 1 januari 1973 zouden zijn toegepast;

  • - de Instellingen van de Gemeenschap zullen in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten voor visserijprodukten naar passende oplossingen streven voor de specifieke problemen van de Faeröer;

  • - de autoriteiten van de Faeröer kunnen onder communautair toezicht passende maatregelen handhaven ten einde de voorziening van de bevolking van de Faeröer met melk tegen redelijke prijzen te handhaven.

Artikel 3

Indien de Deense Regering gedurende het in artikel 1 bedoelde tijdvak de Raad ervan in kennis stelt dat zij ingevolge een beslissing die de plaatselijke Regering van de Faeröer heeft genomen niet in staat is de in artikel 1 bedoelde verklaringen af te leggen, beziet de Raad op verzoek van de Deense Regering de aldus in het leven geroepen situatie. De Raad besluit op voorstel van de Commissie inzake de regelingen die dienen te worden getroffen om de problemen op te lossen die deze toestand voor de Gemeenschap en met name voor Denemarken en de Faeröer doet rijzen.

Artikel 4

De Deense onderdanen die op de Faeröer woonachtig zijn, worden slechts als onderdanen van een Lid-Staat in de zin van de oorspronkelijke Verdragen beschouwd vanaf de datum waarop deze oorspronkelijke Verdragen op deze eilanden van toepassing worden.

Artikel 5

De in artikel 1 bedoelde verklaringen moet gelijktijdig worden afgelegd en kunnen slechts leiden tot een gelijktijdige toepassing van de oorspronkelijke Verdragen op de Faeröer.

Protocol No. 3. betreffende de Kanaal-eilanden en het eiland Man

Artikel 1

  • 1 De communautaire regeling inzake douane-aangelegenheden en inzake kwantitatieve beperkingen en met name die vervat in de Akte van toetreding, is ten aanzien van de Kanaal-eilanden en het eiland Man onder dezelfde voorwaarden van toepassing als die welke voor het Verenigd Koninkrijk gelden. In het bijzonder worden de douanerechten en de heffingen van gelijke werking tussen deze gebieden en de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en tussen deze gebieden en de nieuwe Lid-Staten geleidelijk verlaagd overeenkomstig het ritme bepaald in de artikelen 32 en 36 van de Akte van toetreding. Het gemeenschappelijk douanetarief en het eengemaakte E.G.K.S.-tarief worden geleidelijk toegepast overeenkomstig het ritme, bepaald in de artikelen 39 en 59 van de Akte van toetreding, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 109, 110 en 119 van deze Akte.

  • 2 Voor landbouwprodukten en voor door verwerking daarvan verkregen produkten, waarvoor een speciale regeling van het handelsverkeer bestaat, gelden ten aanzien van derde landen de in de communautaire regeling vastgelegde heffingen en andere invoermaatregelen die door het Verenigd Koninkrijk moeten worden toegepast.

    Tevens zijn die bepalingen van de communautaire regeling en met name van de Akte van toetreding van toepassing die nodig zijn om het vrije verkeer en de inachtneming van de normale concurrentievoorwaarden in het handelsverkeer van deze produkten mogelijk te maken.

    Op voorstel van de Commissie bepaalt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen onder welke voorwaarden de in de voorgaande alinea's bedoelde bepalingen op deze gebieden van toepassing zijn.

Artikel 2

Aan de rechten die de onderdanen van deze gebieden in het Verenigd Koninkrijk hebben verkregen, wordt geen afbreuk gedaan door de Akte van toetreding. De communautaire bepalingen betreffende het vrije verkeer van personen en diensten zijn echter niet op hen van toepassing.

Artikel 3

De bepalingen van het E.G.A.-Verdrag die voor personen of ondernemingen in de zin van artikel 196 van dat Verdrag gelden, zijn op deze personen of ondernemingen van toepassing, wanneer zij in bovengenoemde gebieden zijn gevestigd.

Artikel 4

De autoriteiten van deze gebieden behandelen alle natuurlijke of rechtspersonen van de Gemeenschap op dezelfde wijze.

Artikel 5

Indien zich bij toepassing van de in dit Protocol neergelegde regeling van de ene of de andere zijde moeilijkheden voordoen in de betrekkingen tussen de Gemeenschap en deze gebieden, stelt de Commissie onverwijld aan de Raad de vrijwaringsmaatregelen voor die zij nodig acht, waarbij zij de voorwaarden en de wijze van toepassing aangeeft.

De Raad besluit binnen een maand met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Artikel 6

In de zin van dit Protocol wordt als onderdaan van de Kanaaleilanden of van het eiland Man beschouwd iedere burger van het Verenigd Koninkrijk of van zijn koloniën die deze hoedanigheid bezit op grond van de omstandigheid dat een van zijn ouders of een van zijn grootouders op het desbetreffende eiland is geboren, geadopteerd, genaturaliseerd of daar in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven; in dit opzicht wordt evenwel iemand niet als onderdaan van deze gebieden beschouwd indien hijzelf, een van zijn ouders of een van zijn grootouders in het Verenigd Koninkrijk is geboren, geadopteerd, genaturaliseerd of daar in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven. Als onderdaan wordt evenmin beschouwd degene die in welk tijdvak dan ook gedurende vijf jaar in het Verenigd Koninkrijk woonachtig is geweest.

Van de administratieve bepalingen om de identiteit van deze personen vast te stellen wordt aan de Commissie kennis gegeven.

Protocol No. 6. betreffende bepaalde kwantitatieve beperkingen die van belang zijn voor Ierland

I. Ierland

1.

De in Ierland geldende kwantitatieve beperkingen op de invoer van de volgende produkten worden geleidelijk opgeheven door de opening van onderstaande globale contingenten:

Periode

Kousen 1) ex post 60.03 en ex post 60.04 van het G.D.T.

Veren voor voertuigen 2) ex post 73.35 van het G.D.T.

Bougies en metalen onderdelen daarvan ex post 85.08 D van het G.D.T.

Bezems en borstels met een waarde van ten minste £ 1,50 per dozijn ex post 96.01 en ex post 96.02 van het G.D.T.

Bezems en borstels met een waarde van minder dan £ 1,50 per dozijn ex post 96.01 en ex post 96.02 van het G.D.T.

 

Aantal paren

£

Aantal stuks

Aantal stuks

Aantal stuks

1 jan. 1973 t/m 30 juni 1973

2 000 000

50 000

300 000

130 000

600 000

1 juli 1973 t/m 30 juni 1974

5 000 000

150 000

900 000

460 000

1 600 000

1 juli 1974 t/m 30 juni 1975

6 000 000

200 000

1 250 000

660 000

2 200 000

1) Het contingent geldt voor kousen en panties, sokken daaronder niet begrepen, volledig of in hoofdzaak van zijde of van kunstvezels, met een waarde van ten hoogste £ 2,50 per dozijn paar.

2) Het contingent geldt voor veren en veerbladen van gewalst ijzer of gewalst: staal, voor voertuigen.

Deze beperkingen worden op 1 juli 1975 afgeschaft.

2.

Ierland wordt gemachtigd voor superfosfaat van post 31.03 A I van het gemeenschappelijk douanetarief ten aanzien van andere landen dan het Verenigd Koninkrijk een invoercontingent te handhaven. De omvang van dit contingent wordt, op de grondslag van de Ierse produktie die is waargenomen in 1970, vastgesteld op:

  • 3% van de omvang van deze produktie in 1973,

  • 6% van de omvang van deze produktie in 1974,

  • de helft van 8 % van de omvang van deze produktie voor het eerste halfjaar van 1975.

Dit contingent wordt op 1 juli 1975 opgeheven.

3.

Ierland wordt gemachtigd tot 1 juli 1975 de kwantitatieve beperkingen op de uitvoer naar de andere Lid-Staten ten aanzien van de onderstaande produkten te handhaven:

No. van het gemeenschappelijk douanetarief

Omschrijving

ex 41.01

Huiden en vellen, ongelooid (vers, gezouten gedroogd, gekalkt of gepekeld - „pickled” -), ongelooide schapevachten daaronder begrepen:

- Huiden en vellen, ongelooid (vers, gezouten, gedroogd, gekalkt of gepekeld - „pickled” -), van schapen, ongelooide schapevachten daaronder begrepen

44.01

Brandhout, in ronde en in andere blokken, rijshout, takkenbossen; houtafval, zaagsel daaronder begrepen

44.03

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst of ruw behakt of ontdaan van het spint

44.04

Hout, enkel vierkant gehakt of vierkant bezaagd

44.05

Hout, enkel overlangs gezaagd of enkel gesneden of geschild, met een dikte van meer dan 5 mm

ex 74.01

Kopersteen of ruw steen; ruw of gezuiverd koper; resten en afvallen, van koper:

- Resten en afvallen, van koper

ex 75.01

Nikkelmatten, nikkelspijs en andere tussenprodukten van de nikkelmetallurgie; ruw nikkel (met uitzondering van de anoden bedoeld bij post 75.05); resten en afvallen, van nikkel:

- Resten en afvallen, van nikkel

76.01

Ruw aluminium; resten en afvallen, van aluminium:

 

B. Resten en afvallen

78.01

Ruw lood (ook indien zilverhoudend); resten en afvallen, van lood:

 

B. Resten en afvallen

79.01

Ruw zink; resten en afvallen, van zink:

B. Resten en afvallen

Protocol no. 7. betreffende de invoer van motorvoertuigen en de motorvoertuigenassemblage-industrie in Ierland

Artikel 1

Ierland wordt gemachtigd om tot 1 januari 1985 de regeling inzake de assemblage van motorvoertuigen en de invoer daarvan, hierna het „Scheme” genoemd, die wordt toegepast overeenkomstig het bepaalde in de „Motor Vehicles (Registration of Importers) Act 1968”, hierna de „Act” genoemd, te handhaven.

Artikel 2

  • 1 Vanaf de toetreding zijn alle importeurs-assembleurs van in de Gemeenschap vervaardigde merken van motorvoertuigen, die in het kader van de „Act” zijn geregistreerd en die blijven voldoen aan de eisen inzake registratie, gemachtigd om, zonder beperkingen, reeds geassembleerde voertuigen van oorsprong uit de andere Lid-Staten van in die Staten vervaardigde merken in te voeren.

  • 2 Met ingang van 1 januari 1974 past Ierland, in het kader van de tarief verlagingen waartoe dit land overgaat krachtens artikel 32 van de Akte van toetreding, een niet-discriminerende tariefregeling toe op voertuigen die worden ingevoerd door de in lid 1 bedoelde importeurs-assembleurs.

  • 3 Ierland behoudt de mogelijkheid om de fiscale elementen in de douanerechten op motorvoertuigen en delen en onderdelen daarvan, te vervangen door binnenlandse belastingen die stroken met artikel 95 van het E.E.G.-Verdrag en met artikel 38 van de Akte van toetreding. Deze belastingen mogen in het bijzonder geen enkele discriminatie inhouden tussen de rechten die gelden voor:

    • de in Ierland vervaardigde delen en onderdelen en de uit de andere Lid-Staten ingevoerde delen en onderdelen;

    • de in Ierland geassembleerde motorvoertuigen en de geassembleerde motorvoertuigen die uit de andere Lid-Staten worden ingevoerd;

    • de in Ierland vervaardigde of uit de andere Lid-Staten ingevoerde delen en onderdelen en de in Ierland geassembleerde of uit de andere Lid-Staten ingevoerde motorvoertuigen.

Artikel 3

  • 1 Met ingang van 1 januari 1974 geldt de in artikel 2, lid 2, bedoelde tariefregeling eveneens voor een globaal contingent dat Ierland vanaf de toetreding ten aanzien van de overige Lid-Staten opent voor motorvoertuigen van oorsprong uit de Gemeenschap die niet vallen onder de bijzondere regeling van het „Scheme”.

  • 2 De omvang van dit contingent wordt jaarlijks vastgesteld op de grondslag van een percentage van het aantal motorvoertuigen dat het voorgaande jaar in Ierland werd geassembleerd. Dit percentage bedraagt 3 in 1973 en stijgt jaarlijks met één punt, zodat het in 1984 14% bereikt.

    Ierland mag dit contingent over de volgende categorieën motorvoertuigen verdelen:

    • -

      I. Personenauto's

      • a) met een cilinderinhoud van ten hoogste 1.500 cc

      • b) met een cilinderinhoud van meer dan 1.500 cc

    • -

      II. Bedrijfsautomobielen

      • a) met een gewicht van hoogstens 3,5 ton in ledige toestand;

      • b) met een gewicht van meer dan 3,5 ton in ledige toestand.

    Het gewicht in ledige toestand zal worden bepaald aan de hand van de regels inzake indeling van de voertuigen die worden gebruikt voor de Ierse wegenbelasting.

  • 3 Binnen deze onderverdeling kan Ierland de volgende hoeveelheden vaststellen:

    Categorie IPersonenauto's 85% van het globale contingent, als volgt onderverdeeld:

    I. a) (tot en met 1.500 cc) . . . . . . . . . .

    75%

    I. b) (meer dan 1.500 cc) . . . . . . . . . .

    25%

    Categorie IIBedrijfsvoertuigen 15% van het globale contingent, als volgt onderverdeeld:

    II. a) (tot en met 3,5 ton) . . . . . . . . . .

    75%

    II. b) (meer dan 3,5 ton) . . . . . . . . . .

    25%

  • 4 Indien tijdens de periode waarin de contingentenregeling van toepassing is, blijkt dat het contingent niet volledig wordt benut om redenen die verband houden met de verdeling van het contingent overeenkomstig de voorgaande bepalingen kan de Commissie, na raadpleging van de Ierse Regering, de maatregelen aangeven die door de Ierse Regering moeten worden getroffen om volledige benutting van het globale contingent te vergemakkelijken.

Artikel 4

Indien zich bij de toepassing van dit Protocol, en met name van artikel 2, lid 1, concurrentiedistorsies tussen de in Ierland gevestigde importeurs-assembleurs voordoen waardoor de geleidelijke overgang van de bij de toetreding geldende regeling naar de regeling die in overeenstemming is met de bepalingen van het E.E.G.-Verdrag, in gevaar zou kunnen komen, kan de Commissie de Ierse Regering machtigen, de nodige maatregelen te nemen om de situatie weer in evenwicht te brengen. Die maatregelen mogen de einddatum voor de afschaffing van het „Scheme” niet in het geding brengen.

Artikel 5

Ierland brengt in het „Scheme” alle aanvullende wijzigingen aan ten einde de overgang van de bij de toetreding geldende regeling naar de regeling die strookt met het E.E.G.-Verdrag, te vergemakkelijken.

Protocol No. 8. betreffende fosfor van onderverdeling C IV van post No. 28.04 van het gemeenschappelijk douanetarief

1.

Met ingang van 1 januari 1974 en tot en met 31 december 1977, wordt het Verenigd Koninkrijk gemachtigd een jaarlijks tariefcontingent voor fosfor van onderverdeling C IV van post No. 28.04 van het gemeenschappelijk douanetarief te openen, waarvan de omvang overeenstemt met de behoeften van dat land, doch dat 40.000 ton per jaar niet overschrijdt.

2.

Gedurende de jaren 1974, 1975 en 1976 zal voor dit contingent een nulrecht gelden.

De Raad kan met eenparigheid van stemmen besluiten tot wijziging van het recht voor dit tariefcontingent, met inachtneming van de mededingings-, de bevoorradings- en de produktievoorwaarden op de fosformarkt.

3.

Voor 1977 stelt de Raad met eenparigheid van stemmen het recht voor dit contingent vast. Blijft zulk een besluit uit, dan geldt voor het contingent een recht dat gelijk is aan de helft van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

4.

Met ingang van 1 januari 1978 past het Verenigd Koninkrijk het recht van het gemeenschappelijk douanetarief toe.

5.

Het Verenigd Koninkrijk past met ingang van 1 april 1973 een nulrecht toe op de invoer van fosfor uit de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling.

Protocol No. 9. betreffende aluminiumoxyde en aluminiumhydroxyde van onderverdeling A van post No. 28.20 van het gemeenschappelijk douanetarief

1.

Uiterlijk op 1 januari 1975 wordt het autonome recht van het gemeenschappelijk douanetarief voor aluminiumoxyde en aluminiumhydroxyde van onderverdeling A van post No. 28.20 van het gemeenschappelijk douanetarief voor onbepaalde tijd geschorst tot 5,5%.

2.

De nieuwe Lid-Staten gaan op 1 januari 1976 over tot de eerste aanpassing van hun rechten aan het gemeenschappelijk douanetarief voor dit produkt, en wel door op die datum het verschil tussen het basisrecht en het recht van 5,5% met 50% te verminderen.

4.

De Raad zal de situatie opnieuw bezien, enerzijds ingeval door de Gemeenschap geen nulrecht zou worden toegepast op de invoer van aluminiumoxyde en aluminiumhydroxyde uit de onafhankelijke ontwikkelingslanden van het Gemenebest, en met name uit die in het Caribische gebied en anderzijds ingeval de specifieke situatie van de aluminiumindustrie zulks zou eisen.

Protocol No. 10. betreffende looiextract van mimosabast van onderverdeling A van post No. 32.01 van het gemeenschappelijk douanetarief en looiextract van de kastanje van onderverdeling C van post No. 32.01 van het gemeenschappelijk douanetarief

1.

Uiterlijk op 1 januari 1974 wordt het autonome recht van het gemeenschappelijk douanetarief voor looiextract van mimosabast van onderverdeling A van post No. 32.01 van het gemeenschappelijk douanetarief voor onbepaalde tijd geschorst tot 3%.

2.

Ierland en het Verenigd Koninkrijk passen met ingang van 1 juli 1973 een nulrecht toe op de invoer uit de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling van looiextract van mimosabast van onderverdeling A van post No. 32.01 van het gemeenschappelijk douanetarief en looiextract van de kastanje van onderverdeling C van post No. ex 32.01 van het gemeenschappelijk douanetarief.

Protocol No. 11. betreffende duplex-, triplex- en multiplexhout van post No. 44.15 van het gemeenschappelijk douanetarief

1.

Voor onderstaande produkten:

  • ex 44.15 - Duplex-, triplex- en multiplexhout van naaldbomen, waaraan geen andere stoffen zijn toegevoegd, met een dikte van meer dan 9 mm, waarvan de zijden ruw zijn bij afwikkeling;

  • ex 44.15 - Duplex-, triplex- en multiplexhout van naaldbomen, waaraan geen andere stoffen zijn toegevoegd, gepolijst, met een dikte van meer dan 18,5 mm,

worden met ingang van 1 januari 1974 twee autonome communautaire tariefcontingenten met nulrecht geopend. De omvang daarvan zal jaarlijks worden bepaald, wanneer is vastgesteld dat alle voorzieningsmogelijkheden op de interne markt van de Gemeenschap gedurende het tijdvak waarvoor de contingenten zijn geopend, uitgeput zullen worden.

2.

De Raad zal de situatie opnieuw bezien, ingeval zich een belangrijke wijziging voordoet in de invoer tegen nulrecht van duplex-, triplex- en multiplexhout uit Finland in Ierland en in het Verenigd Koninkrijk of in het door de Gemeenschap op bepaalde produkten van oorsprong uit de ontwikkelingslanden toegepaste stelsel van tariefpreferenties.

3.

Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk passen vanaf 1 april 1973 een nulrecht toe ten aanzien van de invoer van duplex-, triplex- en multiplexhout uit de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling.

Protocol No. 12. betreffende papierstof van onderverdeling A II van post No. 47.01 van het gemeenschappelijk douanetarief

1.

Het autonome recht van het gemeenschappelijk douanetarief voor papierstof van onderverdeling A II van post No. 47.01 van het gemeenschappelijk douanetarief wordt in een nader te bepalen ritme volledig geschorst.

2.

Totdat bovengenoemd recht volledig is geschorst, zijn de Lid-Staten gemachtigd om voor de in paragraaf 1 bedoelde produkten tariefcontingenten met nulrecht te openen. Zij stellen de Commissie hiervan in kennis.

Protocol No. 13. betreffende courantenpapier van onderverdeling A van post No. 48.01 van het gemeenschappelijk douanetarief

1.

De definitie van courantenpapier van onderverdeling A van post No. 48.01 van het gemeenschappelijk douanetarief wordt zodanig gewijzigd dat de benedengrens van het gewicht per vierkante meter wordt teruggebracht van 48 op 40 gram.

3.

Jaarlijks wordt een autonoom communautair tariefcontingent met nulrecht geopend, wanneer is vastgesteld dat alle voorzieningsmogelijkheden op de interne markt van de Gemeenschap gedurende het tijdvak waarvoor het contingent is geopend, uitgeput zullen worden.

Protocol No. 14. betreffende ruw lood van onderverdeling A van post No. 78.01 van het gemeenschappelijk douanetarief

1.

Voor als volgt omschreven werklood:

  • 78.01 A I – Ruw lood met ten minste 0,02 gewichtspercenten zilver, dat bestemd is om te worden gezuiverd (werklood)

wordt tot de inwerkingtreding van een volledige schorsing van onbepaalde duur, van het recht op werklood, een communautair tariefcontingent met nulrecht geopend, waaraan de nieuwe Lid-Staten met ingang van 1 januari 1974 zullen deelnemen. De jaarlijkse omvang ervan is gelijk aan het totaal van de verzoeken welke worden ingediend door de belanghebbende Lid-Staten, plus een reserve.

Dit communautair tariefcontingent wordt beheerd volgens een stelsel dat kan waarborgen dat het aldus ingevoerde werklood daadwerkelijk wordt gezuiverd door het land waaraan het is toegewezen.

4.

Jaarlijks gaat de Raad de mogelijkheid na van een volledige schorsing, voor onbepaalde tijd, van het autonome recht op werklood.

5.

Wat betreft ander ruw lood dan werklood gelden de volgende maatregelen:

  • a) het huidige recht van 1,32 R.E./100 kg wordt per 1 januari 1974 omgezet in een ad valorem-recht van 4,5% met een minimum van 1,1 R.E./100kg;

  • b) met ingang van 1 januari 1974 nemen de nieuwe Lid-Staten deel aan het communautaire tariefcontingent van 55.000 ton met nulrecht voor ander ruw lood dan werklood. Om op 31 december 1977 tot algehele afschaffing van het contingent te komen, neemt de omvang ervan met ingang van 1975 geleidelijk af;

  • c) vóór de afschaffing van het contingent beziet de Raad de situatie, ten einde te besluiten tot een eventuele verlaging van het autonome recht voor ander ruw lood dan werklood, met dien verstande dat het aldus verlaagde recht een minimum van 1,1 R.E./100 kg moet bedragen.

Protocol No. 15. betreffende ruw zink van onderverdeling A van post No. 79.01 van het gemeenschappelijk douanetarief

1.

Met ingang van 1 januari 1974 geldt voor ruw zink van onderverdeling A van post No. 79.01 van het gemeenschappelijk douanetarief een recht van 4,5% met een minimum van 1,1 R.E./100 kg.

2.

Met ingang van dezelfde datum nemen de nieuwe Lid-Staten deel in het geleidelijk verminderde jaarlijkse communautaire tariefcontingent met nulrecht voor ruw zink; de oorspronkelijke omvang van dit contingent bedroeg 30.000 ton voor 1971. In 1974 heeft het tariefcontingent dezelfde omvang als in 1973. De omvang neemt vanaf 1975 wederom geleidelijk af tot de afschaffing van het contingent op 31 december 1977.

Protocol No. 16. inzake de markten van en de handel in landbouwprodukten

1.

De toepassing door de nieuwe Lid-Staten van de communautaire regeling van de landbouw tezamen met de overgangsmaatregelen voorzien in het Vierde deel, Titel II, van de Akte van toetreding, zal ertoe leiden dat de communautaire preferentie voor landbouwprodukten zich uitstrekt tot de Gemeenschap in haar geheel, zodra deze bepalingen van toepassing worden.

2.

De ordening der markten heeft als wezenlijk kenmerk het intracommunautaire handelsverkeer de mogelijkheid te bieden zich te ontwikkelen onder voorwaarden die vergelijkbaar zijn met die welke op een interne markt bestaan.

3.

De geografische uitbreiding van de Gemeenschap kan echter inzake het natuurlijk verloop van de handelsstromen, met name in de sector granen (tarwe en rijst), leiden tot problemen die vermeden dienen te worden.

De Instellingen van de Gemeenschap dragen er, bij de toepassing van de verordeningen inzake de gemeenschappelijke ordening der markten, zorg voor dat het vrije verkeer van alle produkten verzekerd blijft, overeenkomstig de doelstellingen opgenomen in het E.E.G.-Verdrag en de desbetreffende verordeningen.

4.

Wijzigingen van de structuur van het internationale handelsverkeer vormen een normaal gevolg van de uitbreiding van de Gemeenschap.

5.

Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 39 en 110 van het E.E.G.-Verdrag moet het gedurende het tijdvak waarin overgangsmaatregelen worden toegepast mogelijk zijn zich te gelegener tijd bezig te houden met de problemen die kunnen rijzen voor bepaalde derde landen en voor bepaalde concrete gevallen 1 .

Indien dergelijke problemen zich mochten voordoen, bezien de Instellingen de concrete gevallen aan de hand van alle zwaarwegende factoren van de situatie van het ogenblik, zoals zij dit tot nu toe in soortgelijke gevallen hebben gedaan, en treffen zij, voor zover nodig, gedurende het tijdvak waarin overgangsmaatregelen worden toegepast, de maatregelen die een oplossing kunnen bieden voor deze problemen, in overeenstemming met de beginselen van en in het kader van de voorzieningen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

6.

Ten einde de moeilijkheden te overwinnen die zich op de markten van de Gemeenschap tengevolge van de toepassing van de overgangsregelingen zouden kunnen voordoen, beschikken de Instellingen van de Gemeenschap over, en maken zij gebruik van, de onderscheiden middelen die voortvloeien uit de bepalingen van het E.E.G.-Verdrag, de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en het bepaalde in deze Akte.

Protocol No. 17. betreffende de invoer in het Verenigd Koninkrijk van suiker uit de exporterende landen en gebieden genoemd in de Suikerovereenkomst van het Gemenebest

1.

Tot en met 28 februari 1975 is het Verenigd Koninkrijk gemachtigd om volgens onderstaande regels uit de exporterende landen en gebieden genoemd in de Suikerovereenkomst van het Gemenebest, de hoeveelheden suiker in te voeren die overeenstemmen met de quota tegen overeengekomen prijs, vastgesteld in het kader van die Overeenkomst.

2.

Bij deze invoer wordt:

  • a) een speciale heffing toegepast die gelijk is aan het verschil tussen de overeengekomen aankoopprijs, herleid tot een c.i.f.-prijs, en de prijs waartegen de suiker wordt afgezet op de markt van het Verenigd Koninkrijk.

    Artikel 55, lid 1 sub b, van de Akte van toetreding is niet van toepassing;

  • b) een recht geheven dat is vastgesteld op de grondslag van het verschil tussen de prijs voor ruwe suiker op de wereldmarkt, herleid tot een c.i.f.-prijs, en de overeengekomen aankoopprijs, herleid tot een c.i.f.-prijs; de opbrengst van dit recht zal worden gebruikt om de kosten te financieren die voortvloeien uit de wederverkoop door de U.K. Sugar Board.

Indien de wereld c.i.f.-prijs voor ruwe suiker de overeengekomen aankoopprijs, herleid tot een c.i.f.-prijs, echter overschrijdt, betaalt de U.K. Sugar Board het verschil aan de importeur.

3.

De prijs waartegen de betrokken suiker op de markt van het Verenigd Koninkrijk wordt afgezet, wordt op een zodanig niveau vastgesteld dat de betrokken hoeveelheden daadwerkelijk kunnen worden afgezet zonder de afzet van suiker uit de Gemeenschap in gevaar te brengen.

4.

In afwijking van het bepaalde in artikel 15, lid 1, van Verordening (EEG) No. 766/68 houdende vaststelling van de algemene voorschriften inzake de restitutie bij de uitvoer van suiker, kan de restitutie bij uitvoer die in het Verenigd Koninkrijk wordt toegepast, worden verleend voor witte suiker die is vervaardigd uit de ruwe suiker die krachtens dit Protocol werd ingevoerd.

5.

De Raad stelt, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de maatregelen voor de uitvoering van dit Protocol vast, en wel in dier voege dat de goede werking van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker wordt verzekerd en met name dat de prijs voor de afzet van deze suiker op de markt van het Verenigd Koninkrijk bij de toepassing van het bepaalde in lid 2 in acht wordt genomen.

Protocol No. 18. betreffende de invoer in het Verenigd Koninkrijk van boter en kaas uit Nieuw-Zeeland

Artikel 1

  • 1 Het Verenigd Koninkrijk wordt bij wijze van overgangsmaatregel gemachtigd om volgens onderstaande regels bepaalde hoeveelheden boter en kaas uit Nieuw-Zeeland in te voeren.

  • 2 De in lid 1 bedoelde hoeveelheden bedragen:

    • a) wat boter betreft, gedurende de eerste vijf jaar:

      • 165.811 ton in 1973

      • 158.902 ton in 1974

      • 151.994 ton in 1975

      • 145.085 ton in 1976

      • 138.176 ton in 1977

    • b) wat kaas betreft:

      • 68.580 ton in 1973

      • 60.960 ton in 1974

      • 45.720 ton in 1975

      • 30.480 ton in 1976

      • 15.240 ton in 1977

    De Raad kan op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, de verhouding tussen deze hoeveelheden boter en kaas aanpassen, mits hij zich houdt aan de hoeveelheid, uitgedrukt in melkequivalent, die overeenkomt met de totale hoeveelheid voor beide produkten voor het betrokken jaar.

  • 3 De in lid 2 bedoelde hoeveelheden boter en kaas worden in het Verenigd Koninkrijk ingevoerd tegen een prijs waarvan Nieuw-Zeeland de naleving dient te garanderen in het c.i.f.-stadium. Deze prijs wordt op een zodanig niveau vastgesteld dat Nieuw-Zeeland een prijs kan verkrijgen die overeenkomt met de prijs welke dit land op de markt van het Verenigd Koninkrijk gemiddeld verkreeg tijdens de jaren 1969, 1970, 1971 en 1972.

  • 4 De overeenkomstig dit Protocol in het Verenigd Koninkrijk ingevoerde produkten mogen niet in het intracommunautaire handelsverkeer worden gebracht of opnieuw naar derde landen worden uitgevoerd.

Artikel 2

  • 1 Op de invoer in het Verenigd Koninkrijk van de in artikel 1 bedoelde hoeveelheden boter en kaas worden speciale heffingen toegepast. Artikel 55, lid 1 sub b) , van de Akte van toetreding is niet van toepassing.

  • 2 De speciale heffingen worden, op de grondslag van de in artikel 1, lid 3, bedoelde c.i.f.-prijs en van de marktprijs der betrokken produkten in het Verenigd Koninkrijk, op een zodanig niveau vastgesteld dat de hoeveelheden boter en kaas daadwerkelijk kunnen worden afgezet zonder de afzet van boter en kaas uit de Gemeenschap in gevaar te brengen.

Artikel 3

De Raad stelt, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, de noodzakelijke maatregelen voor de uitvoering van de artikelen 1 en 2 vast.

Artikel 4

De Gemeenschap zal haar pogingen voortzetten om het sluiten van een internationale zuivelovereenkomst te bevorderen, ten einde de situatie op de wereldmarkt zo spoedig mogelijk te verbeteren.

Artikel 5

  • 1 In de loop van 1975 zal de Raad de situatie, wat boter betreft, bezien in het licht van de situatie en de ontwikkeling van vraag en aanbod in de voornaamste producerende en consumerende landen in de wereld, in het bijzonder in de Gemeenschap en in Nieuw-Zeeland. Hierbij zullen onder meer de volgende elementen in aanmerking worden genomen:

    • a) de vooruitgang die is geboekt bij de totstandbrenging van een doeltreffend wereldomvattend akkoord inzake zuivelprodukten, waarbij de Gemeenschap en de belangrijke andere consumerende en producerende landen partij zouden zijn.

    • b) de omvang van de door Nieuw-Zeeland geboekte vooruitgang bij de diversificatie van zijn economie en zijn uitvoer, met dien verstande dat de Gemeenschap ernaar zal streven een handelspolitiek te voeren, waarbij wordt voorkomen dat deze inspanningen worden gedwarsboomd.

  • 2 De maatregelen door middel waarvan kan worden bewerkstelligd dat de afwijkende regeling voor de invoer van boter uit Nieuw-Zeeland na 31 december 1977 wordt gehandhaafd, alsmede de wijze waarop zulks dient te geschieden, worden in het licht van dit onderzoek door de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen vastgesteld.

  • 3 De afwijkende regeling voor de invoer van kaas mag niet worden gehandhaafd na 31 december 1977.

Protocol No. 19. betreffende alcoholhoudende dranken uit granen

1.

De Raad stelt volgens de procedure van artikel 43, lid 2, van het E.E.G.-Verdrag de noodzakelijke maatregelen vast om het gebruik van granen uit de Gemeenschap voor de vervaardiging van alcoholhoudende dranken uit granen, en met name van whisky, die naar derde landen worden uitgevoerd te vergemakkelijken, in dier voege dat deze maatregelen te gelegener tijd kunnen worden toegepast.

2.

Deze maatregelen die kunnen worden getroffen in het kader van de verordening inzake de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen of van de vast te stellen verordening inzake de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector alcohol, moeten worden ingevoegd in het kader van het algemeen beleid van de Gemeenschap inzake alcohol waarbij elke discriminatie tussen deze produkten en andere alcohol, met inachtneming van de bijzondere situatie van elk geval, dient te worden vermeden.

Protocol No. 22. inzake de betrekkingen tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Geassocieerde Afrikaanse Staten en Madagaskar alsmede de onafhankelijke landen van het Gemenebest in Afrika, in de Indische Oceaan, in de Stille Oceaan en in het Caribische gebied

I.

  • 1 De Europese Economische Gemeenschap biedt de in bijlage VI van de Akte van toetreding genoemde onafhankelijke landen van het Gemenebest de gelegenheid, voor hun betrekkingen met de Gemeenschap, in de geest van de verklaring van intentie die de Raad in de zitting van 1 en 2 april 1963 heeft aangenomen, een keuze te maken uit een van de volgende formules:

    • deelneming aan de Associatieovereenkomst waarin, na afloop van de op 29 juli 1969 ondertekende Associatieovereenkomst, de betrekkingen zullen worden geregeld tussen de Gemeenschap en de Geassocieerde Afrikaanse Staten en Madagaskar die deze Overeenkomst hebben ondertekend;

    • sluiting van één of meer bijzondere associatieovereenkomsten op de grondslag van artikel 238 van het E.E.G.-Verdrag, die wederzijdse rechten en verplichtingen, met name op het gebied van het handelsverkeer, omvatten;

    • sluiting van handelsakkoorden, ten einde de handel tussen de Gemeenschap en deze landen te vergemakkelijken en uit te breiden.

  • 2 Om redenen van praktische aard acht de Gemeenschap het wenselijk dat de onafhankelijke landen van het Gemenebest tot welke het aanbod van de Gemeenschap is gericht, zo spoedig mogelijk na de toetreding hun standpunt ten aanzien van dit aanbod bepalen.

    De Gemeenschap stelt aan de in de bijlage VI van de Akte van toetreding genoemde onafhankelijke landen van het Gemenebest voor dat de onderhandelingen inzake het sluiten van de overeenkomsten op de grondslag van één der drie formules van het aanbod, met ingang van 1 augustus 1973 beginnen.

    De Gemeenschap nodigt derhalve die onafhankelijke landen van het Gemenebest die gekozen hebben voor onderhandelingen op de grondslag van de eerste formule, uit om samen met de Geassocieerde Afrikaanse Staten en Madagaskar deel te nemen aan de onderhandelingen over de overeenkomst die de op 29 juli 1969 ondertekende overeenkomst zal opvolgen.

  • 3 Indien Botswana, Lesotho of Swaziland kiezen voor één van de eerste twee formules van het aanbod:

    • moeten er passende oplossingen worden gevonden om de specifieke problemen te regelen die zich voordoen in verband met de bijzondere situatie van deze landen, die een douane-unie met een derde land hebben gevormd;

    • moet de Gemeenschap op het grondgebied van deze Staten een even gunstige tariefbehandeling genieten als die welke deze toepassen ten aanzien van de meestbegunstigde derde Staat;

    • moet de vast te stellen regeling, met name de regels inzake de oorsprong, het mogelijk maken om alle risico's van verlegging van het handelsverkeer ten nadele van de Gemeenschap, die voortvloeien uit de omstandigheid dat deze Staten deelnemen aan een douane-unie met een derde land, te vermijden.

II.

  • 1 Voor wat betreft de bij het aflopen van de op 29 juli 1969 ondertekende Associatieovereenkomst vast te stellen associatieregeling, is de Gemeenschap bereid om haar associatiebeleid voort te zetten, zowel ten aanzien van de Geassocieerde Afrikaanse Staten en Madagaskar als ten aanzien van de onafhankelijke ontwikkelingslanden van het Gemenebest die partij zullen zijn bij dezelfde Associatie.

  • 2 De toetreding van de nieuwe Lid-Staten tot de Gemeenschap en de eventuele uitbreiding van het associatiebeleid mogen niet leiden tot een verzwakking van de betrekkingen van de Gemeenschap met de Geassocieerde Afrikaanse Staten en Madagaskar die partij zijn bij de op 29 juli 1969 ondertekende Associatieovereenkomst.

    De betrekkingen van de Gemeenschap met de Geassocieerde Afrikaanse Staten en Madagaskar verlenen deze Staten een reeks voordelen en berusten op structuren die aan de Associatie op het gebied van de handelsbetrekkingen, de financiële en technische samenwerking en de paritaire instellingen een eigen karakter verlenen.

  • 3 Het doel van het associatiebeleid van de Gemeenschap blijft, de eerder genoemde verworvenheden en fundamentele beginselen te behouden.

  • 4 Bij de nadere regeling van deze Associatie, die zal worden vastgesteld tijdens de onderhandelingen bedoeld in deel I, paragraaf 2 derde alinea, van dit Protocol dient op soortgelijke wijze rekening te worden gehouden met de bijzondere economische omstandigheden waarin de onafhankelijke landen van het Gemenebest in Afrika, in de Indische Oceaan, in de Stille Oceaan en het Caribische gebied en de Geassocieerde Afrikaanse Staten en Madagaskar verkeren, met de in het kader van de Associatie opgedane ervaring, met de verlangens van de geassocieerde Staten en met de gevolgen die de tenuitvoerlegging van het stelsel van de algemene preferenties voor deze Staten heeft.

III.

De Gemeenschap zal bedacht zijn op bescherming van de belangen van alle in dit Protocol bedoelde landen waarvan de economie in aanzienlijke mate afhankelijk is van de uitvoer van basisprodukten, met name van suiker.

Het probleem van de suiker zal in dit kader worden geregeld, waarbij, wat de uitvoer van dit produkt betreft, rekening zal worden gehouden met het belang dat het voor de economie van verscheidene van deze landen, met name voor die van het Gemenebest, vertegenwoordigt.

Protocol No. 23. betreffende de toepassing door de nieuwe Lid-Staten van het stelsel van algemene preferenties dat door de Europese Economische Gemeenschap wordt toegepast

1.

De nieuwe Lid-Staten zijn gemachtigd de toepassing van het stelsel van algemene tariefpreferenties dat door de Europese Economische Gemeenschap ten aanzien van produkten van oorsprong uit ontwikkelingslanden wordt toegepast, uit te stellen tot 1 januari 1974.

2.

Voor de produkten die onder de Verordeningen (EEG) No. 2796/71, No. 2797/71, No. 2798/71 en No. 2799/71 vallen, is Ierland evenwel gemachtigd tot en met 31 december 1975 ten aanzien van de landen die voor algemene tarief preferenties in aanmerking komen douanerechten toe te passen die gelijk zijn aan de rechten die voor dezelfde produkten worden toegepast ten aanzien van de Lid-Staten, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk.

Protocol No. 24. betreffende de deelneming van de nieuwe Lid-Staten aan het vermogen van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal

De bijdragen van de nieuwe Lid-Staten aan het vermogen van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal zijn als volgt vastgesteld:

Verenigd Koninkrijk . . . . . . . . . . .

57 000 000 R.E.

Denemarken . . . . . . . . . . . . . . . .

635 500 R.E.

Ierland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

77 500 R.E.

Deze bijdragen worden vanaf de toetreding gestort in drie jaarlijks gelijke gedeelten.

Elk van deze gedeelten wordt in vrij converteerbare nationale valuta van elk der nieuwe Lid-Staten gestort.

Protocol No. 25. betreffende de uitwisseling van kennis op nucleair gebied met Denemarken

Artikel 1

  • 1 Vanaf het tijdstip van toetreding wordt de kennis waarvan overeenkomstig artikel 13 van het E.G.A.-Verdrag mededeling is gedaan aan de Lid-Staten, personen en ondernemingen, ter beschikking gesteld van Denemarken, dat deze kennis onder de in voornoemd artikel bedoelde voorwaarden op beperkte wijze op zijn grondgebied verspreidt.

  • 2 Vanaf het tijdstip van toetreding stelt Denemarken een gelijkwaardige hoeveelheid kennis ter beschikking van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie in de hierna genoemde sectoren. Een gedetailleerd overzicht van deze kennis zal worden neergelegd in een document, dat zal worden overhandigd aan de Commissie die deze kennis zal mededelen aan de ondernemingen van de Gemeenschap, onder de in voornoemd artikel bedoelde voorwaarden.

  • 3 Denemarken zal gegevens ter beschikking van de Gemeenschap stellen in de volgende sectoren:

    • D.O.R. met zwaarwater gemodereerde en met organische vloeistof gekoelde reactor;

    • DT – 350, DK – 400 zwaarwaterreactoren met drukvat;

    • Hogetemperatuur-gaskringloop;

    • Instrumenten en bijzondere elektronische apparatuur;

    • „Reliability”;

    • Reactorfysica, reactordynamica en warmte-overdracht;

    • Beproeving van materialen en uitrustingen in de reactor.

  • 4 Denemarken verbindt zich ertoe, ter aanvulling van de verslagen die het zal toezenden, aan de Gemeenschap alle inlichtingen te verstrekken, met name bij bezoeken van personeel van de Gemeenschap of van de Lid-Staten aan het Centrum te Risø, en wel onder voorwaarden die voor elk geval afzonderlijk in onderling overleg zullen worden vastgesteld.

Artikel 2

  • 1 In de sectoren waarop Denemarken kennis ter beschikking stelt van de Gemeenschap, verlenen de bevoegde instanties, thans de „Atomenergikommission”, aan de Lid-Staten, personen en ondernemingen van de Gemeenschap op verzoek licenties tegen commerciële voorwaarden, indien zij uitsluitende rechten bezitten op in de Lid-Staten van de Gemeenschap verkregen octrooien en voor zover zij geen verplichting of verbintenis jegens derden hebben om een uitsluitende of gedeeltelijk uitsluitende licentie op de rechten op deze octrooien te verlenen of aan te bieden.

  • 2 Ingeval er een uitsluitende of gedeeltelijk uitsluitende licentie is verleend, bevordert en vergemakkelijkt Denemarken dat de houders van dergelijke licenties tegen commerciële voorwaarden sub-licenties verlenen aan de Lid-Staten, personen en ondernemingen van de Gemeenschap.

    Het verlenen van dergelijke uitsluitende of gedeeltelijk uitsluitende licenties geschiedt op normale commerciële grondslag.

Protocol No. 26. betreffende de uitwisseling van kennis op nucleair gebied met Ierland

Artikel 1

  • 1 Vanaf het tijdstip van toetreding wordt de kennis waarvan: overeenkomstig artikel 13 van het E.G.A.-Verdrag mededeling is gedaan aan de Lid-Staten, personen en ondernemingen, ter beschikking gesteld van Ierland, dat deze kennis onder de in voornoemd artikel bedoelde voorwaarden op beperkte wijze op zijn grondgebied verspreidt.

  • 2 Vanaf het tijdstip van toetreding stelt Ierland op het gebied van de kernenergie in Ierland verkregen en beperkt verspreide kennis ter beschikking van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, voor zover het geen strikt commerciële toepassingen betreft. De Commissie zal deze kennis mededelen aan de ondernemingen van de Gemeenschap, onder de in voornoemd artikel bedoelde voorwaarden.

  • 3 Deze gegevens betreffen hoofdzakelijk de studies voor de ontwikkeling van een energiereactor en de werkzaamheden inzake radio-isotopen en de medische toepassing ervan, met inbegrip van de problemen ter zake van de bescherming tegen straling.

Artikel 2

  • 1 In de sectoren waarop Ierland kennis ter beschikking stelt van de Gemeenschap, verlenen de bevoegde instanties aan de Lid-Staten, personen en ondernemingen van de Gemeenschap op verzoek licenties tegen commerciële voorwaarden, indien zij uitsluitende rechten bezitten op in de Lid-Staten van de Gemeenschap verkregen octrooien en voor zover zij geen verplichting of verbintenis jegens derden hebben om een uitsluitende of gedeeltelijk uitsluitende licentie op de rechten op deze octrooien te verlenen of aan te bieden.

  • 2 Ingeval er een uitsluitende of gedeeltelijk uitsluitende licentie is verleend, bevordert en vergemakkelijkt Ierland dat de houders van dergelijke licenties tegen commerciële voorwaarden sub-licenties verlenen aan de Lid-Staten, personen en ondernemingen van de Gemeenschap.

    Het verlenen van dergelijke uitsluitende of gedeeltelijk uitsluitende licenties geschiedt op normale commerciële grondslag.

Protocol No. 27. betreffende de uitwisseling van kennis op nucleair gebied met Noorwegen

[Vervallen per 01-01-1973]

Protocol No. 28. betreffende de uitwisseling van kennis op nucleair gebied met het Verenigd Koninkrijk

Artikel 1

  • 1 Vanaf het tijdstip van toetreding wordt de kennis waarvan overeenkomstig artikel 13 van het E.G.A.-Verdrag mededeling is gedaan aan de Lid-Staten, personen en ondernemingen, ter beschikking gesteld van het Verenigd Koninkrijk, dat deze kennis onder de in voornoemd artikel bedoelde voorwaarden op beperkte wijze op zijn grondgebied verspreidt.

  • 2 Vanaf het tijdstip van toetreding stelt het Verenigd Koninkrijk een gelijkwaardige hoeveelheid kennis ter beschikking van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie in de sectoren waarvan de lijst in de bijlage is weergegeven. Een gedetailleerd overzicht van deze kennis zal worden nedergelegd in een document, dat zal worden overhandigd aan de Commissie die deze kennis zal mededelen aan de ondernemingen van de Gemeenschap, onder de in voornoemd artikel bedoelde voorwaarden.

  • 3 Gezien de grotere belangstelling van de Gemeenschap voor bepaalde sectoren, zal het Verenigd Koninkrijk meer in het bijzonder de nadruk leggen op het mededelen van kennis aan de Gemeenschap in de volgende sectoren:

    • onderzoek en ontwikkeling op het gebied van snelle reactoren (met inbegrip van de veiligheid);

    • basisonderzoek (van toepassing op reactorreeksen);

    • veiligheid van andere dan snelle reactoren;

    • metallurgie, staalsoorten, zirconiumlegeringen en betonsoorten;

    • verenigbaarheid van constructiematerialen;

    • experimentele splijtstofvervaardiging;

    • thermohydrodynamica;

    • instrumenten.

Artikel 2

  • 1 In de sectoren waarop het Verenigd Koninkrijk kennis ter beschikking stelt van de Gemeenschap, verlenen de bevoegde instanties, thans de „United Kingdom Atomic Energy Authority” en de „United Kingdom Generating Boards”, aan de Lid-Staten, personen en ondernemingen van de Gemeenschap op verzoek licenties tegen commerciële voorwaarden, indien zij uitsluitende rechten bezitten op in de Lid-Staten van de Gemeenschap verkregen octrooien en voor zover zij geen verplichting of verbintenis jegens derden hebben om een uitsluitende of gedeeltelijk uitsluitende licentie op de rechten op deze octrooien te verlenen of aan te bieden.

  • 2 Ingeval er een uitsluitende of gedeeltelijk uitsluitende licentie is verleend, bevordert en vergemakkelijkt het Verenigd Koninkrijk dat de houders van dergelijke licenties tegen commerciële voorwaarden sub-licenties verlenen aan de Lid-Staten, personen en ondernemingen van de Gemeenschap.

    Het verlenen van dergelijke uitsluitende of gedeeltelijk uitsluitende licenties geschiedt op normale commerciële grondslag.

BIJLAGE Lijst van de sectoren bedoeld in artikel 1, lid 2

  • I. Basiskennis

    • Reactorfysica

    • Basisonderzoek inzake metallurgie en chemie

    • Isotopenonderzoek

    • Chemische engineering.

  • II. Reactoren

    • a) Onderzoek en ontwikkeling inzake reactorsystemen

    • b) Bedrijfservaring met Magnox-reactoren (met inbegrip van onderzoek naar de werking van de reactoren)

    • c) Veiligheid van de reactoren (met uitzondering van snelle reactoren)

    • d) Onderzoek en ontwikkeling op het gebied van de snelle reactoren (met inbegrip van de veiligheid)

    • e) Bedrijfservaringen met materiaalbeproevingsreactoren.

  • III. Materialen en componenten

    • a) Grafiet- en koelmiddelchemie

    • b) Verenigbaarheid van constructiematerialen voor reactoren

    • c) Staal en beton (met inbegrip van corrosie): lassen en lasproeven

    • d) Experimentele splijtstof fabricage en evaluatie van hun ontwerp en prestaties

    • e) Warmtewisseling

    • f) Metallurgie.

  • IV. Instrumenten (met inbegrip van de instrumenten voor de bescherming van de gezondheid)

  • V. Stralingsbiologie

  • VI. Scheepsvoortstuwing

Protocol No. 29. betreffende de Overeenkomst met het Internationale Agentschap voor Atoomenergie

Het Koninkrijk Denemarken en Ierland verbinden zich ertoe om, overeenkomstig de daarin vast te stellen voorwaarden, toe te treden tot de overeenkomst tussen bepaalde oorspronkelijke Lid-Staten te zamen met de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie enerzijds, en het Internationale Agentschap voor Atoomenergie anderzijds, voor de toepassing op het grondgebied van bepaalde Lid-Staten van de Gemeenschap van de garanties vervat in het Verdrag betreffende de non-proliferatie van kernwapens.

Protocol No. 30. betreffende Ierland

De Hoge Verdragsluitende Partijen,

Verlangende bepaalde bijzondere vraagstukken die voor Ierland van belang zijn te regelen,

Tot overeenstemming geraakt omtrent de volgende bepalingen,

Brengen in herinnering dat de fundamentele doelstellingen van de Europese Economische Gemeenschap de voortdurende verbetering van de omstandigheden waaronder de volkeren van de Lid-Staten leven en werken, omvatten, alsmede de harmonische ontwikkeling van hun economie door het verschil in niveau tussen de onderscheiden gebieden en de achterstand van de minder begunstigde gebieden te verminderen;

Nemen kennis van de omstandigheid dat de Ierse Regering een aanvang heeft gemaakt met de uitvoering van een politiek inzake industrialisatie en economische ontwikkeling die ten doel heeft de levensstandaard in Ierland nader te brengen tot die in de andere Europese landen en het tekort aan werkgelegenheid op te heffen, waarbij de regionale verschillen in ontwikkeling geleidelijk worden opgeheven;

Erkennen dat het in hun gemeenschappelijk belang is dat de doelstellingen van dit beleid worden verwezenlijkt;

Komen overeen te dien einde tot de Instellingen van de Gemeenschap de aanbeveling te richten alle middelen en procedures aan te wenden waarin het E.E.G.-Verdrag voorziet, met name door op doeltreffende wijze gebruik te maken van de communautaire middelen die dienen ter verwezenlijking van bovengenoemde doelstellingen van de Gemeenschap;

Erkennen in het bijzonder dat in geval van toepassing van de artikelen 92 en 93 van het E.E.G.-Verdrag, rekening dient te worden gehouden met de doelstellingen van economische expansie en verhoging van de levensstandaard van de bevolking.

Briefwisseling betreffende de monetaire vraagstukken

Brussel, 22 januari 1972

Excellentie,

  • 1. In de Ministerzitting van de Conferentie op 7 juni 1971 werd overeengekomen dat de verklaring die ik tijdens die zitting over monetaire vraagstukken heb afgelegd, het voorwerp zou uitmaken van een briefwisseling, gehecht aan de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen van de Verdragen. Derhalve heb ik nu de eer U te bevestigen dat ik tijdens die vergadering de volgende verklaring heb afgelegd:

    • „a) Wij zijn bereid na onze toetreding een geregelde en geleidelijke vermindering van de officiële sterlingsaldi te overwegen.

    • b) Wij zijn bereid na onze toetreding tot de Gemeenschappen te bespreken welke maatregelen gepast zouden zijn voor een geleidelijke aanpassing van de kenmerken en praktijken welke het pond sterling in het buitenlands geldverkeer onderscheiden van de andere valuta's in de Gemeenschap, aan de kenmerken van en de praktijken gevolgd ten aanzien van laatstgenoemde valuta's, dit in het kader van de vorderingen op de weg naar de economische en monetaire unie in de uitgebreide Gemeenschap, en wij vertrouwen dat het officiële pond sterling 2 dusdanig kan worden behandeld dat wij in staat zullen zijn ons deel in deze vooruitgang volledig op ons te nemen.

    • c) Ondertussen zullen wij ons beleid ter stabilisering van de officiële sterlingsaldi dusdanig voeren dat het in overeenstemming is met deze doelstellingen op lange termijn.

    • d) Ik hoop dat de Gemeenschap deze verklaring als een bevredigend antwoord wil beschouwen op het vraagstuk van het pond sterling en aanverwante kwesties, zodat het enige wat nog tijdens de onderhandelingen moet worden geregeld de voorzieningen zijn voor de aanpassing door het Verenigd Koninkrijk aan de overeenkomstig het Verdrag van Rome vastgestelde richtlijnen betreffende het kapitaalverkeer.”

  • 2. Tijdens bedoelde zitting van 7 juni werd bovengenoemde verklaring door de delegatie van de Gemeenschap aanvaard.

  • 3. Ik meen te begrijpen dat de delegaties van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Koninkrijk Noorwegen eveneens hebben ingestemd met bovengenoemde verklaring, zoals deze in de onderhavige brief wordt bevestigd.

  • 4. Ik zou het op prijs stellen, indien U mij de goede ontvangst van deze brief zoudt willen berichten en mij de instemming zoudt willen bevestigen van de Regeringen van de Lid-Staten van de Gemeenschap en van de Regering van het Koninkrijk Denemarken, de Regering van Ierland en de Regering van het Koninkrijk Noorwegen met bovengenoemde verklaring.

Gelieve, Excellentie, de verzekering van mijn bijzondere hoogachting te aanvaarden.

(w.g.) GEOFFREY RIPPON

Mr. G. Rippon

Chancellor of the Duchy of Lancaster

De heer G. Thorn

Minister van Buitenlandse Zaken van het Groothertogdom Luxemburg

Brussel, 22 januari 1972

Excellentie,

In Uw brief van heden heeft U mij het volgende medegedeeld:

  • „1. In de Ministerzitting van de Conferentie op 7 juni 1971 werd overeengekomen dat de verklaring die ik tijdens die zitting over monetaire vraagstukken heb afgelegd, het voorwerp zou uitmaken van een briefwisseling, gehecht aan de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen van de Verdragen. Derhalve heb ik nu de eer U te bevestigen dat ik tijdens die vergadering de volgende verklaring heb afgelegd:

    • „a) Wij zijn bereid na onze toetreding een geregelde en geleidelijke vermindering van de officiële sterlingsaldi te overwegen.

    • b) Wij zijn bereid na onze toetreding tot de Gemeenschappen te bespreken welke maatregelen gepast zouden zijn voor een geleidelijke aanpassing van de kenmerken en praktijken welke het pond sterling in het buitenlands geldverkeer onderscheiden van de andere valuta's in de Gemeenschap, aan de kenmerken van en de praktijken gevolgd ten aanzien van laatstgenoemde valuta's, dit in het kader van de vorderingen op de weg naar de economische en monetaire unie in de uitgebreide Gemeenschap, en wij vertrouwen dat het officiële pond sterling 3 dusdanig kan worden behandeld dat wij in staat zullen zijn ons deel in deze vooruitgang volledig op ons te nemen.

    • c) Ondertussen zullen wij ons beleid ter stabilisering van de officiële sterlingsaldi dusdanig voeren dat het in overeenstemming is met deze doelstellingen op lange termijn.

    • d) Ik hoop dat de Gemeenschap deze verklaring als een bevredigend antwoord wil beschouwen op het vraagstuk van het pond sterling en aanverwante kwesties, zodat het enige wat nog tijdens de onderhandelingen moet worden geregeld de voorzieningen zijn voor de aanpassing door het Verenigd Koninkrijk aan de overeenkomstig het Verdrag van Rome vastgestelde richtlijnen betreffende het kapitaalverkeer.”

  • 2. Tijdens bedoelde zitting van 7 juni werd bovengenoemde verklaring door de delegatie van de Gemeenschap aanvaard.

  • 3. Ik meen te begrijpen dat de delegaties van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Koninkrijk Noorwegen eveneens hebben ingestemd met bovengenoemde verklaring, zoals deze in de onderhavige brief wordt bevestigd.

  • 4. Ik zou het op prijs stellen, indien U mij de goede ontvangst van deze brief zoudt willen berichten en mij de instemming zoudt willen bevestigen van de Regeringen van de Lid-Staten van de Gemeenschap en van de Regering van het Koninkrijk Denemarken, de Regering van Ierland en de Regering van het Koninkrijk Noorwegen met bovengenoemde verklaring.”

Ik heb de eer U de goede ontvangst van deze mededeling te berichten en U de instemming van de Regeringen van de Lid-Staten van de Gemeenschap en van de Regering van het Koninkrijk Denemarken, de Regering van Ierland en de Regering van het Koninkrijk Noorwegen met de verklaring in de eerste paragraaf van Uw brief te bevestigen.

Gelieve, Excellentie, de verzekering van mijn bijzondere hoogachting te aanvaarden.

(w.g.) GASTON THORN

Minister van Buitenlandse Zaken van het Groothertogdom Luxemburg

(w.g.) P. HARMEL

Minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk België

(w.g.) IVOR NØRGAARD

Minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk Denemarken

(w.g.) WALTER SCHEEL

Minister van Buitenlandse Zaken van de Bondsrepubliek Duitsland

(w.g.) MAURICE SCHUMANN

Minister van Buitenlandse Zaken van de Franse Republiek

(w.g.) PADRAIG Ó HIRIGHILE

Minister van Buitenlandse Zaken van Ierland

(w.g.) ALDO MORO

Minister van Buitenlandse Zaken van de Italiaanse Republiek

(w.g.) N. SCHMELZER

Minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) ANDREAS CAPPELEN

Minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk Noorwegen

De heer G. Rippon

Kanselier van het Hertogdom Lancaster

Slotakte

De gevolmachtigden van

Zijne Majesteit de Koning der Belgen,

Hare Majesteit de Koningin van Denemarken,

de President van de Bondsrepubliek Duitsland,

de President van de Franse Republiek,

de President van Ierland,

de President van de Italiaanse Republiek,

Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg,

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden,

Zijne Majesteit de Koning van Noorwegen,

Hare Majesteit de Koningin van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,

en de Raad der Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door zijn Voorzitter,

Bijeengekomen te Brussel, de tweeëntwintigste januari negentienhonderdtweeënzeventig, ter gelegenheid van de ondertekening van het Verdrag betreffende de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, hebben vastgesteld, dat de volgende teksten zijn opgesteld en aangenomen in het kader van de Conferentie tussen de Europese Gemeenschappen en de Staten die om toetreding tot deze Gemeenschap hebben verzocht:

De gevolmachtigden hebben akte genomen van het besluit van de Raad der Europese Gemeenschappen van 22 januari 1972 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.

Voorts hebben de gevolmachtigden en de Raad de hierna genoemde en aan deze Slotakte gehechte verklaringen aangenomen:

De gevolmachtigden en de Raad hebben eveneens kennis genomen van de volgende verklaring die aan deze Slotakte is gehecht:

Verklaring van de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland betreffende de toepassing op Berlijn van het besluit inzake de toetreding tot de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en van het Verdrag betreffende de toetreding tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

De gevolmachtigden hebben tevens kennis genomen van de overeenstemming betreffende de procedure voor het aannemen van sommige gedurende de aan de toetreding voorafgaande periode te nemen besluiten en andere maatregelen, die tot stand is gekomen in het kader van de Conferentie tussen de Europese Gemeenschappen en de Staten die om toetreding tot deze Gemeenschappen hebben verzocht en die aan deze Slotakte is gehecht.

Tenslotte zijn de volgende verklaringen afgelegd en aan deze Slotakte gehecht:

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder deze Slotakte hebben geplaatst.

GEDAAN te Brussel, de tweeëntwintigste januari negentienhonderd tweeënzeventig.

Gemeenschappelijke Verklaring betreffende het Hof van Justitie

De aanvullende maatregelen die ingevolge de toetreding van nieuwe Lid-Staten noodzakelijk mochten blijken, dienen te worden genomen door de Raad die op verzoek van het Hof het aantal advocaten-generaal op vier kan brengen, en de bepalingen van artikel 32, derde alinea, van de E.G.K.S.-Verdrag, artikel 165, derde alinea, van het E.E.G.-Verdrag en artikel 137, derde alinea, van het E.G.A.-Verdrag aan kan passen.

Gemeenschappelijke Verklaring betreffende de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vallen

De regels die gelden voor de betrekkingen tussen de Europese Economische Gemeenschap en de zones van Cyprus waarover het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de soevereiniteit uitoefent, zullen worden vastgesteld in het kader van een eventuele regeling tussen deze Gemeenschap en de Republiek Cyprus.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende de visserijsector

1.

De Instellingen van de Europese Economische Gemeenschap zullen de problemen in de sector vismeel en traan bestuderen, ten einde de maatregelen aan te nemen die in deze sector noodzakelijk mochten blijken voor wat betreft de gebruikte grondstof. Deze maatregelen moeten beantwoorden aan de eisen van de bescherming en van een rationele exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee, terwijl terzelfder tijd de instelling of handhaving van onvoldoend rendabele produktie-eenheden moet worden voorkomen.

2.

De toepassing van de gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde soorten verse of gekoelde vis mag er niet toe leiden dat enige handelsmethode wordt uitgeschakeld en, omgekeerd, dat enige methode de toepassing van genoemde handelsnormen in de weg staat; de Instellingen van de Europese Economische Gemeenschap kunnen de problemen die zouden rijzen, te gelegener tijd in die geest oplossen.

3.

De Europese Economische Gemeenschap is zich bewust van het belang van de Noorse uitvoer van visserijprodukten naar derde landen, welke uitvoer, zoals de overige uitvoer van de Gemeenschap, onderworpen is aan de bepalingen van Verordening (EEG) No. 2142/70.

4.

Er is overeengekomen dat de Noorse wet op de handel in vis afkomstig van de verwerkende industrie, van 18 december 1970, ten spoedigste grondig zal worden bestudeerd, ten einde de voorwaarden te bespreken waaronder deze wet kan worden toegepast, gelet op de bepalingen van het communautaire recht.

Gemeenschappelijke Verklaring van Intentie betreffende de ontwikkeling van de handelsbetrekkingen met Ceylon, India, Maleisië, Pakistan en Singapore

Gedreven door de wens om de handelsbetrekkingen met de onafhankelijke ontwikkelingslanden van het Gemenebest in Azië (Ceylon, India, Maleisië, Pakistan en Singapore) uit te breiden en te versterken, is de Europese Economische Gemeenschap bereid om, na de toetreding, met deze landen de vraagstukken te bestuderen die zich zouden kunnen voordoen op handelsgebied, ten einde passende oplossingen te vinden, waarbij rekening wordt gehouden met de draagwijdte van het stelsel der algemene tarief preferenties en met de omstandigheden van de ontwikkelingslanden in dezelfde geografische zone.

Het vraagstuk van de suikeruitvoer van India naar de Gemeenschap na 31 december 1974, het tijdstip waarop de „Commonwealth Sugar Agreement” verstrijkt, zal door de Gemeenschap moeten worden geregeld in het licht van deze verklaring van intentie en met inachtneming van de bepalingen die kunnen worden vastgesteld ten aanzien van de invoer van suiker uit de onafhankelijke landen van het Gemenebest die worden genoemd in Protocol No. 22 betreffende de betrekkingen tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Geassocieerde Afrikaanse Staten en Madagaskar en de onafhankelijke ontwikkelingslanden van het Gemenebest in Afrika, in de Indische Oceaan, in de Stille Oceaan en in het Caribische gebied.

Gemeenschappelijke Verklaring betreffende het vrije verkeer van werknemers

De uitbreiding van de Gemeenschap zou bepaalde moeilijkheden kunnen meebrengen voor de sociale toestand in één of meer Lid-Staten ten aanzien van de toepassing van de bepalingen betreffende het vrije verkeer van werknemers.

De Lid-Staten verklaren zich voor te behouden om, indien moeilijkheden van deze aard rijzen, zich tot de Instellingen van de Gemeenschap te wenden voor een oplossing van dit vraagstuk overeenkomstig de bepalingen der Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en de bepalingen ter uitvoering daarvan.

Verklaring van de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland betreffende de toepassing op Berlijn van het besluit inzake de toetreding tot de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en van het verdrag inzake de toetreding tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

De Regering van de Bondsrepubliek Duitsland behoudt zich het recht voor, bij het van kracht worden van de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, en bij het nederleggen van zijn akte van bekrachtiging van het verdrag inzake de toetreding van vorengenoemde landen tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, te verklaren dat het besluit van de Raad van 22 januari 1972 inzake de toetreding tot de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en bovengenoemd verdrag eveneens van toepassing zijn op het „Land Berlijn”.

Verklaring van de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de definitie van het woord „onderdanen”

Bij de ondertekening van het Verdrag van toetreding legt de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de volgende verklaring af:

„Wat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreft, worden de woorden „onderdanen”, „onderdanen van Lid-Staten” of „onderdanen van Lid-Staten en landen en gebieden overzee”, wanneer zij worden gebruikt in het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie of het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, dan wel in enige van de uit deze Verdragen afgeleide communautaire besluiten, geacht te verwijzen naar:

  • a) personen die burger zijn van het Verenigd Koninkrijk en Koloniën of personen die Britse „onderdanen” zijn, niet in het bezit van dat burgerschap of het burgerschap van enig ander land of grondgebied van het Gemenebest, en die, in elk van deze twee gevallen, het recht van verblijf in het Verenigd Koninkrijk genieten en op die grond zijn vrijgesteld van immigratiecontrole vanwege het Verenigd Koninkrijk;

  • b) personen die krachtens geboorte in Gibraltar dan wel registratie of naturalisatie aldaar burger van het Verenigd Koninkrijk en Koloniën zijn, of wier vader als zodanig in Gibraltar geboren, geregistreerd of genaturaliseerd is.”

Verklaringen betreffende de economische en industriële ontwikkeling van Ierland

Tijdens de 6e ministeriële zitting van de onderhandelingen tussen de Gemeenschap en Ierland op 19 oktober 1971 heeft de heer A. Moro, Minister van Buitenlandse Zaken van de Italiaanse Republiek, namens de delegatie van de Gemeenschap, de verklaring afgelegd die onder I is opgenomen.

De heer P. J. Hillery, Minister van Buitenlandse Zaken van Ierland heeft, namens de Ierse delegatie, geantwoord middels de verklaring die onder II is opgenomen.

I. Verklaring die de heer A. Moro, Minister van Buitenlandse Zaken van de Italiaanse Republiek, namens de delegatie van de Gemeenschap heeft afgelegd

  • I

    • 1. De Ierse delegatie heeft er met nadruk op gewezen dat de Ierse Regering te kampen heeft met ernstige regionale en structurele verstoringen van het economisch en sociaal evenwicht. Deze delegatie verklaarde dat deze verstoringen gecorrigeerd dienen te worden, wil men die mate van harmonisatie bereiken, die in overeenstemming is met de doelstellingen van de Gemeenschap, en met name met de verwezenlijking van de economische en monetaire unie. De Ierse delegatie heeft de Gemeenschap verzocht zich ertoe te verbinden om met de haar ten dienste staande middelen steun te verlenen aan de programma's van de Ierse Regering om deze verstoringen van het evenwicht op te heffen, en om bij de latere ontwikkeling van een breed opgezet regionaal beleid van de Gemeenschap volledig rekening te willen houden met Ierlands speciale problemen op dit gebied.

    • 2. De Ierse delegatie heeft de delegatie van de Gemeenschap documenten voorgelegd waaruit blijkt, wat de grote lijnen van de Ierse regionale programma's zijn en met welke middelen ze worden verwezenlijkt. Ook heeft de Ierse delegatie uiteengezet, hoe de exporterende industrieën in Ierland worden gesteund door middel van belastingfaciliteiten. Het betreft hier eveneens maatregelen die tot doel hebben, de verstoringen van het evenwicht op economisch en sociaal gebied op te heffen door de industrie tot ontwikkeling te brengen.

  • II

    • 1. De delegatie van de Gemeenschap wijst er in dit verband op dat – zoals blijkt uit de preambule van het Verdrag van Rome – tot de wezenlijke doelstellingen van de Gemeenschap onder andere behoren de voortdurende verbetering van de omstandigheden waaronder de volkeren van de Lid-Staten leven en werken, alsmede de harmonische ontwikkeling van hun volkshuishoudingen door het verschil in niveau tussen de onderscheiden gebieden en de achterstand van de minder begunstigde gebieden te verminderen.

    • 2. Het gemeenschappelijk beleid in de verschillende sectoren en de diverse instrumenten die de Gemeenschap in het leven heeft geroepen op economisch en sociaal terrein, vormen de concrete verwezenlijking van bovengenoemde doelstellingen en zullen zich trouwens nog verder ontwikkelen. Het Europees Sociaal Fonds is nieuwe wegen ingeslagen. De Europese Investeringsbank breidt haar werkterrein voortdurend uit. Momenteel wordt er door de Instellingen van de Gemeenschappen beraadslaagd, welke communautaire middelen kunnen worden aangewend en op welke wijze, ten einde de doelstellingen van het regionale beleid te verwezenlijken.

      De door de Staten verleende steun, met inbegrip van de steun via vrijstelling van belastingen, is onderworpen aan de regels van de artikelen 92 tot en met 94 van het E.E.G.-Verdrag. Ten aanzien van de staatssteun ten behoeve van de regionale ontwikkeling, zij erop gewezen dat volgens artikel 92, lid 3, sub a), „steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst” als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd. Uit de ervaring blijkt dat deze bepaling zo soepel is, dat de instanties van de Gemeenschap rekening kunnen houden met de bijzondere eisen der onderontwikkelde streken.

      Vrijstelling van belasting zal – evenals alle andere vormen van steun die op het tijdstip van toetreding in Ierland bestaan – door de Commissie worden bestudeerd in het normale kader van de permanente bestudering der bestaande vormen van steun. Mocht hieruit blijken dat de een of andere vorm van steun niet ongewijzigd kan worden gehandhaafd, dan is het de taak van de Commissie om, met inachtneming van de voorschriften van het Verdrag, passende termijnen en overgangsregels vast te stellen.

    • 3. Gezien de bovengenoemde bijzondere problemen waarvoor Ierland zich geplaatst ziet, stelt de delegatie van de Gemeenschap voor, aan de Akte van toetreding een Protocol betreffende de economische en industriële ontwikkeling van Ierland te hechten.

II. Verklaring die de heer P. J. Hillery, Minister van Buitenlandse Zaken van Ierland, namens de Ierse delegatie heeft afgelegd

Het doet mij genoegen U te kunnen mededelen dat de Ierse delegatie de tekst aanvaardt van het voorgestelde Protocol betreffende Ierland, waarover tussen onze beide delegaties is beraadslaagd en waarvan de achtergronden duidelijk zijn uiteengezet in Uw inleidende verklaring. De aanvaarde tekst zal de Ierse Regering in staat stellen om voort te gaan met haar plannen voor economische en sociale ontwikkeling, in de wetenschap dat de Gemeenschap, via haar Instellingen en organen, bereid zal zijn om met ons samen te werken bij het streven naar de verwezenlijking van de doelstellingen die wij trachten te bereiken.

In de loop der onderhandelingen heb ik bij diverse gelegenheden de aandacht gevestigd op de problemen in verband met de verschillen in niveau van de economische ontwikkeling binnen een geheel als de uitgebreide Gemeenschap is. Ook heb ik getracht, U de moeilijkheden uit te leggen die een land als Ierland, gelegen aan de periferie van de uitgebreide Gemeenschap, moet overwinnen ten einde zijn economisch ontwikkelingspeil nader tot dat van de overige Lid-Staten te brengen. Ik ben mij er ten volle van bewust dat het de wens en het doel van de Gemeenschap is om de doelstellingen te verwezenlijken die in het E.E.G.-Verdrag zijn neergelegd, namelijk de voortdurende verbetering van de levensstandaard en van de omstandigheden waaronder de volkeren der Lid-Staten leven en werken en de harmonische ontwikkeling van hun economieën te waarborgen. Het Protocol waarover wij vandaag overeenstemming hebben bereikt is er een overtuigend bewijs van, dat de Gemeenschap vastbesloten is om aan deze fundamentele doelstellingen wezenlijke inhoud te geven. Dit Protocol zal een instrument van praktische waarde zijn waar het erom gaat, mijn land in staat te stellen, binnen de uitgebreide Gemeenschap een volwaardige rol te spelen bij het bereiken van deze doelstellingen. Het zal dit streven nog doeltreffender kunnen dienen wanneer er een alomvattend communautair regionaal beleid wordt ontwikkeld. In dit verband merk ik op dat ik mij gesterkt voel door de pogingen die in het werk worden gesteld om dit belangrijke punt te behandelen als een onderdeel van de ontwikkeling der Gemeenschap.

Wat Ierland betreft, dient de doeltreffendheid van de nationale of communautaire maatregelen op het gebied van de ontwikkeling te worden beoordeeld op grond van de daling van werkloosheid en emigratie en de stijging van de levensstandaard. Hiervoor dient in de eerste plaats de nodige werkgelegenheid te worden gecreëerd voor ons toenemend aantal arbeidskrachten, anders blijft een groot gedeelte van onze meest kostbare economische middelen onbenut of gaat het verloren door emigratie, en wordt het tempo van de economische ontwikkeling vertraagd.

Het zal mijn Regering verheugen dat uit onze besprekingen van vandaag is gebleken dat Ierlands toetreding tot de Gemeenschap haar in staat zal stellen te blijven streven naar verwezenlijking van de doelstellingen vermeld in het Protocol. Ik denk hier vooral aan de gestage groei van de industrie, die het hoofdpunt vormt van onze algemene doelstelling ten aanzien van economische expansie. Het is voor ons van vitaal belang dat op dit gebied ook verder vooruitgang kan worden geboekt via daadwerkelijke maatregelen voor stimulering van de industrie. Ik meen te begrijpen dat, evenals elk ander stimuleringssysteem, onze stimulansen voor de industrie na toetreding zullen worden onderzocht om na te gaan of zij in overeenstemming zijn met de communautaire voorschriften. Met voldoening constateer ik dat U de noodzaak van een stimuleringsbeleid in Ierland erkent, maar dat er problemen kunnen rijzen wat betreft de speciale vorm die ons stimuleringssysteem heeft gekregen toen wij nog buiten de Gemeenschap stonden.

Ik zou Uw aandacht erop willen vestigen dat in dit verband de kwestie aan de orde kan komen van de verplichtingen die wij eerder hebben aangegaan. Uiteraard zullen wij deze verplichtingen moeten nakomen, maar wij zullen bereid zijn om de overschakeling op elk nieuw stelsel dat eventueel zal worden ontworpen, in al haar aspecten te bespreken en wij zullen aan het oplossen van deze vraagstukken op passende wijze onze medewerking verlenen.

Uw opmerking over het soepele karakter van de betreffende bepalingen van het Verdrag geeft mij het volste vertrouwen dat de Instellingen van de Gemeenschap bij het bestuderen van onze stimulansen ten volle rekening zullen houden met onze speciale problemen. Gezien het feit dat de doelstellingen van de Ierse Regering en de Gemeenschap identiek zijn, vertrouw ik er eveneens op dat, indien aanpassing van dat stimuleringssysteem nodig is, de Ierse Regering de expansie der Ierse industrie zal kunnen handhaven en een voortdurende stijging in werkgelegenheid en levensstandaard kan bereiken.

Tot slot zou ik U nog willen zeggen hoezeer ik de sympathie en het begrip waardeer die de Gemeenschap heeft betuigd bij haar benadering en bestudering van onze regionale problemen en de industriële stimulansen, die voor mijn land van het grootste belang zijn. De overeenstemming die wij hebben bereikt doet het beste hopen voor wat betreft onze toekomstige samenwerking binnen de uitgebreide Gemeenschap bij de verwezenlijking van de fundamentele doelstellingen van het Verdrag. Deze toekomstige samenwerking beschouw ik als het middel waarmede wij in Ierland onze nationale economische doelstellingen het best kunnen verwezenlijken.

Verklaringen betreffende melk in vloeibare toestand, varkensvlees en eieren

Tijdens de tweede ministeriële zitting inzake de onderhandelingen tussen de Gemeenschap en het Verenigd Koninkrijk op 27 oktober 1970, legden de heer G. Rippon, Kanselier van het Hertogdom Lancaster, namens de delegatie van het Verenigd Koninkrijk, en de heer W. Scheel, Minister van Buitenlandse Zaken van de Bondsrepubliek Duitsland, namens de delegatie van de Gemeenschap, de twee onderstaande verklaringen af.

De twee delegaties zijn tot de slotsom gekomen dat overeenstemming was bereikt op de grondslag van deze twee verklaringen.

I. Verklaring van de heer G. Rippon, Kanselier van het Hertogdom Lancaster, mede namens de delegatie van het Verenigd Koninkrijk

  • 1 Tijdens de eerste ministeriële zitting op 21 juli verklaarde mijn voorganger dat het Verenigd Koninkrijk bereid was om het gemeenschappelijk landbouwbeleid in een uitgebreide Gemeenschap aan te nemen. Hij voegde hieraan evenwel toe dat wij een aantal punten nauwkeurig dienen te overwegen; hiertoe behoren de gevolgen van de communautaire voorschriften met betrekking tot melk, varkensvlees en eieren voor het Verenigd Koninkrijk voor wat betreft de produktie, het in de handel brengen en de consumptie.

  • 2 Sindsdien heeft veel overleg en verkennende besprekingen plaatsgevonden, zowel op technisch niveau met de Commissie als meer in het algemeen tijdens de vergaderingen der Plaatsvervangers. Onzerzijds streefden wij ernaar, na te gaan of er zich ernstige moeilijkheden dreigden voor te doen en zo ja, hoe deze het best zouden kunnen worden vermeden. Tot mijn genoegen kan ik verklaren dat wij van de kant van de Gemeenschap veel opheldering hebben verkregen en begrip hebben gevonden, hetgeen ertoe heeft bijgedragen dat de situatie in aanzienlijke mate is verduidelijkt. Een en ander verschaft mij de hoop dat wij erin zullen slagen, over deze punten overeenstemming te bereiken zodat wij ze van de toekomstige agenda kunnen afvoeren.

    MELK

    Wij achten het, zowel voor de Gemeenschap als voor het Verenigd Koninkrijk, van belang dat wij in staat zijn om voldoende melk in vloeibare toestand te leveren om het gehele jaar door en in het gehele land aan de vraag van de consumenten te kunnen voldoen. Gezien de bevestiging die wij van de Gemeenschap hebben ontvangen inzake onze interpretatie van de draagwijdte en de aard van de huidige en de voorgestelde regelingen, menen wij dat dit mogelijk zal zijn. Daarom is het van belang dat ik de belangrijkste punten van deze interpretatie opnoem, namelijk:

    • i) een van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is melk in de gehele Gemeenschap zoveel mogelijk voor consumptie in vloeibare toestand te gebruiken; het beleid mag dus niet zodanig worden gevoerd dat dit doel in gevaar komt;

    • ii) het prijsverschil tussen voor verwerking bestemde melk en melk voor verbruik in vloeibare toestand, zoals neergelegd in de resolutie van de Raad van 24 juli 1966, is niet verplicht; te zijner tijd zal deze resolutie worden vervangen door een communautaire melkverordening; overeenkomstig de thans geldende voorschriften staat het de Lid-Staten vrij, kleinhandelsprijzen voor melk voor verbruik in vloeibare toestand vast te stellen, doch zij zijn daartoe niet verplicht;

    • iii) in Verordening (EEG) No. 804/68 is slechts sprake van maatregelen van de Regeringen van de Lid-Staten waardoor de prijzen gelijkgeschakeld kunnen worden en derhalve staat het een niet-gouvernementele producentenorganisatie vrij, mits zij overeenkomstig de bepalingen van het E.E.G.-Verdrag en het afgeleide recht handelt, op eigen initiatief melk te leveren waar zij wenst, ten einde voor haar leden de hoogste opbrengst te verkrijgen, de winst samen te voegen en haar leden te belonen zoals zij verkiest.

    VARKENSVLEES

    Wij beschouwen het ook van belang voor een uitgebreide Gemeenschap, die wordt geacht meer dan in haar eigen behoeften aan varkensvlees te kunnen voorzien, dat de markt, met inbegrip van de baconmarkt van het Verenigd Koninkrijk, naar behoren wordt gestabiliseerd. Het huidige stelsel van de Gemeenschap hield uiteraard geen rekening met deze belangrijke markt, waarop jaarlijks ongeveer 640.000 ton bacon ter waarde van meer dan 1 miljard R.E. wordt afgezet. Deze markt zou echter in aanzienlijke mate tot stabilisering kunnen bijdragen en dit zou niet alleen in het belang zijn van de baconproducenten van het Verenigd Koninkrijk en van andere landen die hier rechtstreeks bij zijn betrokken, maar in dat van alle varkensfokkers in de uitgebreide Gemeenschap.

    Ons is bij de besprekingen niet gebleken dat de bestaande communautaire regelingen voor varkensvlees noodzakelijk onvoldoende of ongeschikt zijn voor de nieuwe situatie, die voort zal vloeien uit de uitbreiding.

    Wij beschouwen het echter als essentieel dat U erkent dat de Britse baconmarkt in een uitgebreide Gemeenschap een intrinsiek belang heeft en dat deze de produktie van varkensvlees van de gehele Gemeenschap voordelen kan opleveren, indien de stabiliteit van deze markt bij eerlijke concurrentie blijft gehandhaafd en dat deze situatie daarom zorgvuldig in het oog gehouden dient te worden tijdens de overgangsperiode en daarna.

    EIEREN

    De uitgebreide Gemeenschap zal zelf in haar behoefte aan eieren kunnen voorzien, zodat de prijzen waarschijnlijk meer door interne marktinvloeden zullen worden bepaald dan door maatregelen aan de buitengrenzen. Daar dit reeds zowel voor de bestaande Gemeenschap als voor het Verenigd Koninkrijk het geval is, zal de markt van de uitgebreide Gemeenschap waarschijnlijk aan vergelijkbare prijsschommelingen onderhevig zijn, zij het waarschijnlijk in iets hogere mate dan thans op de beide markten het geval is. Anderzijds kan de tendens naar concentratie van de produktie bij gespecialiseerde producenten en de daarmede gelijklopende ontwikkeling van de handel, het onstabiele karakter op langere termijn doen afnemen. Daarom ben ik van oordeel dat wij ons zullen kunnen aanpassen aan de communautaire regelingen.

  • 3 Indien U thans formeel kunt bevestigen dat ons inzicht in de mogelijkheden die voor ons openstaan ten aanzien van melk juist is, dat U de standpunten die ik naar voren heb gebracht ten aanzien van het belang en het speciale karakter van de baconmarkt in een uitgebreide Gemeenschap kunt aanvaarden, en de wenselijkheid van stabiliteit op de markt van varkensvlees en van eieren kunt erkennen, dan kunnen wij U onzerzijds verzekeren, dat wij hierover tijdens de onderhandelingen geen punten meer aan de orde behoeven te stellen, tenzij in het algemene verband van de overgangsmaatregelen.

II. Verklaring van de heer W. Scheel, Minister van Buitenlandse Zaken van de Bondsrepubliek Duitsland, namens de delegatie van de Gemeenschap

De delegatie van de Gemeenschap stemt in met Uw analyse van de doelstellingen van het gemeenschappelijk beleid inzake de zuivelsector, de huidige mogelijkheden voor het vaststellen van kleinhandelsprijzen voor consumptiemelk en inzake de activiteiten van niet gouvernementele producentenorganisaties. Voor zover dit nodig is, herinnert zij eraan dat het bij Verordening (EEG) No. 804/68 ingestelde verbod van nationale maatregelen die verevening tussen de prijzen van de verschillende zuivelprodukten mogelijk maken, eveneens doelt op elk nationaal wettelijk voorschrift waarmee een dergelijke verevening wordt beoogd.

De delegatie van de Gemeenschap kan instemmen met Uw uiteenzetting over het belang en de kenmerken van de baconmarkt in een uitgebreide Gemeenschap. In het licht van de doelstellingen van het gemeenschappelijk beleid ter zake van varkensvlees en eieren deelt zij Uw verlangen naar stabiliteit in deze sectoren.

De delegatie van de Gemeenschap neemt akte van de verklaring van Uw delegatie en is verheugd te kunnen constateren, dat de bestaande regelingen betreffende de genoemde drie sectoren niet behoeven te worden gewijzigd om tegemoet te komen aan de bezorgdheid van de delegatie van het Verenigd Koninkrijk.

Verklaring inzake het stelsel van vaststelling van de landbouwprijzen van de Gemeenschap

Tijdens de 2e ministeriële zitting van de onderhandelingen tussen de Gemeenschap en het Verenigd Koninkrijk op 27 oktober 1970, heeft de heer W. Scheel, Minister van Buitenlandse Zaken van de Bondsrepubliek Duitsland, namens de delegatie van de Gemeenschap, een verklaring afgelegd inzake het stelsel van vaststelling van de landbouwprijzen van de Gemeenschap.

De heer G. Rippon, Kanselier van het Hertogdom Lancaster, heeft namens de delegatie van het Verenigd Koninkrijk zijn instemming met deze verklaring betuigd. Hij voegde hieraan toe dat hij niet twijfelde aan het waardevolle karakter voor allen van deze analysen van de landbouw en het voornemen diepgaande en doeltreffende contacten te onderhouden, met name met de op communautair niveau werkzame beroepsorganisaties van producenten.

De beide delegaties zijn tot de slotsom gekomen dat overeenstemming was bereikt overeenkomstig de navolgende verklaring van de heer W. Scheel:

  • „1. Sedert de besprekingen die daarover in 1962 werden gevoerd, wordt in de Gemeenschap een jaarlijks overzicht van de situatie in de landbouw en op de landbouwmarkten opgesteld, dat een onderdeel vormt van de procedure voor de vaststelling van de communautaire prijzen.

    Deze procedure heeft de volgende kenmerken:

    In het algemeen bepalen de verschillende landbouwverordeningen dat de Raad, op voorstel van de Commissie, elk jaar vóór 1 augustus, voor het verkoopseizoen dat het daaropvolgende jaar aanvangt, voor de Gemeenschap alle landbouwprijzen vaststelt die op grond van de gemeenschappelijke ordening der markten moeten worden vastgesteld.

    Bij de indiening van haar voorstellen legt de Commissie een jaarverslag voor over de situatie van de landbouw en van de landbouwmarkten, zulks overeenkomstig de juridische verplichtingen en de verbintenissen van de Commissie.

    Voor de opstelling van dit verslag baseert de Commissie zich op ter zake dienstige statistische en boekhoudkundige gegevens uit alle beschikbare bronnen, zowel nationale als communautaire.

    De daarin vervatte analyse behelst een studie van:

    • de economische situatie en de algemene ontwikkeling van de landbouw zowel op nationaal als op communautair niveau, alsmede in algemeen economisch opzicht;

    • de markt per produkt of groep van produkten, ten einde een overzicht te geven van de marktsituatie en van de ontwikkeling der factoren die de markt kenmerken.

    De gegevens die de Commissie bestudeert, omvatten met name inlichtingen omtrent de prijs- en kostentendensen, de werkgelegenheid, de produktiviteit en het landbouwinkomen.

    De landbouwprijzen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 43, lid 2, van het E.E.G.-Verdrag, hetgeen betekent dat de Vergadering moet worden geraadpleegd.

    Te dien einde worden de voorstellen van de Commissie en het jaarverslag aan de Vergadering toegezonden. Naar aanleiding daarvan wordt een algemeen debat gehouden over het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

    Voorts wordt het Economisch en Sociaal Comité, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van alle sectoren van het economische en sociale leven, regelmatig geraadpleegd over de voorstellen en het verslag in kwestie. Voor wat de taken van dit Comité betreft, wordt in artikel 47 van het E.E.G-Verdrag bepaald dat de afdeling landbouw zich ter beschikking van de Commissie dient te houden ten einde de beraadslagingen van het Comité voor te bereiden, overeenkomstig de artikelen 197 en 198 van het E.E.G.-Verdrag,

    Vóór, gedurende en na de opstelling van het jaarverslag en de prijsvoorstellen door de Commissie, worden contacten onderhouden met de op gemeenschapsniveau werkende agrarische beroepsorganisaties. Hierbij vindt een discussie plaats over de statistische en andere gegevens die van invloed zijn op de situatie en de economische vooruitzichten van de landbouw en die door de Commissie in aanmerking worden genomen in haar verslag aan de Raad.

    Wegens het karakter van de prijzen die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden vastgesteld, beperkt de Commissie deze contacten niet tot de landbouwsectoren, maar heeft zij deze uitgebreid tot het bedrijfsleven, de handel, de vakbonden en de consumenten.

    Tijdens deze contacten kunnen alle betrokkenen mededeling doen van hun opmerkingen en verlangens. Anderzijds bieden zij de Commissie de gelegenheid om haar jaarverslag over de situatie van de landbouw en haar prijsvoorstellen met volledige kennis van het standpunt der betrokkenen op te stellen.

    De raadpleging van de Vergadering en van het Economisch en Sociaal Comité tijdens het proces waarin de politieke wil wordt gevormd die leidt tot het uiteindelijke Raadsbesluit, te zamen met het nauwe en rechtstreekse contact tussen de Instelling die het verslag en de voorstellen moet opstellen en de organisaties uit de betrokken kringen, bieden de nodige waarborgen dat op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van allen die bij deze besluiten betrokken zijn.

  • 2. Vanzelfsprekend belet deze procedure niet dat de Lid-Staten van hun kant elk jaar volgens hun nationale procedures de situatie van hun landbouw onderzoeken, in overleg met de betrokken beroepsorganisaties.

  • 3. De delegatie van de Gemeenschap stelt voor:

    • dat de Conferentie constateert dat bij de communautaire procedures en praktijken, alsmede bij de bestaande nationale procedures en praktijken, passend overleg zal worden gepleegd met de betrokken beroepsorganisaties;

    • dat de Conferentie bovendien akte neemt van het voornemen van de Instellingen der Gemeenschap om de onder punt 1 omschreven procedures en praktijken ook in de uitgebreide Gemeenschap toe te passen;

    • dat de Conferentie ervan uitgaat dat overeenkomstig de vorige twee alinea's in de uitgebreide Gemeenschap een stelsel zal worden toegepast, waardoor het mogelijk is, de economische situatie en de vooruitzichten van de landbouw te bezien en passende contacten te onderhouden met de beroepsorganisaties van de producenten alsmede met de overige belanghebbende organisaties en kringen.”

Verklaringen betreffende de landbouw in bergachtige gebieden

Tijdens de 8e ministeriële zitting inzake de onderhandelingen tussen de Gemeenschap en het Verenigd Koninkrijk van 21/22 en 23 juni 1971, heeft de heer G. Rippon, Kanselier van het Hertogdom Lancaster, namens de delegatie van het Verenigd Koninkrijk, de verklaring afgelegd die onder I is opgenomen.

De heer M. Schumann, Minister van Buitenlandse Zaken van de Franse Republiek, heeft, namens de delegatie van de Gemeenschap, geantwoord middels de verklaring die is opgenomen onder II.

I. Verklaring van de heer G. Rippon, Kanselier van het Hertogdom Lancaster, namens de delegatie van het Verenigd Koninkrijk

Toen de heer Barber in zijn openingsverklaring voor de Conferentie van 30 juni 1970 de landbouwproblemen behandelde, maakte hij gewag van de problemen in verband met de landbouw in bergachtige gebieden. Schotland, Wales, Noord-Ierland, alsmede Noord- en Zuidwest-Engeland bestaan gedeeltelijk uit bergachtige gebieden, waar, wegens het klimaat, de bodemgesteldheid en de geografische omstandigheden, alleen extensieve veeteelt mogelijk is.

De landbouwbedrijven in deze gebieden zijn klein en noodzakelijkerwijs sterk afhankelijk van de marktvoorwaarden, zodat hoge eindprijzen alleen niet toereikend zijn om de levensvatbaarheid van die bedrijven te handhaven. Daarom wordt op grond van de huidige regeling aan die bedrijven steun verleend, zowel in het kader van onze algemene economische en sociale politiek als in dat van ons landbouwbeleid. Verscheidene van de huidige Lid-Staten van de Gemeenschap hebben stellig ook gebieden met soortgelijke problemen, en wij zullen die uiteraard, evenals U, oplossen in overeenstemming met het Verdrag en het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ik zou het op prijs stellen, indien de Gemeenschap mijn opvatting bevestigt dat alle Lid-Staten van de uitgebreide Gemeenschap die soortgelijke moeilijkheden kennen het hoofd dienen te bieden aan het vraagstuk van de handhaving van een redelijk inkomen van de landbouwers in bergachtige gebieden.

II. Verklaring van de heer M. Schumann, Minister van Buitenlandse Zaken van de Franse Republiek, namens de delegatie van de Gemeenschap

De delegatie van de Gemeenschap heeft met aandacht kennis genomen van de verklaring van de delegatie van het Verenigd Koninkrijk betreffende de landbouw in bergachtige gebieden in het Verenigd Koninkrijk en de maatregelen die ten gunste van de betrokken gebieden werden genomen.

In antwoord op deze verklaring kan de delegatie van de Gemeenschap de volgende mededeling doen:

De Gemeenschap is zich bewust van de bijzondere omstandigheden van de landbouw in bergachtige gebieden ten opzichte van de andere gebieden van het Verenigd Koninkrijk, evenals trouwens van de soms zeer aanmerkelijke verschillen tussen gebieden in de Lid-Staten van de huidige Gemeenschap.

De bijzondere omstandigheden in bepaalde streken van de uitgebreide Gemeenschap kunnen inderdaad acties vereisen met het oog op het zoeken van een oplossing voor de vraagstukken in verband met deze bijzondere omstandigheden, met name ten einde te bewerkstelligen dat het inkomen van de landbouwers in deze gebieden redelijk blijft.

Vanzelfsprekend dienen dergelijke acties, zoals U zoëven hebt gezegd, te stroken met de bepalingen van het Verdrag en van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Procedure voor de aanvaarding van bepaalde besluiten en andere maatregelen die moeten worden genomen tijdens de periode die aan de toetreding voorafgaat

I. Voorlichtings- en overlegprocedure met het oog op de aanvaarding van bepaalde besluiten

  • 1 Ten einde te waarborgen dat het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, hierna te noemen toetredende Staten, voldoende worden ingelicht, worden alle voorstellen of mededelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen die kunnen leiden tot besluiten van de Raad van deze Gemeenschappen, na toezending aan de Raad ter kennis van de toetredende Staten gebracht.

  • 2 Er wordt overleg gepleegd op een met redenen omkleed verzoek van een toetredende Staat, die daarin zijn belangen als toekomstig lid van de Gemeenschappen dient uiteen te zetten en zijn opmerkingen daarin neerlegt.

  • 3 Besluiten inzake beheer vormen in het algemeen geen aanleiding tot overleg.

  • 4 Het overleg vindt plaats in een Interimcomité, samengesteld uit Vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en van de toetredende Staten.

  • 5 Aan Gemeenschapszijde zijn de leden van het Interimcomité de leden van het Comité van Permanente Vertegenwoordigers of diegenen die deze laatsten daarvoor aanwijzen en die als regel hun plaatsvervangers zijn. De Commissie wordt uitgenodigd, zich bij deze werkzaamheden te doen vertegenwoordigen.

  • 6 Het Interimcomité wordt bijgestaan door een Secretariaat, dat het Secretariaat van de Conferentie is, dat tot dat doel in functie blijft.

  • 7 Het overleg vindt normaliter plaats zodra de voorbereidende werkzaamheden op communautair niveau met het oog op de aanvaarding van besluiten door de Raad zover zijn gevorderd, dat de gemeenschappelijke strekking ervan het mogelijk maakt, een dergelijk overleg met vrucht te organiseren.

  • 8 Mochten er na het overleg nog ernstige moeilijkheden bestaan, dan kan het probleem op verzoek van een toetredende Staat op ministerieel niveau worden besproken.

  • 9 De in de voorafgaande paragrafen omschreven procedure is eveneens van toepassing op alle door de toetredende Staten te nemen besluiten die van invloed kunnen zijn op de verbintenissen die voortvloeien uit hun hoedanigheid van toekomstige leden van de Gemeenschappen.

II.

Het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland nemen de nodige maatregelen om hun toetreding tot de in artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 2, van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassing van de Verdragen bedoelde overeenkomsten of akkoorden, voor zover mogelijk, en overeenkomstig het in die Akte bepaalde, te doen samenvallen met de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de toetreding.

Voor zover de in artikel 3, lid 1 tweede zin, en lid 2, bedoelde overeenkomsten en akkoorden slechts in de vorm van een ontwerp bestaan, nog niet zijn ondertekend en waarschijnlijk in het tijdvak dat aan de toetreding voorafgaat niet meer kunnen worden ondertekend, zullen de toetredende Staten worden uitgenodigd om na de ondertekening van het Verdrag betreffende de toetreding volgens passende procedures deel te nemen aan de uitwerking, in positieve zin en zodanig dat de sluiting daarvan wordt bevorderd, van die ontwerpen.

III.

Ten aanzien van de onderhandelingen over de overwogen overeenkomsten met de E.V.A.-landen die niet om toetreding tot de Europese Gemeenschappen hebben verzocht, alsmede van de onderhandelingen over bepaalde aanpassingen van de preferentiële akkoorden die werden gesloten uit hoofde van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, worden de Vertegenwoordigers van de toetredende Staten als waarnemers bij de werkzaamheden betrokken, naast de Vertegenwoordigers van de oorspronkelijke Lid-Staten.

Bepaalde door de Gemeenschap gesloten niet-preferentiële akkoorden die ook na 1 januari 1973 blijven gelden, kunnen worden aangepast om rekening te houden met de uitbreiding van de Gemeenschap. De Gemeenschap zal de Vertegenwoordigers van de toetredende Staten overeenkomstig de in de vorige alinea omschreven procedure bij de onderhandelingen over deze aanpassingen betrekken.

IV.

Inzake het verdrag inzake de non-proliferatie van kernwapens coördineren het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Koninkrijk Noorwegen hun standpunt met dat van de Europese Gemeenschap van Atoomenergie bij de onderhandelingen over een overeenkomst betreffende verificatie met het Internationale Agentschap voor Atoomenergie (I.A.A.E.). Zij verzoeken in de overeenkomsten betreffende controle die zij met het I.A.A.E. mochten sluiten, om de opname van een bepaling die het hun mogelijk maakt deze overeenkomsten na de toetreding op korte termijn te vervangen door de overeenkomst betreffende verificatie die de Gemeenschap met het Agentschap mocht hebben gesloten.

Het Verenigd Koninkrijk en de Gemeenschap maken in het tijdvak dat aan de toetreding voorafgaat een aanvang met het overleg dat noodzakelijk is vanwege de omstandigheid dat de regeling inzake controle en inspectie die van toepassing is uit hoofde van de overeenkomst tussen verscheidene Lid-Staten en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie enerzijds en het I.A.A.E. anderzijds door het Verenigd Koninkrijk zal worden aanvaard.

VI.

De toetredende Staten verbinden zich ertoe te bewerkstelligen dat de verlening van de in de artikelen 2 van de Protocollen No. 25 tot en met No. 28 betreffende de uitwisseling van kennis op het gebied van de kernenergie bedoelde licenties vóór de toetreding niet opzettelijk wordt versneld ten einde de draagwijdte van de in die Protocollen vervatte verbintenissen te verminderen.

Besluit van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 januari 1972 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal

De Raad van de Europese Gemeenschappen,

Gelet op artikel 98 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal,

Overwegende dat het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland hebben verzocht om toetreding tot de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal,

Gezien het advies van de Commissie,

Overwegende dat over de door de Raad vast te stellen toetredingsvoorwaarden is onderhandeld met vorengenoemde Staten,

Besluit:

Artikel 1

  • 1 Het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland kunnen onder de in dit besluit vastgestelde voorwaarden lid worden van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal door toe te treden tot het Verdrag tot oprichting van deze Gemeenschap, zoals dit Verdrag is gewijzigd of aangevuld.

  • 2 De voorwaarden voor de toetreding en de daaruit voortvloeiende aanpassingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal zijn neergelegd in de bij dit besluit gevoegde Akte. De bepalingen van deze Akte die betrekking hebben op de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal maken een integrerend deel van dit besluit uit.

  • 3 De in het in lid 1 genoemde Verdrag voorkomende bepalingen betreffende de rechten en verplichtingen van de Lid-Staten alsmede de algemene en bijzondere bevoegdheden van de Instellingen van de Gemeenschappen, zijn van toepassing ten aanzien van dit besluit.

Artikel 2

De Akten van toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal zullen op 1 januari 1973 worden neergelegd bij de Regering van de Franse Republiek.

De toetreding wordt van kracht op 1 januari 1973, mits alle Akten van toetreding op dit tijdstip zijn neergelegd en mits alle Akten van bekrachtiging van het Verdrag betreffende de toetreding tot de Europese Economische Gemeenschap en tot de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor dit tijdstip zijn neergelegd.

Indien echter niet alle in de eerste alinea van dit artikel genoemde Staten tijdig hun Akten van toetreding en hun Akten van bekrachtiging hebben neergelegd, wordt de toetreding van kracht voor de andere toetredende Staten. In dit geval besluit de Raad van de Europese Gemeenschappen, met eenparigheid van stemmen, onmiddellijk over de hierdoor noodzakelijk geworden aanpassingen van artikel 3 van het onderhavige besluit, en van de artikelen 12, 13, 16, 17, 19, 20, 22, 142, 155 en 160 van de Akte betreflende de voorwaarden van toetreding en de aanpassing van de Verdragen; de Raad kan eveneens, met eenparigheid van stemmen, de bepalingen van voornoemde Akte die betrekking hebben op een met name genoemde Staat die zijn Akten van toetreding en van bekrachtiging niet heeft neergelegd, vervallen verklaren of aanpassen.

De Regering van de Franse Republiek zendt een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de Akte van toetreding van elke toetredende Staat toe aan de Regeringen van de Lid-Staten en van de andere toetredende Staten.

Artikel 3

Dit besluit, opgesteld in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Franse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse en de Noorse taal, zijnde de Deense, de Duitse, de Engelse, de Franse, de Ierse, de Italiaanse en de Nederlandse tekst gelijkelijk authentiek, wordt medegedeeld aan de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, de 22ste januari 1972.

Voor de Raad

De Voorzitter,

(w.g.) GASTON THORN

  1. De Conferentie tussen de Europese Gemeenschappen en de Staten die om toetreding tot deze Gemeenschappen hebben verzocht, heeft tijdens de zittingen van 11 en 12 mei 1971 met het Verenigd Koninkrijk, 7 juni 1971 met Ierland, 21 juni 1971 met Noorwegen en 12 juli 1971 met Denemarken vastgesteld dat deze concrete gevallen „voor zover thans valt te voorzien, beperkt zullen blijven tot boter, suiker, bacon en bepaalde soorten groenten en fruit”. ^ [1]
  2. Onder „het officiële pond sterling” wordt verstaan „officiële sterlingsaldi”. ^ [2]
  3. Onder „het officiële pond sterling” wordt verstaan „officiële sterlingsaldi”. ^ [3]
Naar boven