Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek [...] Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie, Korfoe, 24-06-1994

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-1995 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Portugese Republiek, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Lid-Staten van de Europese Unie) en het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, betreffende de toetreding van het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie

Authentiek : NL

Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Portugese Republiek, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-lerland (Lid-Staten van de Europese Unie) en het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, betreffende de toetreding van het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie.

Zijne Majesteit de Koning der Belgen,

Hare Majesteit de Koningin van Denemarken,

de President van de Bondsrepubliek Duitsland,

de President van de Helleense Republiek,

Zijne Majesteit de Koning van Spanje,

de President van de Franse Republiek,

de President van Ierland,

de President van de Italiaanse Republiek,

Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg,

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden,

Zijne Majesteit de Koning van Noorwegen,

de Federale President van de Republiek Oostenrijk,

de President van de Portugese Republiek,

de President van de Finse Republiek,

Zijne Majesteit de Koning van Zweden,

Hare Majesteit de Koningin van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,

Verenigd in de wil de verwezenlijking van de doelstellingen van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrondvest voort te zetten,

Vastbesloten, in de geest van deze Verdragen, op de reeds gelegde grondslagen een steeds hechtere eenheid tussen de Europese volkeren tot stand te brengen,

Overwegende dat artikel O van het Verdrag betreffende de Europese Unie aan de Europese Staten de mogelijkheid biedt lid van de Unie te worden,

Overwegende dat het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden hebben verzocht lid te worden van de Unie,

Overwegende dat de Raad van de Europese Unie, na advies van de Commissie te hebben ingewonnen en na de instemming van het Europees Parlement te hebben verkregen, zich heeft uitgesproken voor toelating van deze Staten,

Hebben besloten in gemeenschappelijk overleg de voorwaarden voor deze toelating en de in de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrondvest aan te brengen aanpassingen vast te stellen, en hebben daartoe als gevolmachtigden aangewezen:

Zijne Majesteit de Koning der Belgen,

  • Jean-Luc Dehaene

  • Minister-President

  • Willy Claes

  • Minister van Buitenlandse Zaken

  • Ph. de Schoutheete de Tervarent

  • Ambassadeur,

  • Permanente Vertegenwoordiger van België bij de Europese Unie

Hare Majesteit de Koningin van Denemarken,

  • Poul Nyrup Rasmussen

  • Minister-President

  • Niels Helveg Petersen

  • Minister van Buitenlandse Zaken

  • Gunnar Riberholdt

  • Ambassadeur,

  • Permanente Vertegenwoordiger van Denemarken bij de Europese Unie

de President van de Bondsrepubliek Duitsland,

  • Dr. Helmut Kohl

  • Bondskanselier

  • Dr. Klaus Kinkel

  • Minister van Buitenlandse Zaken en Plaatsvervangend Bondskanselier

  • Dr. Dietrich von Kyaw

  • Ambassadeur,

  • Permanente Vertegenwoordiger van de Bondsrepubliek Duitsland bij de Europese Unie

de President van de Helleense Republiek,

  • Andreas Papandreou

  • Minister-President

  • Karolos Papoulias

  • Minister van Buitenlandse Zaken

  • Theodoros Pangalos

  • Onderminister van Buitenlandse Zaken

Zijne Majesteit de Koning van Spanje,

  • Felipe Gonzalez Marquez

  • Minister-President

  • Javier Solana Madariaga

  • Minister van Buitenlandse Zaken

  • Carlos Westendorp y Cabeza

  • Staatssecretaris voor de Betrekkingen met de Europese Gemeenschappen

de President van de Franse Republiek,

  • Edouard Balladur

  • Minister-President

  • Alain Juppé

  • Minister van Buitenlandse Zaken

  • Alain Lamassoure

  • Onderminister van Europese Zaken

  • Pierre de Boissieu

  • Ambassadeur,

  • Permanente Vertegenwoordiger van de Franse Republiek bij de Europese Unie

de President van Ierland,

  • Albert Reynolds

  • Minister-President

  • Dick Spring

  • Vice-Minister-President en Minister van Buitenlandse Zaken

  • Padraic McKernan

  • Ambassadeur, Permanente Vertegenwoordiger van Ierland bij de Europese Unie

de President van de Italiaanse Republiek,

  • Silvio Berlusconi

  • Minister-President

  • Antonio Martino

  • Minister van Buitenlandse Zaken

  • Livio Caputo

  • Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken

Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg,

  • Jacques Santer

  • Minister-President

  • Jacques F. Poos

  • Vice-Minister-President,

  • Minister van Buitenlandse Zaken

  • Jean-Jacques Kasel

  • Ambassadeur,

  • Permanente Vertegenwoordiger van Luxemburg bij de Europese Unie

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden,

  • R. F. M. Lubbers

  • Minister-President

  • Dr. P. H. Kooijmans

  • Minister van Buitenlandse Zaken

  • Dr. B. R. Bot

  • Ambassadeur,

  • Permanente Vertegenwoordiger van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Europese Unie

Zijne Majesteit de Koning van Noorwegen,

  • Gro Harlem Brundtland

  • Minister-President

  • Bjørn Tore Godal

  • Minister van Buitenlandse Zaken

  • Grete Knudsen

  • Minister van Handel en Koopvaardij

  • Eivinn Berg

  • Hoofd van de delegatie belast met de onderhandelingen

de Federale President van de Republiek Oostenrijk,

  • Franz Vranitzky

  • Bondskanselier

  • Alois Mock

  • Bondsminister van Buitenlandse Zaken

  • Ulrich Stacher

  • Directeur-Generaal,

  • Bondskanselarij

  • Manfred Scheich

  • Hoofd van de Missie van Oostenrijk bij de Europese Gemeenschappen

de President van de Portugese Republiek,

  • Anibal Cavaco Silva

  • Minister-President

  • José Durão Barroso

  • Minister van Buitenlandse Zaken

  • Vitor Martins

  • Staatssecretaris van Europese Zaken

de President van de Republiek Finland,

  • Esko Aho

  • Minister-President

  • Pertti Salolainen

  • Minister van Buitenlandse Handel

  • Heikki Haavisto

  • Minister van Buitenlandse Zaken

  • Veli Sundbäck

  • Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken

Zijne Majesteit de Koning van Zweden,

  • Z. Exc. Carl Bildt

  • Minister-President

  • H. Exc. Margaretha af Ugglas

  • Minister van Buitenlandse Zaken

  • Z. Exc. Ulf Dinkelspiel

  • Minister van Europese Zaken en van Buitenlandse Handel

  • Frank Belfrage

  • Staatssecretaris voor Europese Zaken en Buitenlandse Handel

Hare Majesteit de Koningin van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,

  • The Rt Hon John Major

  • Minister-President

  • The Rt Hon Douglas Hurd

  • Minister van Buitenlandse Zaken en Gemenebestzaken

  • David Heathcoat-Amory

  • Onderminister van Buitenlandse Zaken en Gemenebestzaken

Die, na overlegging van hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten, omtrent de volgende bepalingen overeenstemming hebben bereikt:

Artikel 1

  • 1 Het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden worden lid van de Europese Unie en worden Partij bij de Verdragen waarop de Unie is gegrondvest, zoals deze Verdragen zijn gewijzigd of aangevuld.

  • 2 De voorwaarden voor de toelating en de daaruit voortvloeiende aanpassingen van de Verdragen waarop de Unie is gegrondvest zijn neergelegd in de bij dit Verdrag gevoegde Akte. De bepalingen van deze Akte maken een integrerend deel van dit Verdrag uit.

  • 3 De in de in lid 1 genoemde Verdragen voorkomende bepalingen betreffende de rechten en verplichtingen van de Lid-Staten, alsmede de algemene en bijzondere bevoegdheden van de Instellingen van de Unie, zijn van toepassing ten aanzien van dit Verdrag.

Artikel 2

  • 1 Dit Verdrag zal door de Hoge Verdragsluitende Partijen worden bekrachtigd overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen. De akten van bekrachtiging zullen uiterlijk 31 december 1994 worden neergelegd bij de Regering van de Italiaanse Republiek.

  • 2 Dit Verdrag treedt in werking op 1 januari 1995, mits alle akten van bekrachtiging voor dit tijdstip zijn neergelegd.

    Indien echter niet alle in artikel 1, lid 1, genoemde Staten tijdig hun akten van bekrachtiging hebben neergelegd, treedt het Verdrag in werking voor de Staten die tot de nederlegging zijn overgegaan. In dit geval besluit de Raad van de Europese Unie, met eenparigheid van stemmen, onmiddellijk over de hierdoor noodzakelijk geworden aanpassingen van artikel 3 van het onderhavige Verdrag en van de artikelen 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 25, 26, 156, 157, 158, 159, 160, 161, 162, 170 en 176 van de Toetredingsakte, van bijlage I bij die Akte en van de Protocollen nr. 1 en nr. 6 die daaraan zijn gehecht; de Raad kan eveneens, met eenparigheid van stemmen, de bepalingen van voornoemde Akte, met inbegrip van de daaraan gehechte bijlagen en Protocollen, waarin een Staat die zijn akte van bekrachtiging niet heeft neergelegd, met name wordt genoemd, vervallen verklaren of aanpassen.

Artikel 3

Dit Verdrag, opgesteld in één enkel exemplaar, in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de lerse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Noorse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de lerse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse tekst gelijkelijk authentiek, zal worden neergelegd in het archief van de Regering van de Italiaanse Republiek, die een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toezendt aan de Regeringen der andere ondertekenende Staten.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit Verdrag hebben gesteld.

GEDAAN te Korfoe, de vierentwintigste juni negentienhonderd vierennegentig.

Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond

EERSTE DEEL. BEGINSELEN

Artikel 1

In de zin van deze Akte:

  • - worden met de uitdrukking „oorspronkelijke Verdragen” bedoeld:

  • - worden met de uitdrukking „huidige Lid-Staten” bedoeld het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Portugese Republiek, het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland;

  • - wordt met de uitdrukking „de Unie” bedoeld de Unie zoals tot stand gebracht bij het EU-Verdrag;

  • - wordt met de uitdrukking „de Gemeenschap” bedoeld één of meer van de in het eerste streepje vermelde Gemeenschappen, naargelang van het geval;

  • - worden met de uitdrukking „nieuwe Lid-Staten" bedoeld de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden;

  • - worden met de uitdrukking „Instellingen” bedoeld de bij de oorspronkelijke Verdragen opgerichte Instellingen.

Artikel 2

Onmiddellijk bij de toetreding zijn de oorspronkelijke Verdragen en de door de Instellingen vóór de toetreding genomen besluiten verbindend voor de nieuwe Lid-Staten en in deze Staten toepasselijk onder de voorwaarden voorzien in deze Verdragen en in deze Akte.

Artikel 3

De nieuwe Lid-Staten verbinden zich ertoe met betrekking tot die overeenkomsten of instrumenten op het gebied van Justitie en Binnenlandse zaken welke onlosmakelijk zijn verbonden met de doelstellingen van het EU-Verdrag:

  • - toe te treden tot de overeenkomsten of instrumenten die vóór de datum van toetreding zijn opengesteld voor ondertekening door de huidige Lid-Staten, alsmede tot de overeenkomsten of instrumenten die door de Raad overeenkomstig Titel VI van het EU-Verdrag zijn opgesteld en waarvan hij de aanneming aan de Lid-Staten heeft aanbevolen.

  • - administratieve en andere regelingen in te voeren in de trant van de regelingen die de huidige Lid-Staten of de Raad reeds hebben aangenomen ter vergemakkelijking van de praktische samenwerking tussen de instellingen en organisaties van de Lid-Staten die actief zijn op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken.

Artikel 4

  • 1 Bij deze Akte treden de nieuwe Lid-Staten toe tot de door de Vertegenwoordigers van de Regeringen der Lid-Staten, in het kader van de Raad bijeen, genomen besluiten en gesloten overeenkomsten. Zij verbinden zich ertoe op het tijdstip van de toetreding ook toe te treden tot elke andere door de huidige Lid-Staten gesloten overeenkomst die de werking van de Unie betreft of in nauw verband staat met het optreden van deze Unie.

  • 2 De nieuwe Lid-Staten verbinden zich ertoe toe te treden tot de overeenkomsten bedoeld in artikel 220 van het EG-Verdrag en tot de overeenkomsten die niet te scheiden zijn van het bereiken van de doelstellingen van het EG-Verdrag, alsmede tot de Protocollen betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van deze overeenkomsten, die door de Lid-Staten zijn ondertekend, en te dien einde onderhandelingen aan te knopen met de huidige Lid-Staten om daarin de vereiste aanpassingen aan te brengen.

  • 3 De nieuwe Lid-Staten bevinden zich ten aanzien van de verklaringen, resoluties of andere standpuntbepalingen van de Europese Raad of de Raad, alsmede ten aanzien van die welke betrekking hebben op de Gemeenschappen of de Unie en in onderling overleg tussen de Lid-Staten zijn aanvaard, in dezelfde situatie als de huidige Lid-Staten; zij zullen derhalve de beginselen en beleidslijnen die hieruit voortvloeien eerbiedigen en de maatregelen treffen die nodig zouden kunnen blijken ter verzekering van de toepassing daarvan.

Artikel 5

  • 1 De door één van de Gemeenschappen met een of meer derde Staten, met een internationale organisatie dan wel met een onderdaan van een derde Staat gesloten overeenkomsten of akkoorden, zijn verbindend voor de nieuwe Lid-Staten, en wel onder de in de oorspronkelijke Verdragen en in deze Akte neergelegde voorwaarden.

  • 2 De nieuwe Lid-Staten verplichten zich ertoe onder de in deze Akte neergelegde voorwaarden toe te treden tot de door de huidige Lid-Staten en één van de Gemeenschappen gezamenlijk gesloten overeenkomsten of akkoorden, alsmede tot de door deze Staten gesloten overeenkomsten die verband houden met deze overeenkomsten of akkoorden. De Gemeenschap en de huidige Lid-Staten in het kader van de Unie zijn de nieuwe Lid-Staten hierbij behulpzaam.

  • 3 Bij deze Akte en onder de daarin neergelegde voorwaarden treden de nieuwe Lid-Staten toe tot de interne overeenkomsten welke door de Lid-Staten werden gesloten voor de toepassing van de in lid 2 bedoelde overeenkomsten en akkoorden.

  • 4 De nieuwe Lid-Staten treffen de passende maatregelen om zo nodig hun positie ten aanzien van internationale organisaties en internationale overeenkomsten waarbij één van de Gemeenschappen of andere Lid-Staten eveneens partij zijn, aan te passen aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit hun toetreding tot de Unie.

Artikel 6

Artikel 234 van het EG-Verdrag en de artikelen 105 en 106 van het Euratom-Verdrag zijn voor de nieuwe Lid-Staten van toepassing op de overeenkomsten en akkoorden gesloten vóór hun toetreding.

Artikel 7

De bepalingen van deze Akte kunnen, tenzij anders is bepaald, uitsluitend worden geschorst, gewijzigd of ingetrokken door middel van de procedures voorzien in de oorspronkelijke Verdragen die het mogelijk maken tot een herziening van die Verdragen te komen.

Artikel 8

De door de Instellingen genomen besluiten waarop de in deze Akte vastgestelde overgangsmaatregelen zijn gebaseerd, behouden hun eigen rechtskarakter; met name blijven de voor deze besluiten geldende wijzigingsprocedures van toepassing.

Artikel 9

De bepalingen van deze Akte waarvan het doel of het gevolg is dat besluiten van de Instellingen anders dan bij wijze van overgangsmaatregel worden ingetrokken of gewijzigd, verkrijgen hetzelfde rechtskarakter als de daardoor ingetrokken of gewijzigde bepalingen en zijn onderworpen aan dezelfde regels als laatstgenoemde bepalingen.

Artikel 10

Ten aanzien van de toepassing van de oorspronkelijke Verdragen en van de door de Instellingen genomen besluiten gelden, bij wijze van overgang, de in deze Akte neergelegde afwijkende bepalingen.

TWEEDE DEEL. AANPASSING DER VERDRAGEN

TITEL I. INSTITUTIONELE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1. HET EUROPEES PARLEMENT

Artikel 11

[Red: Wijzigt de Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen; Brussel, 20 september 1976.]

HOOFDSTUK 2. DE RAAD

Artikel 12

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM); Rome, 25 maart 1957.]

Artikel 13

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951.]

Artikel 14

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951.]

Artikel 15

[Red: Wijzigt het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM); Rome, 25 maart 1957.]

HOOFDSTUK 3. DE COMMISSIE

Artikel 16

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM); Rome, 25 maart 1957.]

HOOFDSTUK 4. HET HOF VAN JUSTITIE

Artikel 17

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM); Rome, 25 maart 1957.]

Artikel 18

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM); Rome, 25 maart 1957, en het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Brussel, 17 april 1957.]

Artikel 19

[Red: Wijzigt het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Brussel, 17 april 1957, het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap; Brussel, 17 april 1957, en het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie; Brussel, 17 april 1957.]

Artikel 20

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM); Rome, 25 maart 1957.]

Artikel 21

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM); Rome, 25 maart 1957.]

HOOFDSTUK 5. DE REKENKAMER

Artikel 22

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM); Rome, 25 maart 1957.]

HOOFDSTUK 6. HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

Artikel 23

[Red: Wijzigt het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM); Rome, 25 maart 1957.]

TITEL II. ANDERE AANPASSINGEN

Artikel 28

[Red: Wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM); Rome, 25 maart 1957.]

DERDE DEEL. AANPASSING VAN DE BESLUITEN VAN DE INSTELLINGEN

Artikel 29

Ten aanzien van de besluiten genoemd in de lijst die voorkomt in bijlage I van deze Akte vinden de aanpassingen plaats die in die bijlage worden omschreven.

Artikel 30

De ingevolge de toetreding noodzakelijke aanpassingen van de in de lijst die voorkomt in bijlage II van deze Akte genoemde besluiten, worden verricht overeenkomstig de in die bijlage vervatte richtsnoeren en volgende de procedure en op de wijze bepaald in artikel 168.

VIERDE DEEL. OVERGANGSMAATREGELEN

TITEL I. INSTITUTIONELE BEPALINGEN

Artikel 31

  • 2 Onmiddellijk bij de toetreding en voor de periode die verstrijkt ten tijde van elk der in lid 1 bedoelde verkiezingen, worden de vertegenwoordigers in het Europees Parlement van het volk van de nieuwe Lid-Staten aangewezen door de volksvertegenwoordigingen van deze Staten uit hun midden, zulks volgens de door elk dezer Staten vastgestelde procedure.

  • 3 De nieuwe Lid-Staten mogen evenwel verkiezingen voor het Europees Parlement evenwel tussen de ondertekening en de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag organiseren, overeenkomstig het aan deze Akte gehechte Protocol nr. 8.

  • 4 Het mandaat van de overeenkomstig lid 1 of lid 3 verkozen vertegenwoordigers eindigt terzelfdertijd als dat van de vertegenwoordigers die in de huidige Lid-Staten voor de periode van vijfjaar van 1994-1999 zijn gekozen.

TITEL II. OVERGANGSMAATREGELEN BETREFFENDE NOORWEGEN

[Vervallen per 01-01-1995]

HOOFDSTUK 3. VISSERIJ

[Vervallen per 01-01-1995]

TITEL III. OVERGANGSMAATREGELEN BETREFFENDE OOSTENRIJK

HOOFDSTUK 1. VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN

Artikel 69

  • 1 Gedurende een tijdvak van vier jaar, te rekenen vanaf de datum van toetreding, is het bepaalde in bijlage VIII, overeenkomstig die bijlage en onder de daarin gestelde voorwaarden, niet van toepassing op Oostenrijk.

  • 2 Het bepaalde in lid 1 zal binnen dat tijdvak worden herzien overeenkomstig de EG-procedures.

    Onverminderd de resultaten van die herziening is het acquis communautaire aan het einde van de in lid 1 bedoelde overgangsperiode op de nieuwe Lid-Staten onder dezelfde voorwaarden als in de huidige Lid-Staten van toepassing.

HOOFDSTUK 2. VRIJ VERKEER VAN PERSONEN, DIENSTEN EN KAPITAAL

Artikel 70

Onverminderd de verplichting op grond van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, mag de Republiek Oostenrijk zijn bestaande wetgeving inzake tweede woningen gedurende vijf jaar na de toetreding handhaven.

TITEL 3. MEDEDINGINGSBELEID

Artikel 71

  • 1 Onverminderd de leden 2 en 3 van dit artikel past de Republiek Oostenrijk zijn monopolie voor bereide tabak van commerciële aard in de zin van artikel 37, lid 1, van het EG-Verdrag vanaf de datum van toetreding geleidelijk aan om te waarborgen dat er uiterlijk drie jaar na de datum van toetreding geen discriminatie tussen de onderdanen van de Lid-Staten meer bestaat wat betreft de voorwaarden waaronder goederen worden geleverd en op de markt worden gebracht.

  • 2 Voor de produkten op de lijst in bijlage IX wordt het exclusieve invoerrecht uiterlijk na drie jaar vanaf de datum van toetreding afgeschaft. Deze afschaffing geschiedt via het geleidelijk openen, vanaf de datum van toetreding, van contingenten voor de invoer van produkten uit de Lid-Staten. Aan het begin van elk van de drie bedoelde jaren opent de Republiek Oostenrijk een contingent dat is berekend op basis van de volgende percentages van het nationale verbruik: 15% voor het eerste jaar, 40% voor het tweede jaar en 70% voor het derde jaar. De volumes die overeenkomen met de percentages voor elk van deze drie jaren worden in de lijst in bijlage IX vermeld.

    De hiervoor bedoelde contingenten staan open voor alle ondernemers, zonder enige beperking, en voor in het kader van deze contingenten ingevoerde produkten mag in de Republiek Oostenrijk op groothandelsniveau geen exclusief recht voor het op de markt brengen gelden; in de detailhandel moeten in het kader van contingenten ingevoerde produkten op niet-discriminerende wijze ter verkoop aan de consument worden aangeboden.

  • 3 Uiterlijk één jaar na haar toetreding roept de Republiek Oostenrijk een onafhankelijke instantie in het leven die verantwoordelijk is voor het toekennen van detailhandelsvergunningen, in overeenstemming met het EG-Verdrag.

Artikel 72

De Republiek Oostenrijk mag ten aanzien van andere Lid-Staten tot 1 januari 1996 de douanerechten en stelsels van vergunningen handhaven zoals zij die op de datum van toetreding toepaste op gedistilleerde dranken en niet-gedenatureerde ethylalcohol met een alcoholvolumegehalte van minder dan 80% vol van post 22.08 van het GS. Deze stelsels van vergunningen moeten op niet-discriminatoire wijze worden toegepast.

TITEL 4. EXTERNE BETREKKINGEN MET INBEGRIP VAN DE DOUANE-UNIE

Artikel 73

De in bijlage VI bij deze Akte vermelde besluiten zijn ten aanzien van Oostenrijk van toepassing onder de in die bijlage neergelegde voorwaarden.

Artikel 74

De Republiek Oostenrijk kan tot en met 31 december 1996 ten aanzien van de Republiek Hongarije, de Republiek Polen, de Slowaakse Republiek, de Tsjechische Republiek, Roemenië en Bulgarije de invoerbeperkingen handhaven die zij op het tijdstip van haar toetreding toepaste op bruinkool van GN-code 27 02 10 00.

De noodzakelijke aanpassingen van de met deze landen gesloten Europa-overeenkomsten en, zonodig, de Interimovereenkomsten worden aangebracht volgens artikel 76.

Artikel 75

  • 1 Met ingang van 1 januari 1995 gaat de Republiek Oostenrijk over tot toepassing van:

    • a. de Regeling van 20 december 1973 betreffende de internationale handel in textiel, uitgebreid bij de Protocollen van 31 juli 1986, 31 juli 1991, 9 december 1992 en 9 december 1993 of de Overeenkomst inzake textiel en kledingstukken die voortvloeien uit de Uruguay-Ronde van de GATT-handelsbesprekingen, indien die Overeenkomst op de datum van toetreding van kracht is;

    • b. de bilaterale textielovereenkomsten en -regelingen die door de Gemeenschap met derde landen zijn gesloten.

  • 2 Over protocollen bij de bilaterale overeenkomsten en regelingen bedoeld in lid 1, wordt door de Gemeenschap met de betrokken derde landen onderhandeld om te voorzien in een passende aanpassing van de kwantitatieve beperkingen van de uitvoer van textiel en kledingprodukten naar de Gemeenschap.

  • 3 Indien de in lid 2 bedoelde protocollen niet op 1 januari 1995 zijn gesloten, neemt de Gemeenschap maatregelen om aan deze situatie het hoofd te bieden; deze maatregelen behelzen de noodzakelijke overgangsaanpassingen om ervoor te zorgen dat de overeenkomsten door de Gemeenschap ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 76

  • 1 Met ingang van 1 januari 1995 past de Republiek Oostenrijk de bepalingen toe van de in artikel 77 bedoelde overeenkomsten.

  • 2 Eventuele aanpassingen zullen het onderwerp vormen van met de medeovereenkomstsluitende landen te sluiten protocollen die aan voornoemde overeenkomsten zullen worden gehecht.

  • 3 Indien de in lid 2 bedoelde protocollen op 1 januari 1995 niet zijn gesloten, neemt de Gemeenschap de noodzakelijke maatregelen om op het tijdstip van de toetreding het hoofd te bieden aan die situatie.

Artikel 77

Artikel 76 is van toepassing op:

  • - de overeenkomsten met Andorra, Algerije, Bulgarije, de voormalige Tsjechische en Slowaakse Federale Republiek en haar opvolgerstaten (de Tsjechische Republiek en de Slowaakse Republiek). Cyprus, Egypte, Hongarije, IJsland, Israël, Jordanië, Libanon, Malta, Marokko, Noorwegen, Polen, Roemenië, Slovenië, Zwitserland, Syrië, Tunesië en Turkije, alsmede op andere overeenkomsten met derde landen die uitsluitend betrekking hebben op de handel in de produkten van bijlage II van het EG-Verdrag;

  • - de vierde ACS-EEG-Overeenkomst ondertekend op 15 december 1989;

  • - andere dergelijke overeenkomsten die nog voor de toetreding worden gesloten.

Artikel 78

Met ingang van 1 januari 1995 trekt de Republiek Oostenrijk zich onder andere terug uit de Overeenkomst tot oprichting van de Europese Vrijhandelsassociatie, ondertekend op 4 januari 1960.

TITEL 5. FINANCIËLE EN BUDGETTAIRE VOORZIENINGEN

Artikel 79

Elke verwijzing naar het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen geldt als een verwijzing naar het Besluit van de Raad van 24 juni 1988, zoals van tijd tot tijd gewijzigd, of naar andere besluiten die dit besluit vervangen.

Artikel 80

De „douanerechten ingevolge het Gemeenschappelijke Douanetarief en andere douanerechten” genoemde ontvangsten, bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), van het Besluit van de Raad betreffende het stelsel van de eigen middelen van de Gemeenschap, of de overeenkomstige bepalingen in enig besluit dat dit vervangt, omvatten de douanerechten die worden berekend op basis van de rechten die voortvloeien uit het gemeenschappelijk douanetarief en alle daarmee samenhangende tariefconcessies die de Gemeenschap in het handelsverkeer van Oostenrijk met derde landen toepast.

Artikel 81

De Gemeenschap stort op de eerste werkdag van elke maand aan de Republiek Oostenrijk uit hoofde van de uitgaven van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen een twaalfde van de volgende bedragen:

  • - 583 miljoen ecu in 1995,

  • - 106 miljoen ecu in 1996,

  • - 71 miljoen ecu in 1997,

  • - 35 miljoen ecu in 1998.

Artikel 82

Het aandeel van de Republiek Oostenrijk in de financiering van de betalingen die na haar toetreding nog moeten worden gedaan voor de verplichtingen aangegaan krachtens artikel 82 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, komt ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 83

Het aandeel van de Republiek Oostenrijk in de financiering van het financieel mechanisme bedoeld in artikel 116 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, komt ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

TITEL IV. OVERGANGSMAATREGELEN BETREFFENDE FINLAND

HOOFDSTUK 1. VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN

Afdeling 1. Normen en milieu

Artikel 84

  • 1 Gedurende een tijdvak van vier jaar, te rekenen vanaf de datum van toetreding, is het bepaalde in bijlage X, overeenkomstig die bijlage en onder de daarin gestelde voorwaarden, niet van toepassing op Finland.

  • 2 Het bepaalde in lid 1 zal binnen dat tijdvak worden herzien overeenkomstig de EG-procedures.

    Onverminderd de resultaten van die herziening is het acquis communautaire aan het einde van de in lid 1 bedoelde overgangsperiode op de nieuwe Lid-Staten onder dezelfde voorwaarden als in de huidige Lid-Staten van toepassing.

Afdeling 2. Diversen

Artikel 85

De Republiek Finland mag gedurende een periode van drie jaar vanaf de datum van toetreding zijn huidig nationaal stelsel voor de indeling van onbewerkt hout blijven toepassen, voor zover zijn nationale wetgeving en zijn desbetreffende administratieve regelingen niet in strijd zijn met de communautaire wetgeving inzake de interne markt of de handel met derde landen, inzonderheid artikel 6 van Richtlijn 68/89/EEG betreffende de aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten ten aanzien van de indeling van onbewerkt hout.

Gedurende dezelfde periode zal Richtlijn 68/89/EEG overeenkomstig de procedures van het EG-Verdrag worden herzien.

HOOFDSTUK 2. VRIJ VERKEER VAN PERSONEN, DIENSTEN EN KAPITAAL

Artikel 86

In afwijking van artikel 73 B van het EG-Verdrag mag de Republiek Finland het bepaalde in Wet nr. 1612 van 30 december 1992 betreffende de verkrijging van Finse ondernemingen door buitenlanders tot en met 31 december 1995 toepassen.

Artikel 87

Onverminderd de verplichting op grond van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, mag de Republiek Finland zijn bestaande wetgeving inzake tweede woningen gedurende vijf jaar na de toetreding handhaven.

HOOFDSTUK 3. VISSERIJ

Afdeling II. Toegang tot de wateren en de visbestanden

Artikel 89

Behoudens andersluidende bepalingen in dit hoofdstuk, blijft de in deze afdeling bedoelde toegangsregeling van toepassing gedurende een overgangsperiode waarvan het einde wordt bepaald door de datum waarop de communautaire regeling inzake het visdocument wordt toegepast, welke datum in geen geval later mag zijn dan de datum waarop de in artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 bedoelde periode verstrijkt.

Onderafdeling I. Vaartuigen van Finland

Artikel 90

Met het oog op de integratie in de bij Verordening (EEG) nr. 3760/92 ingestelde communautaire visserij- en aquacultuurregeling, is de toegang tot de wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van de Lid-Staten van de Unie in haar huidige samenstelling vallen voor vaartuigen die de vlag van Finland voeren en in een Finse haven zijn ingeschreven en/of geregistreerd, hierna „vaartuigen van Finland” te noemen, onderworpen aan de in deze onder-afdeling vastgestelde regeling.

Artikel 91

Vanaf de datum van toetreding tot de datum waarop de communautaire regeling inzake het visdocument van toepassing wordt, mogen de vaartuigen van Finland vissen in de wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van de Lid-Staten van de Unie in haar huidige samenstelling vallen in ICES-sector IIId, zulks onder voorwaarden die identiek zijn aan die welke onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag van toepassing waren.

Artikel 92

De technische voorschriften die nodig zijn met het oog op de toepassing van artikel 91, worden vóór 1 januari 1995 vastgesteld volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.

Artikel 93

Vanaf de datum van toetreding tot de datum waarop de communautaire regeling inzake het visdocument van toepassing wordt, mogen de vaartuigen van Finland vissen in de wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van Zweden vallen, zulks onder voorwaarden die identiek zijn aan die welke onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag van toepassing waren.

De toepassingsvoorschriften van dit artikel worden vóór 1 januari 1995 vastgesteld volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.

Artikel 94

  • 1 Het aan Finland toe te kennen aandeel in de communautaire vangstmogelijkheden in bestanden waarvan de bevissingsgraad door een vangstbeperking is gereglementeerd, wordt als volgt vastgesteld per soort en per gebied:

    Soort

    ICES- of IBSFC-gebied

    Referentiezones voor de vaststelling van

    de TAC's

    Aandeel van

    Finland (%)

    Haring

    III b, c, d behalve „Management Unit 3” van de IBSFC

    11,840

    Haring

    „Management Unit 3” van de IBSFC

    81,986

    Sprot

    III b, c, d

    12,798

    Zalm

    III b, c, d behalve de Golf van Finland

    33,611

    Zalm

    Golf van Finland

    100,000

    Kabeljauw

    III b, c, d

    2,339(4)

    (1)Als omschreven in de IBSFC.

    (2) Wateren van de Gemeenschap.

    (3) Onderafdeling 32 van de IBSFC.

    (4) Dit percentage geldt voor de eerste 50.000 ton van de communautaire vangstmogelijkheden. Voor de communautaire vangstmogelijkheden boven 50.000 ton, bedraagt het Finse aandeel 2,161%.

  • 2 De aan Finland toe te wijzen aandelen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3760/92, en voor de eerste maal vóór 31.12.1994.

  • 3 Tot de communautaire regeling inzake het visdocument van toepassing wordt, en uiterlijk tot 31 december 1997, mogen de visserijinspanningen van de vaartuigen van Finland wat betreft de niet gereglementeerde en niet toegewezen soorten die onder artikel 91 vallen, niet groter zijn dan het niveau dat onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag wordt bereikt.

Onderafdeling II. Vaartuigen van de huidige Unie

Artikel 95

Vanaf de datum van toetreding en tot de datum waarop de communautaire regeling inzake het visdocument van toepassing wordt, mogen de vaartuigen die de vlag van een Lid-Staat van de huidige Unie voeren in de wateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Finland vallen, visserijactiviteiten uitoefenen onder voorwaarden die identiek zijn aan die welke onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag van toepassing waren.

De praktische regels betreffende de toepassing van dit artikel worden vóór 1 januari 1995 vastgesteld volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.

Afdeling III. Externe visbestanden

Artikel 96

  • 1 Onmiddellijk bij de toetreding wordt het beheer van de visserijovereenkomsten tussen de Republiek Finland en derde landen door de Gemeenschap waargenomen.

  • 2 De rechten en plichten die voor de Republiek Finland voortvloeien uit de in lid 1 bedoelde overeenkomsten blijven onverlet gedurende een periode waarin de bepalingen van deze overeenkomsten voorlopig worden gehandhaafd.

  • 3 Zo spoedig mogelijk en in ieder geval vóór het verstrijken van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten, stelt de Raad, in elk apart geval, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de passende besluiten vast voor het voortduren van de daaruit voortvloeiende visserijactiviteiten, met inbegrip van de mogelijkheid om bepaalde van deze overeenkomsten met ten hoogste een jaar te verlengen.

HOOFDSTUK 4. EXTERNE BETREKKINGEN MET INBEGRIP VAN DE DOUANE-UNIE

Artikel 97

De in bijlage VI bij deze Akte vermelde besluiten zijn ten aanzien van Finland van toepassing onder de in die bijlage neergelegde voorwaarden.

Artikel 98

Het basisrecht dat wordt gebruikt voor de geleidelijke aanpassing aan het gemeenschappelijk douanetarief overeenkomstig artikel 99 is voor elk produkt het recht dat door de Republiek Finland op 1 januari 1994 daadwerkelijk werd toegepast.

Artikel 99

De Republiek Finland mag gedurende drie jaar vanaf de toetreding voor de in bijlage XI genoemde produkten zijn douanetarief ten aanzien van derde landen handhaven.

Gedurende deze periode vermindert de Republiek Finland het verschil tussen zijn basisrecht en het recht van het gemeenschappelijk douanetarief volgens het volgende tijdschema:

  • - op 1 januari 1996 wordt elk verschil tussen het basisrecht en het GDT-recht verminderd tot 75%;

  • - op 1 januari 1997 wordt elk verschil tussen het basisrecht en het GDT-recht verminderd tot 40%;

De Republiek Finland past het gemeenschappelijk douanetarief vanaf 1 januari 1998 volledig toe.

Artikel 100

  • 1 Met ingang van 1 januari 1995 gaat de Republiek Finland over tot toepassing van:

    • a. de Regeling van 20 december 1973 betreffende de internationale handel in textiel, uitgebreid bij de Protocollen van 31 juli 1986, 31 juli 1991, 9 december 1992 en 9 december 1993 of de Overeenkomst inzake textiel en kledingstukken die voortvloeien uit de Uruguay-Ronde van de GATT-handelsbesprekingen, indien die overeenkomst op de datum van toetreding van kracht is.

    • b. de bilaterale textielovereenkomsten en -regelingen die door de Gemeenschap met derde landen zijn gesloten.

  • 2 Over protocollen bij de bilaterale overeenkomsten en regelingen bedoeld in lid 1, wordt door de Gemeenschap met de betrokken derde landen onderhandeld om te voorzien in een passende aanpassing van de kwantitatieve beperkingen van de uitvoer van textiel- en kledingprodukten naar de Gemeenschap.

  • 3 Indien de in lid 2 bedoelde protocollen niet op 1 januari 1995 zijn gesloten, neemt de Gemeenschap maatregelen om aan deze situatie het hoofd te bieden; deze maatregelen behelzen de noodzakelijke overgangsaanpassingen om ervoor te zorgen dat de overeenkomsten door de Gemeenschap ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 101

  • 1 De Republiek Finland mag tot en met 31 december 1999 een jaarlijks tariefcontingent tegen nulrecht voor styreen (GN-code 2902 50 00) van 21.000 ton openen, mits de betrokken goederen:

    • - in het vrije verkeer worden gebracht op het grondgebied van Finland en aldaar worden verbruikt, of worden verwerkt waardoor zij aldaar de Gemeenschapsoorsprong verkrijgen,

    • - onder douanetoezicht blijven overeenkomstig de betreffende Gemeenschapsbepalingen inzake eindverbruik (Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, artikelen 21 en 82).

  • 2 Het bepaalde in lid 1 is alleen van toepassing indien, ter staving van de invoeraangifte voor het vrije verkeer, een door de betrokken Finse autoriteiten afgegeven vergunning wordt overgelegd waaruit blijkt dat de betrokken goederen aan het bepaalde in lid 1 voldoen.

  • 3 De Commissie en de bevoegde Finse autoriteiten nemen alle noodzakelijke maatregelen om er voor te zorgen dat het eindverbruik van het betrokken produkt, of de verwerking waardoor het de Gemeenschapsoorsprong verkrijgt, plaatsvindt op het grondgebied van Finland.

Artikel 102

  • 1 Met ingang van 1 januari 1995 past de Republiek Finland de bepalingen toe van de in artikel 103 bedoelde overeenkomsten.

  • 2 Eventuele aanpassingen zullen het onderwerp vormen van met de medeovereenkomstsluitende landen te sluiten protocollen die aan voornoemde overeenkomsten zullen worden gehecht.

  • 3 Indien de in lid 2 bedoelde protocollen op 1 januari 1995 niet zijn gesloten, neemt de Gemeenschap de noodzakelijke maatregelen om op het tijdstip van de toetreding het hoofd te bieden aan die situatie.

Artikel 103

Artikel 102 is van toepassing op:

  • - de overeenkomsten met Andorra, Algerije, Bulgarije, de voormalige Tsjechische en Slowaakse Federale Republiek en haar opvolgerstaten (de Tsjechische Republiek en de Slowaakse Republiek). Cyprus, Egypte, Hongarije, IJsland, Israël, Jordanië, Libanon, Malta, Marokko, Noorwegen, Polen, Roemenië, Slovenië, Zwitserland, Syrië, Tunesië en Turkije, alsmede op andere overeenkomsten met derde landen die uitsluitend betrekking hebben op de handel in de produkten van bijlage ll van het EG-Verdrag;

  • - de vierde ACS-EEG-Overeenkomst ondertekend op 15 december 1989;

  • - andere dergelijke overeenkomsten die nog voor de toetreding worden gesloten.

Artikel 104

Met ingang van 1 januari 1995 trekt de Republiek Finland zich onder andere terug uit de Overeenkomst tot oprichting van de Europese Vrijhandelsassociatie, ondertekend op 4 januari 1960 en uit de Vrijhandelsovereenkomsten die in 1992 met Estland, Letland en Litouwen werden ondertekend.

Artikel 105

Indien de tussen de Gemeenschap en Estland, Letland en Litouwen gesloten nieuwe handelsovereenkomsten op de datum van toetreding nog niet in inwerking zijn getreden, treft de Gemeenschap de maatregelen die nodig zijn om er voor te zorgen dat bij de toetreding het bestaande niveau van toegang van produkten uit die Baltische Staten tot de Finse markt in stand blijft.

TITEL 5. Financiële en budgettaire voorzieningen

Artikel 106

Elke verwijzing naar het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen geldt als een verwijzing naar het Besluit van de Raad van 24 juni 1988, zoals van tijd tot tijd gewijzigd, of naar andere besluiten die dit besluit vervangen.

Artikel 107

De „douanerechten ingevolge het Gemeenschappelijke Douanetarief en andere douanerechten” genoemde ontvangsten, bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), van het Besluit van de Raad betreffende het stelsel van de eigen middelen van de Gemeenschap, of de overeenkomstige bepalingen in enig besluit dat dit vervangt, omvatten de douanerechten die worden berekend op basis van de rechten die voortvloeien uit het gemeenschappelijk douanetarief en alle daarmee samenhangende tariefconcessies die de Gemeenschap in het handelsverkeer van Finland met derde landen toepast.

Artikel 108

De eigen ontvangsteen afkomstig uit de BTW worden berekend en gecontroleerd alsof de Åland-eilanden onder het territoriale toepassingsgebied vielen van de Zesde Richtlijn van de Raad (77/388/EEG) van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag.

Artikel 109

De Gemeenschap stort op de eerste werkdag van elke maand aan de Republiek Finland uit hoofde van de uitgaven van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen een twaalfde van de volgende bedragen:

  • - 476 miljoen ecu in 1995,

  • - 163 miljoen ecu in 1996,

  • - 65 miljoen ecu in 1997,

  • - 33 miljoen ecu in 1998.

Artikel 110

Het aandeel van de Republiek Finland in de financiering van de betalingen die na haar toetreding nog moeten worden gedaan voor de verplichtingen aangegaan krachtens artikel 82 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, komt ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 111

Het aandeel van de Republiek Finland in de financiering van het financieel mechanisme bedoeld in artikel 116 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, komt ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

TITEL V. OVERGANGSMAATREGELEN BETREFFENDE ZWEDEN

HOOFDSTUK 1. VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN

Afdeling 1. Normen en milieu

Artikel 112

  • 1 Gedurende een tijdvak van vier jaar, te rekenen vanaf de datum van toetreding, is het bepaalde in bijlage XII, overeenkomstig die bijlage en onder de daarin gestelde voorwaarden, niet van toepassing op Zweden.

  • 2 Het bepaalde in lid 1 zal binnen dat tijdvak worden herzien overeenkomstig de EG-procedures.

    Onverminderd de resultaten van die herziening is het acquis communautaire aan het einde van de in lid 1 bedoelde overgangsperiode op de nieuwe Lid-Staten onder dezelfde voorwaarden als in de huidige Lid-Staten van toepassing.

Afdeling 2. Diversen

Artikel 113

Het Koninkrijk Zweden mag gedurende een periode van drie jaar vanaf de datum van toetreding zijn huidig nationaal stelsel voor de indeling van onbewerkt hout blijven toepassen, voor zover zijn nationale wetgeving en zijn desbetreffende administratieve regelingen niet in strijd zijn met de communautaire wetgeving inzake de interne markt of de handel met derde landen, inzonderheid artikel 6 van Richtlijn 68/89/EEG betreffende de aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten ten aanzien van de indeling van onbewerkt hout.

Gedurende dezelfde periode zal Richtlijn 68/89/EEG overeenkomstig de procedures van het EG-Verdrag worden herzien.

HOOFDSTUK 2. VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN, DIENSTEN EN KAPITAAL

Artikel 114

Onverminderd de verplichting op grond van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, mag het Koninkrijk Zweden zijn bestaande wetgeving inzake tweede woningen gedurende vijf jaar na de toetreding handhaven.

HOOFDSTUK 3. VISSERIJ

Afdeling II. Toegang tot de wateren en de visbestanden

Artikel 116

Behoudens andersluidende bepalingen in dit hoofdstuk, blijft de in deze afdeling bedoelde toegangsregeling van toepassing gedurende een overgangsperiode waarvan het einde wordt bepaald door de datum waarop de communautaire regeling inzake het visdocument wordt toegepast, welke datum in geen geval later mag zijn dan de datum waarop de in artikel 14, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3760/92 van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur bedoelde periode verstrijkt.

Onderafdeling I. Vaartuigen van Zweden

Artikel 117

Met het oog op de integratie in de bij Verordening (EEG) nr. 3760/92 ingestelde communautaire visserij- en aquacultuurregeling, is de toegang tot de onder de soevereiniteit of jurisdictie van de Lid-Staten van de Unie in haar huidige samenstelling vallende wateren voor vaartuigen die de vlag van Zweden voeren en in een Zweedse haven zijn ingeschreven of geregistreerd, hierna „vaartuigen van Zweden” te noemen, onderworpen aan de in deze onderafdeling vastgestelde regeling.

Artikel 118

Vanaf de datum van toetreding tot en met de datum waarop de communautaire regeling inzake het visdocument van toepassing wordt, mogen de vaartuigen van Zweden vissen in de wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van de huidige Unie vallen in de ICES-sectoren III en IV, zulks onder voorwaarden die identiek zijn aan die welke onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag van toepassing waren en zijn vervat in de betreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 3682/93.

Artikel 119

De technische voorschriften die nodig zijn met het oog op de toepassing van artikel 118, worden vóór 1 januari 1995 vastgesteld volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.

Artikel 120

Vanaf de datum van toetreding tot de datum waarop de communautaire regeling inzake het visdocument van toepassing wordt, mogen de vaartuigen van Zweden vissen in de wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van Finland vallen, zulks onder voorwaarden die identiek zijn aan die welke onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag van toepassing waren.

De toepassingsvoorschriften van dit artikel worden vóór 1 januari 1995 vastgesteld volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.

Artikel 121

  • 1 Het aan Zweden toe te kennen aandeel in de communautaire vismogelijkheden waarvan de bevissingsgraad door een vangstbeperking is gereglementeerd, wordt als volgt vastgesteld per soort en per gebied:

    Soort

    ICES- of IBSFC-gebied1)

    Referentiezones voor de vaststelling van de TAC's

    Aandeel van Zweden (%)

    Haring

    III a

    50,729

    Haring

    II b c d2) behalve „Management Unit 3” van de IBSFC3)

    46,044

    Haring

    Management Unit 3” van de IBSFC

    18,014

    Haring

    II a2), IV, Vll d

    1,433

    Sprot

    IIIa

    27,409

    Sprot

    III b c d2)

    47,264

    Zalm

    III b c d2) behalve de Finse Golf4)

    36,435

    Kabeljauw

    III a Skagerrak5)

    14,469

    Kabeljauw

    III a Kattegat6)

    37,027

    Kabeljauw

    III b c d2)

    35,0377)

    Kabeljauw

    II a2), IV

    0,136

    Schelvis

    III a, III b c d2)

    9,942

    Schelvis

    II a2) IV

    0,514

    Koolvis

    II a2),III a, III b c d2, IV

    1,187

    Wijting

    III a

    9,647

    Wijting

    II a2) lV

    0,018

    Heek

    III a, III b c d2)

    7,844

    Makreel

    II a 2, III a, III b c d2), IV

    19,165

    Schol

    III a Skagerrak

    4,256

    Schol

    III a Kattegat

    10,000

    Schol

    III b c d2)

    6,356

    Tong

    III a, III b c d2)

    3,162

    Noorse garnaal

    III a

    35,006

    Langoestine

    III a, III b c d 2)

    26,295

    1) IBSFC: Internationale Commissie voor de Visserij in de Oostzee.

    2) Wateren van de Gemeenschap.

    3) IBSFC-omschrijving.

    4) Onderafdeling 32 van de IBSFC.

    5) Het Skagerrak wordt omschreven als het gebied dat in het westen wordt begrensd door een lijn die loopt van de vuurtoren van Hanstholm naar de vuurtoren van Lindesnes en in het zuiden door een lijn die loopt van de vuurtoren van Skagen naar de vuurtoren van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbijzijnde punt van de Zweedse kust.

    6) Omschreven als het gedeelte van IIl a dat niet valt onder de in voetnoot (5) gegeven omschrijving van Skagerrak.

    7) Dit percentage geldt voor de eerste 50.000 ton van de communautaire vangstmogelijkheden.

    Voor de communautaire vangstmogelijkheden die de 50.000 ton overschrijden, bedraagt het Zweedse aandeel 40,000 %. Deze toegewezen hoeveelheden houden geen rekening met de voortdurende overdracht van quota tussen Zweden en de huidige Lid-Staten van de Unie, die voortvloeien uit de EER-Overeenkomst van 1992.

  • 2 De aan Zweden toe te wijzen aandelen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3760/92, en voor de eerste maal vóór 31.12.1994.

  • 3 Het aan Zweden toe te wijzen aandeel voor soorten waarvoor geen beperking van de bevissingsgraad onder de vorm van een vangstbeperking geldt, of waarvoor TAC's gelden zonder een verdeling van quota tussen de Lid-Staten van de huidige Unie, wordt als volgt forfaitair vastgesteld per soort en per gebied:

    Soort

    ICES-gebied

    Referentiezones voor de vaststelling van

    de TAC's

    Aandeel van

    Zweden (t)

    Sprot

    IIa(1), IV(1)

    1 330

    Overige soorten(2)

    IIa(1), IV(1)

    1 000

    (1) Wateren van de Gemeenschap.

    (2) Bijvangsten van andere soorten dan die waarvoor aan Zweden een specifiek quotum of een forfaitaire hoeveelheid is toegewezen.

    (3) Met inbegrip van zand-aal.

  • 4 Tot de communautaire regeling inzake het visdocument van toepassing wordt, en uiterlijk tot en met 31 december 1997, mogen de visserij-inspanningen van de vaartuigen van Zweden in de wateren van de Gemeenschap wat betreft de niet gereglementeerde en niet toegewezen soorten die onder artikel 117 vallen, niet groter zijn dan het niveau dat onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag wordt bereikt.

Artikel 122

  • 1 Behalve andersluidende bepalingen in de onderhavige Akte blijven de voorwaarden waaronder de toegewezen hoeveelheden, als bepaald in artikel 121, mogen worden gevangen gelijk aan die welke onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag gelden.

  • 2 Deze voorwaarden worden voor de eerste keer vóór 1 januari 1995, overeenkomstig de procedure van artikel 8, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3760/92 vastgesteld.

Onderafdeling II. Vaartuigen van de huidige Unie

Artikel 123

Vanaf de datum van toetreding en tot de datum waarop de communautaire regeling inzake het visdocument van toepassing wordt, mogen de vaartuigen van de huidige Unie visserij-activiteiten uitoefenen in de wateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Zweden vallen in de ICES-gebieden III a, b en d onder voorwaarden die identiek zijn aan die welke onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag van toepassing waren en waarin wordt voorzien door de relevante bepalingen van Verordening (EG) nr. 3683/931.

De voorschriften voor de toepassing van dit artikel worden vóór 1 januari 1995 vastgesteld volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.

Afdeling III. Externe visbestanden

Artikel 124

  • 1 Onmiddellijk bij de toetreding wordt het beheer van de visserijovereenkomsten tussen het Koninkrijk Zweden en derde landen door de Gemeenschap waargenomen.

  • 2 De rechten en plichten die voor het Koninkrijk Zweden voortvloeien uit de in lid 1 bedoelde overeenkomsten blijven onverlet gedurende een periode waarin de bepalingen van deze overeenkomsten voorlopig worden gehandhaafd.

  • 3 Zo spoedig mogelijk en in ieder geval vóór het verstrijken van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten stelt de Raad, in elk apart geval, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de passende besluiten vast voor het voortduren van de daaruit voortvloeiende visserij-activiteiten, met inbegrip van de mogelijkheid om bepaalde van deze overeenkomsten met ten hoogste een jaar te verlengen.

Artikel 125

Gedurende een periode van ten hoogste drie jaar vanaf de datum van toetreding stelt de Raad jaarlijks met een gekwalificeerde meerderheid en op voorstel van de Commissie het bedrag vast van de financiële bijdrage van de Unie tot het uitzetten van jonge zalm door de bevoegde Zweedse autoriteiten.

Deze financiële compensatie zal worden beoordeeld in het licht van de evenwichten die onmiddellijk voor de toetreding bestaan.

HOOFDSTUK 4. EXTERNE BETREKKINGEN MET INBEGRIP VAN DE DOUANE-UNIE

Artikel 126

De in bijlage VI bij deze Akte vermelde besluiten zijn ten aanzien van Zweden van toepassing onder de in die bijlage neergelegde voorwaarden.

Artikel 127

  • 1 Met ingang van 1 januari 1995 gaat het Koninkrijk Zweden over tot toepassing van:

    • a. de Regeling van 20 december 1973 betreffende de internationale handel in textiel, uitgebreid bij de Protocollen van 31 juli 1986, 31 juli 1991, 9 december 1992 en 9 december 1993 of de Overeenkomst inzake textiel- en kledingstukken die voortvloeien uit de Uruguay-Ronde van de GATT-handelsbesprekingen, indien die overeenkomst op de datum van toetreding van kracht is;

    • b. de bilaterale textielovereenkomsten en -regelingen die door de Gemeenschap met derde landen zijn gesloten.

  • 2 Over protocollen bij de bilaterale overeenkomsten en regelingen bedoeld in lid 1, wordt door de Gemeenschap na ondertekening van deze Akte met derde landen onderhandeld om te voorzien in een passende aanpassing van de kwantitatieve beperkingen van de invoer van textiel- en kledingprodukten in de Gemeenschap op een dusdanige wijze dat rekening wordt gehouden met de handelspatronen die bestaan tussen Zweden en zijn toeleverende landen.

  • 3 Indien de in lid 2 bedoelde protocollen niet op 1 januari 1995 zijn gesloten, neemt de Gemeenschap maatregelen om aan deze situatie het hoofd te bieden; deze maatregelen behelzen de noodzakelijke overgangsaanpassingen om ervoor te zorgen dat de overeenkomsten door de Gemeenschap ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 128

  • 1 Met ingang van 1 januari 1995 past het Koninkrijk Zweden de bepalingen toe van de in artikel 129 bedoelde overeenkomsten.

  • 2 Eventuele aanpassingen zullen het onderwerp vormen van met de medeovereenkomstsluitende landen te sluiten protocollen die aan voornoemde overeenkomsten zullen worden gehecht.

  • 3 Indien de in lid 2 bedoelde protocollen op 1 januari 1995 niet zijn gesloten, neemt de Gemeenschap de noodzakelijke maatregelen om op het tijdstip van de toetreding het hoofd te bieden aan die situatie.

Artikel 129

Artikel 128 is van toepassing op:

  • - de overeenkomsten met Andorra, Algerije, Bulgarije, de voormalige Tsjechische en Slowaakse Federale Republiek en haar opvolgerstaten (de Tsjechische Republiek en de Slowaakse Republiek). Cyprus, Egypte, Hongarije, IJsland, Israël, Jordanië, Libanon, Malta, Marokko, Noorwegen, Polen, Roemenië, Slovenië, Zwitserland, Syrië, Tunesië en Turkije, alsmede op andere overeenkomsten met derde landen die uitsluitend betrekking hebben op de handel in de produkten van bijlage ll van het EG-Verdrag;

  • - de vierde ACS-EEG-Overeenkomst ondertekend op 15 december 1989;

  • - andere dergelijke overeenkomsten die nog voor de toetreding worden gesloten.

Artikel 130

Met ingang van 1 januari 1995 trekt het Koninkrijk Zweden zich onder andere terug uit de Overeenkomst tot oprichting van de Europese Vrijhandelsassociatie, ondertekend op 4 januari 1960 en uit de Vrijhandelsovereenkomsten die in 1992 met Estland, Letland en Litouwen werden ondertekend.

Artikel 131

Indien de tussen de Gemeenschap en Estland, Letland en Litouwen te sluiten nieuwe handelsovereenkomsten op de datum van toetreding nog niet in werking zijn getreden, treft de Gemeenschap de maatregelen die nodig zijn om er voor te zorgen dat bij de toetreding het bestaande niveau van toegang van produkten uit die Baltische Staten tot de Zweedse markt in stand blijft.

HOOFDSTUK 5. FINANCIËLE EN BUDGETTAIRE VOORZIENINGEN

Artikel 132

Elke verwijzing naar het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen geldt als een verwijzing naar het Besluit van de Raad van 24 juni 1988, zoals tussentijds gewijzigd, of naar andere besluiten die dit besluit vervangen.

Artikel 133

De „douanerechten ingevolge het Gemeenschappelijke Douanetarief en andere douanerechten” genoemde ontvangsten, bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b) van het Besluit van de Raad betreffende het stelsel van de eigen middelen van de Gemeenschap, of de overeenkomstige bepalingen in enig besluit dat dit vervangt, omvatten de douanerechten die worden berekend op basis van de rechten die voortvloeien uit het gemeenschappelijk douanetarief en alle daarmee samenhangende tariefconcessies die de Gemeenschap in het handelsverkeer van Zweden met derde landen toepast.

Artikel 134

De Gemeenschap stort op de eerste werkdag van elke maand aan het Koninkrijk Zweden uit hoofde van de uitgaven van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen een twaalfde van de volgende bedragen:

  • - 488 miljoen ecu in 1995,

  • - 432 miljoen ecu in 1996,

  • - 76 miljoen ecu in 1997,

  • - 31 miljoen ecu in 1998.

Artikel 135

Het aandeel van het Koninkrijk Zweden in de financiering van de betalingen die na haar toetreding nog moeten worden gedaan voor de verplichtingen aangegaan krachtens artikel 82 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, komt ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 136

Het aandeel van het Koninkrijk Zweden in de financiering van het financieel mechanisme bedoeld in artikel 116 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, komt ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

TITEL VI. LANDBOUW

Artikel 137

  • 1 Deze Titel heeft betrekking op landbouwprodukten met uitzondering van de produkten die vallen onder Verordening (EEG) nr. 3759/92 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijprodukten.

  • 2 Behoudens andersluidende bepalingen in deze Akte:

    • - is het handelsverkeer van de nieuwe Lid-Staten onderling, met derde landen of met de huidige Lid-Staten onderworpen aan de regeling die van toepassing is in de laatstgenoemde Lid-Staten. De regeling die van toepassing is in de Gemeenschap in haar huidige samenstelling op het gebied van invoerrechten en heffingen van gelijke werking, kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking, is van toepassing op de nieuwe Lid-Staten;

    • - de rechten en plichten voortvloeiende uit het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn volledig van toepassing in de nieuwe Lid-Staten.

  • 3 Behoudens bijzondere bepalingen van deze titel inzake afwijkende data of termijnen, verstrijkt de toepassing van de overgangsmaatregelen voor de in lid 1 bedoelde landbouwprodukten aan het einde van het vijfde jaar volgend op de toetreding van Oostenrijk en Finland. Bij de vaststelling van deze maatregelen wordt niettemin voor elk produkt rekening gehouden met de totale produktie van 1999.

HOOFDSTUK I. BEPALINGEN BETREFFENDE NATIONALE STEUNMAATREGELEN

Artikel 138

  • 1 Gedurende de overgangsperiode mogen Oostenrijk en Finland, onder voorbehoud van machtiging van de Commissie, in een passende vorm tijdelijke en degressieve nationale steun verlenen aan de producenten van landbouwgrondstoffen die onder het gemeenschappelijk landbouwbeleid vallen.

    Deze steun mag worden gedifferentieerd, met name per regio.

  • 2 De Commissie verleent machtiging voor de in lid 1 bedoelde steun:

    • - wanneer de door een nieuwe Lid-Staat verstrekte gegevens aantonen dat er wezenlijke verschillen bestaan tussen het niveau van de steun die vóór de toetreding per produkt aan zijn producenten werd verleend en de steun die krachtens het gemeenschappelijk landbouwbeleid kan worden verleend;

    • - binnen de grenzen van een aanvankelijk bedrag dat ten hoogste gelijk is aan het verschil.

    Aanvankelijke verschillen van minder dan 10% worden niet beschouwd als aanzienlijk.

    De machtigingen van de Commissie:

    • - worden evenwel toegekend overeenkomstig de internationale verbintenissen van de verruimde Gemeenschap;

    • - houden, wat varkensvlees, eieren en pluimvee betreft, rekening met de prijsaanpassing van voeders;

    • - worden evenwel niet verleend voor tabak.

  • 3 Het in lid 2 bedoelde steunbedrag wordt berekend per landbouwgrondstof. Bij deze berekening wordt met name rekening gehouden met prijsondersteuningsmaatregelen van interventiemechanismen of andere mechanismen, de toekenning van steun gelieerd aan de oppervlakte, de prijzen, de geproduceerde hoeveelheid of de produktie-eenheid en de toekenning van steun aan bedrijven voor specifieke produkten.

  • 4 De machtiging van de Commissie:

    • bevat voorschriften inzake het maximale aanvangsniveau van de steun, het tempo waarin deze steun wordt verlaagd en, in voorkomend geval, de voorwaarden waaronder deze steun wordt verleend, waarbij mede rekening wordt gehouden met andere steunmaatregelen die voortvloeien uit de communautaire wetgeving en die niet in het onderhavige artikel zijn vermeld;

    • wordt verleend onder voorbehoud van de aanpassingen die nodig zouden kunnen zijn:

      • - in verband met ontwikkeling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

      • - in verband met de ontwikkeling van het prijspeil in de Gemeenschap.

    Indien deze aanpassingen noodzakelijk blijken, word het bedrag van de steun of de voorwaarden waaronder steun word verleend op verzoek van de Commissie of op grond van een besluit van deze Instelling, gewijzigd.

  • 5 Onverminderd het bepaalde in de leden 1 tot en met 4 verleent de Commissie krachtens lid 1 in het bijzonder machtiging voor de in bijlage XIII bedoelde nationale steun, zulks binnen de grenzen en onder de voorwaarden als neergelegd in die bijlage.

Artikel 139

  • 1 De Commissie machtigt Oostenrijk en Finland tot de handhaving van steunmaatregelen die geen verband houden met een bijzondere produktie en die derhalve niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van het steunbedrag krachtens artikel 138, lid 3. Uit dien hoofde zijn met name steunmaatregelen voor bedrijven toegestaan.

  • 2 De in lid 1 bedoelde steunmaatregelen zijn onderworpen aan het bepaalde in artikel 138, lid 4.

    Steunmaatregelen van dezelfde aard die voortvloeien uit het gemeenschappelijk landbouwbeleid of verenigbaar zijn met de communautaire wetgeving, worden daarop in mindering gebracht.

  • 3 Steunmaatregelen waarvoor op grond van dit artikel machtiging is verleend, worden uiterlijk aan het einde van de overgangsperiode afgeschaft.

  • 4 Investeringssteun valt niet onder lid 1.

Artikel 140

De Commissie machtigt Oostenrijk en Finland om de in bijlage XIV bedoelde nationale overgangssteun te verlenen binnen de grenzen en onder de voorwaarden neergelegd in die bijlage. In haar machtiging bepaalt de Commissie het aanvangsniveau van de steun, voor zover dat niet reeds voortvloeit uit de bepalingen van die bijlage, alsmede het tempo waarin de steun wordt verlaagd.

Artikel 141

Indien ten gevolge van de toetreding ernstige moeilijkheden blijven bestaan ook nadat het bepaalde in de artikelen 138, 139, 140 en 142 en in de andere maatregelen voortvloeiende uit de Gemeenschap bestaande voorschriften volledig zijn toegepast, kan de Commissie Finland machtiging verlenen om nationale steun aan producenten toe te kennen ten einde hun volledige integratie in het gemeenschappelijk landbouwbeleid te vergemakkelijken.

Artikel 142

  • 1 De Commissie machtigt Finland en Zweden om nationale steun op lange termijn te verlenen met het oog op de handhaving van de landbouwactiviteiten in specifieke gebieden. Deze gebieden omvatten de landbouwarealen benoorden de 62 °N en bepaalde aangrenzende gebieden ten zuiden van deze breedtegraad die te kampen hebben met vergelijkbare klimatologische omstandigheden die de landbouwactiviteit bijzonder moeilijk maken.

  • 2 De in lid 1 bedoelde gebieden worden door de Commissie vastgesteld, waarbij zij met name rekening houdt met:

    • - de geringe bevolkingsdichtheid;

    • - het aandeel van de landbouwoppervlakte in de totale oppervlakte;

    • - het aandeel van de landbouwoppervlakte waarop akkerbouwgewassen voor menselijke voeding worden gekweekt in de gebruikte landbouwoppervlakte.

  • 3 De in lid 1 bedoelde steun kan worden gerelateerd aan fysieke produktiefactoren, zoals de oppervlakte landbouwgrond of het aantal dieren, rekening houdend met de in de gemeenschappelijke marktordeningen neergelegde beperkingen, alsmede met de historische produktiepatronen van elk bedrijf, maar mogen niet:

    • - gekoppeld zijn aan de toekomstige produktie,

    • - of leiden tot een verhoging van de produktie of van het algemene steunniveau, geconstateerd tijdens een door de Commissie vast te stellen referentieperiode die vóór de toetreding is gelegen.

    De steun kan per gebied worden gedifferentieerd.

    De steun kan met name worden verleend om:

    • - traditionele grondstoffenproduktie en verwerkingsactiviteiten die passen bij de klimatologische omstandigheden van de betrokken gebieden, in stand te houden;

    • - de produktie-, afzet- en verwerkingsstructuren van de landbouwprodukten te verbeteren;

    • - de afzet van die produkten te vergemakkelijken;

    • - het milieu te beschermen en de natuurlijke omgeving in stand te houden.

Artikel 143

  • 1 Van de in de artikelen 138 tot en met 142 bedoelde steun alsmede van elke andere nationale steun waarvoor in het kader van deze akte machtiging van de Commissie is vereist, wordt kennis gegeven aan deze Instelling. Steun kan niet worden verleend zolang deze machtiging niet is verleend.

    Door de nieuwe Lid-Staten voor de toetreding gedane mededelingen van bestaande of overwogen steunmaatregelen worden beschouwd als kennisgevingen die op de dag van toetreding zijn gedaan.

  • 2 Wat de in artikel 142 bedoelde steun betreft, dient de Commissie bij de Raad één jaar na de toetreding en vervolgens om de vijfjaar een verslag in over:

    • de verleende machtigingen;

    • de resultaten van de steun waarvoor deze machtigingen zijn verleend.

    Met het oog op de opstelling van dit verslag verschaffen de Lid-Staten waarvoor de machtigingen zijn bestemd, de Commissie tijdig gegevens over de gevolgen van de verleende steun, waarbij zij een beeld verstrekken van de ontwikkeling die in de landbouweconomie van de betrokken gebieden is geconstateerd.

Artikel 144

Wat de in de artikelen 92 en 93 van het EG-Verdrag bedoelde steunmaatregelen betreft:

  • a. worden van de voor de toetreding in de nieuwe Lid-Staten toepasselijke steunmaatregelen alleen die maatregelen die vóór 30 april 1995 aan de Commissie mede zijn gedeeld, beschouwd als „bestaande” steunmaatregelen in de zin van artikel 93, lid 1, van het EG-Verdrag;

  • b. worden bestaande steunmaatregelen en plannen om steunmaatregelen in te voeren of te wijzigen, welke vóór de toetreding ter kennis van de Commissie zijn gebracht, beschouwd als steunmaatregelen en plannen waarvan op de datum van toetreding kennis is gegeven.

HOOFDSTUK II. ANDERE BEPALINGEN

Artikel 145

  • 1 Alle openbare voorraden die op 1 januari 1995 door de nieuwe Lid-Staten worden aangehouden ingevolge hun marktondersteuningsbeleid, worden door de Gemeenschap overgenomen tegen de waarde voortvloeiend uit de toepassing van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 1883/78 betreffende de algemene regels voor de financiering van de interventies door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie.

  • 2 Alle voorraden produkten die zich op 1 januari 1995 op het grondgebied van de nieuwe Lid-Staten in het vrije verkeer bevinden en die de normaal geachte overdrachtshoeveelheid overschrijden, moeten door deze Lid-Staten te hunnen laste worden afgebouwd in het kader van nader te omschrijven communautaire procedures en binnen termijnen die moeten worden bepaald volgens de procedure van artikel 149, lid 1. Het begrip „normale overdrachtshoeveelheid” wordt voor elk produkt omschreven aan de hand van de criteria en doelstellingen van elke gemeenschappelijke marktordening.

  • 3 De in lid 1 bedoelde voorraden worden in mindering gebracht op de hoeveelheid die de normale overdrachtshoeveelheid overschrijdt.

Artikel 147

Indien in de landbouwsector de handel tussen een of meer nieuwe Lid-Staten en de Gemeenschap in haar huidige samenstelling of de handel tussen de nieuwe Lid-Staten onderling tot ernstige verstoringen leidt op de markt van Oostenrijk of Finland voor 1 januari 2000, neemt de Commissie op verzoek van de betrokken Lid-Staat, binnen 24 uur na de ontvangst van zo'n verzoek, een beslissing over de door haar noodzakelijk geachte vrijwaringsmaatregelen. De aldus getroffen maatregelen zijn onmiddellijk van toepassing, houden rekening met de belangen van alle betrokken partijen en leiden niet tot grenscontroles.

Artikel 148

  • 1 Behoudens andersluidende bepalingen voor specifieke gevallen, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, de bepalingen vast die nodig zijn ter uitvoering van deze Titel.

  • 2 De Raad kan, op voorstel van de Commissie, en na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen overgaan tot aanpassing van de in deze titel neergelegde regels die noodzakelijk kunnen blijken ingeval van wijzigingen van communautaire regelingen.

Artikel 149

  • 1 Indien overgangsmaatregelen nodig zijn ter vergemakkelijking van de overgang van de in de nieuwe Lid-Staten bestaande regeling naar die welke voortvloeit uit de toepassing van de gemeenschappelijke ordening der markten overeenkomstig het bepaalde in deze titel, worden deze maatregelen vastgesteld volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG of, naargelang van het geval, van de desbetreffende artikelen van de andere verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten. Deze maatregelen kunnen worden genomen gedurende een tijdvak dat verstrijkt op 31 december 1997; de toepassing ervan is beperkt tot die datum.

  • 2 De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie, en na raadpleging van het Europees Parlement het in lid 1 bedoelde tijdvak verlengen.

Artikel 150

  • 1 De overgangsmaatregelen betreffende de toepassing van de besluiten inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid, die niet in deze akte zijn vermeld, met inbegrip van de maatregelen op structuurgebied, die noodzakelijk zijn geworden door de toetreding, worden vóór de toetreding vastgesteld volgens de procedure van lid 3, en treden ten vroegste op de datum van toetreding in werking.

  • 2 De in lid 1 bedoelde overgangsmaatregelen omvatten met name de aanpassing van de besluiten die ten gunste van de huidige Lid-Staten voorzien in de co-financiering van bepaalde acties op het gebied van de statistiek en de uitgavencontrole.

    Zij kunnen onder bepaalde voorwaarden ook voorzien in een nationale steun die ten hoogste gelijk is aan het verschil tussen de vóór de toetreding in een nieuwe Lid-Staat geconstateerde prijs en de prijs die voortvloeit uit de toepassing van deze akte, welke steun kan worden verleend aan privé-ondernemers - natuurlijke of rechtspersonen - die op 1 januari 1995 voorraden aanhouden van produkten als bedoeld in artikel 138, lid 1, of voortvloeiende uit de verwerking van die produkten.

  • 3 De in lid 1 en 2 bedoelde overgangsmaatregelen worden door de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vastgesteld. Maatregelen inzake oorspronkelijk door de Commissie vastgestelde besluiten worden echter door deze Instelling vastgesteld overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 149, lid 1.

TITEL VII. ANDERE BEPALINGEN

Artikel 151

  • 1 De in de lijst in bijlage XV van deze Akte genoemde besluiten zijn ten aanzien van de nieuwe Lid-Staten van toepassing op de wijze als bepaald in die bijlage.

  • 2 Naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van de nieuwe Lid-Staten kan de Raad, op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen voor 1 januari 1995 maatregelen nemen houdende tijdelijke afwijkingen van de besluiten van de Instellingen die tussen 1 januari 1994 en de datum van ondertekening van het Toetredingsverdrag zijn vastgesteld.

Artikel 152

  • 1 Tot 1 januari 1996 kan een nieuwe Lid-Staat, in geval van ernstige en mogelijk aanhoudende moeilijkheden in een sector van het economische leven, alsmede van moeilijkheden die de economische toestand van een bepaalde streek ernstig kunnen verstoren, machtiging vragen om vrijwaringsmaatregelen te nemen, waardoor de toestand wederom in evenwicht kan worden gebracht en de betrokken sector kan worden aangepast aan de economie van de gemeenschappelijke markt.

    Onder dezelfde voorwaarden kan een van de huidige Lid-Staten verzoeken gemachtigd te worden vrijwaringsmaatregelen te nemen ten opzichte van een of meer van de nieuwe Lid-Staten.

  • 2 Op verzoek van de betrokken Staat stelt de Commissie door middel van een spoedprocedure onverwijld de vrijwaringsmaatregelen vast welke zij noodzakelijk acht, waarbij zij de voorwaarden en praktische regels voor de toepassing ervan aangeeft.

    In geval van ernstige economische moeilijkheden spreekt de Commissie zich op uitdrukkelijk verzoek van de betrokken Lid-Staat uit binnen een termijn van vijf werkdagen na de ontvangst van het met redenen omkleed verzoek. De aldus genomen maatregelen zijn onmiddellijk van toepassing, houden rekening met de belangen van alle betrokken partijen en leiden niet tot grenscontroles.

  • 3 De overeenkomstig lid 2 toegestane maatregelen kunnen afwijkingen van de regels van het EG-Verdrag, het EGKS-Verdrag en deze Akte inhouden, voor zover en voor zolang deze strikt noodzakelijk zijn ter bereiking van de in lid 1 bedoelde doelstellingen. Bij voorrang moeten die maatregelen worden gekozen die de werking van de gemeenschappelijke markt het minst verstoren.

Artikel 153

Teneinde de goede werking van de interne markt niet te verstoren mag de tenuitvoerlegging van de nationale voorschriften van de nieuwe Lid-Staten gedurende de in deze Akte bedoelde overgangsperioden niet leiden tot grenscontroles tussen de Lid-Staten.

VIJFDE DEEL. BEPALINGEN BETREFFENDE DE TENUITVOERLEGGING VAN DEZE AKTE

TITEL I. HET IN WERKING STELLEN VAN DE INSTELLINGEN

Artikel 154

Het Europees Parlement komt uiterlijk een maand na de toetreding bijeen. Het brengt in zijn Reglement van Orde de wijzigingen aan die noodzakelijk zijn geworden door deze toetreding.

Artikel 155

De Raad brengt in zijn Reglement van Orde de aanpassingen aan welke door de toetreding noodzakelijk zijn geworden.

Artikel 156

  • 1 Onmiddellijk bij de toetreding wordt de Commissie aangevuld door de benoeming van drie extra leden. Het mandaat van de aldus benoemde leden eindigt terzelfder tijd als het mandaat van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.

  • 2 De Commissie brengt in haar Reglement van Orde de aanpassingen aan welke door de toetreding noodzakelijk zijn geworden.

Artikel 157

  • 1 Onmiddellijk bij de toetreding worden bij het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg drie rechters benoemd.

  • 2

    • a. De ambtstermijn van een van de overeenkomstig lid 1 benoemde rechters bij het Hof van Justitie loopt op 6 oktober 1997 af. Deze rechter wordt door het lot aangewezen. De ambtstermijn van de andere twee rechters loopt op 6 oktober 2000 af.

    • b. De ambtstermijn van een van de overeenkomstig lid 1 benoemde rechters bij het Gerecht van eerste aanleg loopt op 31 augustus 1995 af. Deze rechter wordt door het lot aangewezen. De ambtstermijn van de andere twee rechters loopt op 31 augustus 1998 af.

  • 3 Onmiddellijk bij de toetreding worden die extra advocaten-generaal benoemd.

  • 4 De ambtstermijn van een van de overeenkomstig lid 3 benoemde advocaten-generaal loopt op 6 oktober 1997 af. De ambtstermijn van de andere advocaten-generaal loopt op 6 oktober 2000 af.

  • 5

    • a. Het Hof brengt in zijn reglement voor de procesvoering de aanpassingen aan welke door de toetreding noodzakelijk zijn geworden.

    • b. Het Gerecht van eerste aanleg brengt in overeenstemming met het Hof van Justitie in zijn reglement voor de procesvoering de aanpassingen aan welke door de toetreding noodzakelijk zijn geworden.

    • c. Het aldus aangepaste reglement voor de procesvoering moet door de Raad met eenparigheid van stemmen worden goedgekeurd.

  • 6 Voor het wijzen van vonnis in zaken die op 1 januari 1995 bij het Hof of het Gerecht aanhangig zijn en waarvoor de mondelinge procedure voor deze datum is geopend, komen het Hof en het Gerecht in voltallige zitting of de Kamers bijeen in de samenstelling van voor de toetreding en passen zij het reglement voor de procesvoering toe zoals dit op 31 december 1994 gold.

Artikel 158

Onmiddellijk bij de toetreding wordt de Rekenkamer aangevuld door de benoeming van drie nieuwe leden. De ambtstermijn van één van de aldus benoemde leden loopt op 20 december 1995 af. Dit lid wordt door het lot aangewezen. De ambtstermijn van de andere leden loopt op 9 februari 2000 af.

Artikel 159

Onmiddellijk bij de toetreding wordt het Economisch en Sociaal Comité aangevuld door de benoeming van 33 leden die de verschillende sectoren van het economische en sociale leven van de nieuwe Lid-Staten vertegenwoordigen. Het mandaat van de aldus benoemde leden eindigt terzelfder tijd als het mandaat van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.

Artikel 160

Onmiddellijk bij de toetreding wordt het Comité van de Regio's aangevuld door de benoeming van 33 leden die de regionale en lokale lichamen in de nieuwe Lid-Staten vertegenwoordigen. Het mandaat van de aldus benoemde leden eindigt terzelfder tijd als het mandaat van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.

Artikel 161

Onmiddellijk bij de toetreding wordt het Raadgevend Comité van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal aangevuld door de benoeming van twaalf extra leden. Voor Oostenrijk, Finland en Zweden worden vier nieuwe leden benoemd. Het mandaat van de aldus benoemde leden eindigt terzelfder tijd als het mandaat van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.

Artikel 162

Onmiddellijk bij de toetreding wordt het Wetenschappelijk en Technisch Comité aangevuld door de benoeming van vijf nieuwe leden. Voor Oostenrijk en Zweden worden twee leden benoemd en voor Finland één. Het mandaat van de aldus benoemde leden eindigt op hetzelfde tijdstip als het mandaat van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.

Artikel 163

Onmiddellijk bij de toetreding wordt het Monetair Comité aangevuld door de benoeming van twee leden voor elk van de nieuwe Lid-Staten. Hun mandaat verstrijkt terzelfder tijd als het mandaat van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.

Artikel 164

De door de toetreding noodzakelijk geworden aanpassingen van de Statuten en van de Reglementen van Orde van de bij de oorspronkelijke Verdragen ingestelde Comités geschieden zo spoedig mogelijk na de toetreding.

Artikel 165

  • 1 Voor wat de in bijlage XVI vermelde Comités betreft, verstrijkt het mandaat der nieuwe leden tegelijk met dat van de leden die op het tijdstip van de toetreding zitting hebben in die Comités.

  • 2 De in bijlage XVII vermelde Comités worden volledig vernieuwd op het tijdstip van de toetreding.

TITEL II. TOEPASSING VAN DE BESLUITEN DER INSTELLINGEN

Artikel 166

Vanaf het tijdstip van toetreding wordt ervan uitgegaan dat de richtlijnen en beschikkingen in de zin van artikel 189 van het EG-Verdrag en van artikel 161 van het Euratom-Verdrag, alsmede de aanbevelingen en beschikkingen in de zin van artikel 14 van het EGKS-Verdrag, eveneens tot de nieuwe Lid-Staten zijn gericht, en dat daarvan kennis is gegeven aan deze Staten, voor zover van deze richtlijnen, aanbevelingen en beschikkingen aan alle huidige Lid-Staten kennis is gegeven. Behoudens wat betreft richtlijnen en beschikkingen die in werking treden overeenkomstig artikel 191, leden 1 en 2, van het EG-Verdrag, wordt ervan uitgegaan dat van deze richtlijnen, aanbevelingen en beschikkingen onmiddellijk bij de toetreding kennis is gegeven aan de nieuwe Lid-Staten.

Artikel 167

De toepassing in elk der nieuwe Lid-Staten van de in de lijst die is opgenomen in bijlage XVIII van deze Akte voorkomende besluiten kan worden uitgesteld tot de in die lijst vermelde data, en onder de in die lijst gestelde voorwaarden.

Artikel 168

De nieuwe Lid-Staten stellen de maatregelen in werking die nodig zijn om vanaf het tijdstip van toetreding uitvoering te geven aan de richtlijnen en beschikkingen in de zin van artikel 189 van het EG-Verdrag en van artikel 161 van het Euratom-Verdrag alsmede aan de beschikkingen en aanbevelingen in de zin van artikel 14 van het EGKS-Verdrag, tenzij in de lijst die is opgenomen in bijlage XIX of in andere bepalingen van de onderhavige Akte een bepaalde termijn is vastgesteld.

Artikel 169

  • 1 Indien besluiten van de Instellingen van vóór de toetreding in verband met de toetreding moeten worden aangepast, en de noodzakelijke aanpassingen niet in deze Akte of de bijlagen daarvan zijn voorzien, worden deze aanpassingen aangebracht overeenkomstig de procedure van lid 2. Deze aanpassingen treden onmiddellijk bij de toetreding in werking.

  • 2 De daartoe noodzakelijke teksten worden, op voorstel van de Commissie, door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, of door de Commissie vastgesteld, naar gelang de oorspronkelijke besluiten door de ene dan wel door de andere Instelling zijn aangenomen.

Artikel 170

De voor de toetreding aanvaarde teksten van de besluiten van de Instellingen die door de Raad of de Commissie in de Finse en de Zweedse taal zijn vastgesteld, zijn vanaf het tijdstip van toetreding op gelijke wijze authentiek als de in de huidige negen talen vastgestelde teksten. Zij worden in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt, wanneer de teksten in de huidige talen aldus zijn bekendgemaakt.

Artikel 171

Van de op het tijdstip van toetreding bestaande overeenkomsten, besluiten en onderling samenhangende gedragingen die ingevolge de toetreding onder de werkingssfeer van artikel 65 van het EGKS-Verdrag vallen, moet aan de Commissie kennis worden gegeven binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de toetreding. Alleen overeenkomsten en besluiten waarvan kennis is gegeven, blijven voorlopig van kracht totdat de Commissie heeft beslist. Dit artikel is evenwel niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten en onderling samenhangende gedragingen die op de datum van toetreding reeds onder de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 25 bij de EER-Overeenkomst vallen.

Artikel 172

  • 1 Vanaf de datum van toetreding dragen de nieuwe Lid-Staten er zorg voor dat alle relevante kennisgevingen of informatie die vóór de toetreding krachtens de EER-Overeenkomst aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA of aan het Permanent Comité van de EVA-Staten is toegezonden, onverwijld aan de Commissie wordt doorgezonden. Voor de toepassing van de betreffende Gemeenschapsbepalingen wordt deze doorzending beschouwd als kennisgeving of informatie aan de Commissie.

  • 2 Vanaf de datum van toetreding dragen de nieuwe Lid-Staten er zorg voor dat gevallen die onmiddellijk vóór de toetreding krachtens de artikelen 53, 54, 57, 61 en 62 of 65 van de EER-Overeenkomst of de artikelen 1 of 2 van Protocol nr. 25 bij die Overeenkomst door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden behandeld en die ingevolge de toetreding onder de bevoegdheid van de Commissie vallen, met inbegrip van gevallen waarin de feiten dateren van vóór de datum van toetreding, onverwijld worden doorgezonden aan de Commissie, die deze gevallen zal blijven behandelen als gevallen die onder de desbetreffende Gemeenschapsbepalingen vallen, een en ander met inachtneming van het recht van de verdediging.

  • 3 Gevallen die krachtens artikel 53 of 54 van de EER-Overeenkomst of de artikelen 1 of 2 van Protocol nr. 25 bij die Overeenkomst door de Commissie worden behandeld en die ingevolge de toetreding onder artikel 85 of 86 van het EG-Verdrag of artikel 65 of 66 van het EGKS-Verdrag vallen, met inbegrip van gevallen waarvan de feiten van vóór de datum van toetreding dateren, worden door de Commissie behandeld als gevallen die onder de desbetreffende Gemeenschapsbepalingen vallen.

  • 4 Individuele vrijstellingsbeschikkingen en beschikkingen waarin geen vrijstelling wordt verleend, die voor de datum van toetreding krachtens artikel 53 van de EER-Overeenkomst of artikel 1 van Protocol nr. 25 bij die Overeenkomst zijn vastgesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA of de Commissie en die betrekking hebben op gevallen die ingevolge de toetreding onder artikel 85 van het EG-Verdrag of artikel 65 van het EGKS-Verdrag vallen, blijven, na de toetreding, ten aanzien van artikel 85 van het EG-Verdrag, of, naargelang van het geval, artikel 65 van het EGKS-Verdrag, van kracht tot de in die beschikkingen vermelde datum of totdat de Commissie overeenkomstig de grondbeginselen van het Gemeenschapsrecht een met redenen omkleed andersluidend besluit neemt.

  • 5 De door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA krachtens artikel 61 van de EER-Overeenkomst vóór de toetreding vastgestelde beschikkingen die ingevolge de toetreding onder artikel 92 van het EG-Verdrag vallen, blijven vanaf de toetreding ten aanzien van artikel 92 van het EG-Verdrag van kracht tenzij de Commissie een andersluidende besluit neemt uit hoofde van artikel 93 van het EG-Verdrag. Het bepaalde in dit lid geldt niet voor beschikkingen die onder de procedure van artikel 64 van de EER-Overeenkomst vallen. Onverminderd lid 2, wordt staatssteun die in 1994 door de nieuwe Lid-Staten is verleend, maar waarvan in strijd met de EER-Overeenkomst of daaruit voortvloeiende regelingen geen kennis is gegeven aan de Toezichthoudende Autoriteit of waarvan wel kennis is gegeven maar waarvan de verlening heeft plaatsgevonden voordat de Toezichthoudende Autoriteit een beschikking had vastgesteld, niet beschouwd als bestaande staatssteun op grond van artikel 93, lid 1, van het EG-Verdrag.

  • 6 Vanaf de datum van toetreding dragen de nieuwe Lid-Staten er zorg voor dat alle andere gevallen waarin de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in het kader van de toezichtsprocedure uit hoofde van de EER-Overeenkomst vóór de toetreding is ingeschakeld, onverwijld aan de Commissie worden toegezonden. De Commissie behandelt deze gevallen als gevallen die onder de desbetreffende Gemeenschapsbepalingen vallen, een en ander met inachtneming van het recht van de verdediging.

  • 7 Onverminderd de leden 4 en 5 blijven beschikkingen van de Toezichthoudende Autoriteit na de toetreding van toepassing tenzij de Commissie overeenkomstig de grondbeginselen van het Gemeenschapsrecht, een met redenen omkleed andersluidend besluit neemt.

Artikel 173

De wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voor de bescherming van de gezondheid van de werknemers en van de bevolking op het grondgebied van de nieuwe Lid-Staten tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren worden overeenkomstig artikel 33 van het Euratom-Verdrag, door deze Staten aan de Commissie medegedeeld binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de toetreding.

TITEL III. SLOTBEPALINGEN

Artikel 175

De Regering van de Franse Republiek zendt aan de Regeringen van de nieuwe Lid-Staten een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toe van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en van die bij haar nedergelegde verdragen waarbij dit Verdrag is gewijzigd.

Artikel 176

De Regering van de Italiaanse Republiek zendt aan de Regeringen van de nieuwe Lid-Staten een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Portugese, de Nederlandse en de Spaanse taal toe van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Verdragen tot wijziging of aanvulling daarvan, met inbegrip van de Verdragen betreffende de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, van de Helleense Republiek en van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en het Verdrag betreffende de Europese Unie.

De teksten van deze Verdragen die zijn opgesteld in de Finse en de Zweedse taal, worden aan de onderhavige Akte gehecht. Deze teksten zijn op gelijke wijze authentiek als de teksten van de in de eerste alinea genoemde Verdragen die zijn opgesteld in de negen huidige talen.

Artikel 177

De Secretaris-Generaal van de Raad van de Europese Unie zal een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de internationale overeenkomsten die zijn nedergelegd in het archief van het Secretariaat-Generaal, aan de Regeringen van de nieuwe Lid-Staten toezenden.

BIJLAGE VI. In de artikelen 54, 73, 97 en 126 van de Toetredingsakte bedoelde lijst

[Red: De bijlage is gepubliceerd op: http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=OJ:C:1994:241:FULL&from=EN.]

Protocol nr. 1. Betreffende de statuten van de europese investeringsbank

TWEEDE DEEL. Andere bepalingen

Artikel 6

  • 1 De nieuwe Lid-Staten storten de volgende bedragen overeenkomende met hun aandeel in het kapitaal dat door de Lid-Staten op 1 januari 1995 is gestort:

    Zweden

    Oostenrijk

    Finland

    137.913.558 ecu,

    103.196.917 ecu,

    59.290.577 ecu.

    Deze bedragen worden gestort in vijf gelijke halfjaarlijkse termijnen die telkens vervallen op 30 april en 31 oktober. De eerste termijn dient te worden voldaan op de eerstvolgende van de twee genoemde data na de datum van toetreding.

  • 2 Wat betreft het gedeelte dat op de datum van toetreding nog moet worden gestort uit hoofde van de kapitaalsverhoging en waartoe op 11 juni 1990 is besloten, zullen de nieuwe Lid-Staten deelnemen met de volgende bedragen:

    Zweden

    Oostenrijk

    Finland

    14.069.444 ecu,

    10.527.778 ecu,

    6.048.611 ecu

    Deze bedragen worden betaald in acht halfjaarlijkse termijnen die telkens vervallen op de data waarop deze kapitaalsverhoging moet plaatsvinden, te beginnen op 30 april 1995.

Artikel 7

De nieuwe Lid-Staten dragen in vijf gelijke halfjaarlijkse termijnen die vervallen op de in artikel 6, lid 1, vermelde data bij tot het reservefonds, de aanvullende reserve, de met reserves gelijk te stellen voorzieningen, alsmede het nog naar de reserves en voorzieningen over te boeken saldo van de verlies- en winstrekening, zoals deze zijn vastgesteld op 31 december van het jaar voorafgaande aan de toetreding en zoals deze voorkomen in de balans van de Bank, een en ander voor bedragen die overeenkomen met de volgende percentages van de reserves en voorzieningen:

Zweden

Oostenrijk

Finland

3,51736111%,

2,63194444%,

1,51215278.

Artikel 8

De in de artikelen 6 en 7 van dit Protocol bedoelde stortingen worden door de nieuwe Lid-Staten verricht in ecu of in hun nationale valuta.

Indien een nationale valuta voor de betaling wordt gebruikt, worden de bedragen berekend op de basis van de koers van de omrekening van de ecu die geldt op de laatste werkdag van de maand voorafgaande aan de betrokken stortingen. Deze berekeningswijze wordt ook gebruikt voor de aanpassing van het kapitaal als bedoeld in artikel 7 van het Protocol betreffende de statuten van de Bank.

Artikel 9

  • 1 Onmiddellijk bij de toetreding vult de Raad van Gouverneurs de Raad van Bewind aan door de benoeming van drie bewindvoerders aangewezen door de respectieve nieuwe Lid-Staten, alsmede één plaatsvervanger aangewezen in onderlinge overeenstemming door de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden.

  • 2 De ambtsperiode van de aldus benoemde bewindvoerders en plaatsvervanger loopt af aan het einde van de jaarvergadering van de Raad van Gouverneurs tijdens welke het jaarverslag over het boekjaar 1997 wordt behandeld.

Protocol nr. 2. Inzake de Åland-eilanden

Gelet op de speciale status van de Åland-eilanden in het internationale recht, zijn de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, op de Åland-eilanden van toepassing met de volgende afwijkingen:

Artikel 1

Het bepaalde in het EG-Verdrag staat niet in de weg aan de toepassing van de per 1 januari 1994 op de Åland-eilanden bestaande bepalingen inzake:

  • - beperkingen, op niet-discriminatoire basis, van het recht van natuurlijke personen die niet het regionale burgerschap hembygdsrätt/ kotiseutuoikeus (regional citizenship) in Åland genieten, en voor rechtspersonen, om onroerend goed te verkrijgen en in eigendom te hebben op de Åland-eilanden zonder de toestemming van de bevoegde autoriteiten van de Åland-eilanden;

  • - beperkingen, op niet discriminatoire basis, van het recht van vestiging en het recht diensten te verlenen door natuurlijke personen die niet het regionale burgerschap hembygdsrätt/ kotiseutuoikeus (regional citizenship) in Åland genieten, of door rechtspersonen, zonder toestemming van de bevoegde autoriteiten van de Åland-eilanden.

Artikel 2

  • a Het gebied van de Åland-eilanden - beschouwd als een derde grondgebied in de zin van artikel 3, lid 1, derde streepje van Richtlijn 77/388/EEG van de Raad als gewijzigd, en als een nationaal gebied dat buiten het toepassingsgebied valt van de richtlijnen inzake de harmonisatie van accijnzen als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 92/12/EEG van de Raad - valt buiten de territoriale toepassing van de EG-bepalingen op het gebied van de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake omzetbelastingen en accijnzen en andere vormen van indirecte belastingen. Deze uitzondering heeft geen gevolgen voor de eigen middelen van de Gemeenschap.

    Deze bepaling is niet van toepassing op het bepaalde in Richtlijn 69/335/EEG van de Raad, als gewijzigd, betreffende kapitaalrecht.

  • b Deze afwijking heeft ten doel een leefbare lokale economie op de eilanden in stand te houden en zal geen negatieve gevolgen hebben voor de belangen van de Unie noch haar gemeenschappelijk beleid op diverse terreinen. Indien de Commissie van oordeel is dat het bepaalde onder a) niet langer gerechtvaardigd is, met name in verband met eerlijke concurrentie of de eigen middelen, zal zij passende voorstellen aan de Raad voorleggen die een besluit zal nemen overeenkomstig de desbetreffende artikelen van het EG-Verdrag.

Artikel 3

Finland draagt er zorg voor dat alle natuurlijke en rechtspersonen van de Lid-Staten op de Åland-eilanden op dezelfde wijze worden behandeld.

PROTOCOL nr. 3. betreffende de Sami-bevolking

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

ERKENNENDE de verplichtingen en verbintenissen van Zweden en Finland ten aanzien van de Sami-bevolking krachtens het nationale en het internationale recht,

ER NOTA VAN NEMEND, in het bijzonder, dat Zweden en Finland zich ertoe hebben verbonden om de middelen van bestaan, de taal, de cultuur en de levenswijze van de Sami-bevolking in stand te houden en te ontwikkelen,

OVERWEGENDE dat de traditionele cultuur en middelen van bestaan van de Sami's afhankelijk zijn van primaire economische activiteiten als rendierhouderij in de traditionele gebieden van de Sami-nederzettingen,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Niettegenstaande de bepalingen van het EG-Verdrag, kunnen exclusieve rechten inzake rendierhouderij binnen de traditionele Sami-gebieden aan de Sami-bevolking worden toegekend.

Artikel 2

Dit Protocol kan worden uitgebreid om rekening te houden met eventuele toekomstige ontwikkelingen van de exclusieve Sami-rechten in verband met hun traditionele middelen van bestaan. De Raad kan, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Comité van de Regio's, met eenparigheid van stemmen de nodige wijzigingen van dit Protocol vaststellen.

Protocol nr. 4. Betreffende de sector koolwaterstoffen in Noorwegen

[Vervallen per 01-01-1995]

PROTOCOL Nr. 5. betreffende de deelneming van de nieuwe Lid-Staten aan het vermogen van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal

De bijdragen van de nieuwe Lid-Staten aan het vermogen van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal worden als volgt vastgesteld:

- de Republiek Oostenrijk

- de Republiek Finland

- het Koninkrijk Zweden

15.300.000 ecu,

12.100.000 ecu,

16.700.000 ecu.

Deze bijdragen worden gestort in twee gelijke jaarlijkse gedeelten, zonder rente, het eerste op 1 januari 1995 en het tweede op 1 januari 1996.

PROTOCOL Nr. 6. betreffende bijzondere tijdelijke bepalingen inzake de activiteiten uit hoofde van de structuurfondsen in Finland en Zweden

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

gelet op de verzoeken van Finland en Zweden om bijzondere bijstand uit hoofde van de Structuurfondsen voor hun minst bevolkte gebieden, overwegende dat de Unie een nieuwe aanvullende prioritaire Doelstelling 6 heeft voorgesteld;

overwegende dat deze overgangsregeling ook opnieuw moet worden bekeken en herzien tegelijkertijd met de Kaderverordening (EEG) nr. 2081/93 betreffende structuurinstrumenten en -beleid in 1999;

overwegende dat een besluit moet worden genomen betreffende de criteria die voor deze doelstelling gelden en betreffende de lijst van regio's die onder deze doelstelling vallen;

overwegende dat extra middelen moeten worden vrijgemaakt voor deze nieuwe doelstelling;

overwegende dat de procedures die op deze doelstelling van toepassing zijn, moeten worden vastgesteld,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Tot en met 31 december 1999 dragen de Structuurfondsen, het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) en de Europese Investeringsbank elk op passende wijze bij tot de verwezenlijking van een nieuwe prioritaire doelstelling naast de vijf doelstellingen van artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad, als gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2081/93 van de Raad. Met die doelstelling wordt het volgende beoogd:

bevordering van de ontwikkeling en de structurele aanpassing van regio's met een buitengewoon geringe bevolkingsdichtheid (hierna te noemen “doelstelling 6” ).

Artikel 2

De onder doelstelling 6 vallende regio's vertegenwoordigen of behoren in principe tot regio's van niveau II van NUTS met een bevolkingsdichtheid van ten hoogste 8 personen per km2. De bijstandsverlening van de Gemeenschap kan bovendien, op voorwaarde dat zij daadwerkelijk wordt geconcentreerd, ook worden uitgebreid tot aangrenzende en kleinere gebieden die aan hetzelfde criterium inzake bevolkingsdichtheid voldoen.

Dergelijke regio's en gebieden, in dit Protocol „regio's van doelstelling 6” genoemd, staan in de lijst van bijlage 1.

Artikel 3

Voor de periode 1995 tot en met 1999 wordt een bedrag van 741 miljoen ecu, tegen prijzen van 1995, aan communautaire middelen passend geacht voor de vastleggingen uit hoofde van de Structuurfondsen en het FIOV ten behoeve van de in bijlage I opgesomde regio's van doelstelling 6. In bijlage 2 staat de verdeling van die middelen per jaar en per Lid-Staat. Deze middelen vormen een aanvulling op de middelen die reeds zijn vastgelegd uit hoofde van de Structuurfondsen en het FIOV krachtens Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad, als gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2081/93 van de Raad.

Artikel 4

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1, 2 en 3, gelden de bepalingen van onderstaande verordeningen, en in het bijzonder de bepalingen betreffende doelstelling 1, eveneens voor doelstelling 6:

  • Verordening (EEG) nr. 2080/93 van de Raad;

  • Verordeningen (EEG) nr. 2052/88, nr. 4253/88, nr. 4254/88, nr. 4255/88 en nr. 4256/88 van de Raad, als gewijzigd bij Verordeningen (EEG) nr. 2081/93, nr. 2082/93. nr. 2083/93, nr. 2084/93 en nr. 2085/93 van de Raad.

Artikel 5

Het bepaalde in dit Protocol, met inbegrip van de bepalingen betreffende eventuele steunverlening uit hoofde van de Structuurfondsen aan de in bijlage I opgenomen regio's, wordt in 1999 samen met de Kaderverordening (EEG) nr. 2052/88, als gewijzigd bij nr. 2081/93, betreffende de structuurinstrumenten en de structurele maatregelen herzien volgens de procedures van die verordening.

Bijlage 1. Regio's die onder doelstelling 6 vallen

Finland:

De noordelijke en oostelijke regio's van niveau II van NUTS bestaande uit de „Maakunta” (regio van niveau III van NUTS) van Lappi en de drie „Maakunnat” Kainuu, Pohjois-Karjala en Etelä-Savo, met inbegrip van de volgende aangrenzende gebieden:

  • in de „Maakunta” Pohjois-Pohjanmaa: de „Seutukunnat” li, Pyhäntä, Kuusamo en Nivala

  • in de „Maakunta” Pohjois-Savo: de „Seutukunta” Nilsiä

  • in de „Maakunta” Keski-Suomi: de „Seutukunnat” Saarijfärvi en Viitasaari

  • in de „Maakunta” Keski-Pohjanmaa: de „Seutukunta” Kaustinen.

Zweden:

De noordelijke regio van niveau II van NUTS bestaande uit de „Iän” (regio van niveau III van NUTS) van Norrbotten, Västerbotten en Jämtland, met uitzondering van de volgende gebieden:

  • in Norrbotten: de „kommun” Luleå, de „församling” Överluleå in de „kommun” Boden en de „kommun” Piteå (met uitzondering van het „folkbokföringsdistrikt” van Markbygden)

  • in Västerbotten: de „kommuner” Nordmaling, Robertsfors, Vännäs en Umeå en de „församlingar” Boliden, Bureå, Burträsk, Byske, Kågedalen, Lövånger, Sankt Olov, Sankt Örjan en Skellefteå in de „kommun” Skellefteå

maar met inbegrip van de volgende aangrenzende gebieden:

  • in de „Iän” Västernorrland: de „kommuner” Ånge en Sollefteå, de „församlingar” Holm en Liden in de „kommun” Sundsvall, en de „församlingar” Anundsjö, Björna, Skorped en Trehörningsjö in de „kommun” Örnsköldsvik

  • in de „Iän” Gävleborg: de „kommun” Ljusdal

  • in de „län” Kopparberg: de „kommuner” Ålvdalen, Vansbro, Orsa en Malung en de „församlingar” Venjan en Våmhus in de „kommun” Mora

  • in de „Iän” Varmland: de „kommun” Torsby.

De verwijzingen naar NUTS in deze bijlage lopen niet vooruit op de definitieve definities van de NUTS-niveaus in bovengenoemde regio's en gebieden.

Bijlage 2. Indicatieve verdeling van de vastleggingskredieten voor doelstelling 6

(x miljoen ecu tegen prijzen van 1995)

1995

1996

1997

1998

1999

1995-1999

Finland

90

95

101

110

115

511

Zweden

41

43

46

49

51

230

Totaal

131

138

147

159

166

741

Deze cijfers omvatten, naast de vastleggingen voor de doelstellingen 3, 4 en 5a, waar zulks relevant is, de vastleggingskredieten voor proefprojecten, vernieuwende acties, studies en communautaire initiatieven uit hoofde van artikel 3 en artikel 12, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad, als gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2081/93 van de Raad.

Protocol nr. 8. Betreffende de verkiezingen van het Europees parlement in bepaalde nieuwe lid-staten tijdens de interimperiode

De hoge overeenkomstsluitende partijen

Overwegende dat sommige nieuwe Lid-Staten verkiezingen voor het Europees Parlement wensen te houden in de periode tussen de ondertekening van dit Verdrag en de inwerkingtreding ervan,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Elke nieuwe Lid-Staat mag overeenkomstig artikel 31, lid 3, van deze Toetredingsakte, verkiezingen voor het Europees Parlement houden tijdens de interimperiode tussen de ondertekening van de Toetredingsakte en de inwerkingtreding ervan met betrekking tot die Staat.

Artikel 2

De desbetreffende bepalingen van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, die is opgenomen als bijlage bij Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom, laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte, worden geacht van toepassing te zijn op de overeenkomstig dit Protocol te houden verkiezingen.

De verkiezingen worden gehouden overeenkomstig de regelingen in de bijlage bij dit Protocol.

Artikel 3

De uitslag van de overeenkomstig de artikelen 1 en 2 gehouden verkiezingen treedt in werking vanaf de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag met betrekking tot de nieuwe Lid-Staten die dergelijke verkiezingen hebben gehouden.

Artikel 4

Met betrekking tot de overeenkomstig dit Protocol verkozen vertegenwoordigers en vanaf de datum van toetreding van de betrokken Lid-Staten:

  • - heeft het Europees Parlement de bevoegdheden bedoeld in artikel 11 van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen;

  • - heeft het Hof van Justitie dezelfde bevoegdheden alsof deze verkiezingen zouden zijn gehouden overeenkomstig artikel 31, lid 1, van de Toetredingsakte.

Bijlage Regelingen voor de verkiezingen van het Europees Parlement in bepaalde nieuwe Lid-Staten tijdens de interimperiode

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  • - „verkiezingen voor het Europees Parlement”: de verkiezing door middel van rechtstreekse en algemene verkiezingen van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement overeenkomstig de Akte van 20 september 1976 (PB nr. L 278 van 8.10.1976, blz. 5);

  • - „kiesgebied”: het grondgebied van de nieuwe Lid-Staat, waar overeenkomstig bovengenoemde Akte en, binnen het kader daarvan, overeenkomstig de kieswet van deze Staat, de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door het volk van deze Staat worden verkozen;

  • - „kandidaat-Staat”: de nieuwe Lid-Staat die vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag verkiezingen voor het Europees Parlement houdt overeenkomstig dit Protocol;

  • - „kandidaat-Staat van verblijf”: een kandidaat-Staat waar een burger van de Unie verblijft zonder dat hij de nationaliteit van deze Staat bezit;

  • - „Lid-Staat van herkomst”: de Lid-Staat waarvan een burger van de Unie onderdaan is;

  • - „communautaire kiezer”: elke burger van de Unie die overeenkomstig deze bijlage van deze regeling in de kandidaat-Staat van verblijf actief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement heeft;

  • - „communautair verkiesbaar persoon”: elke burger van de Unie die overeenkomstig de bepalingen van deze regeling in de kandidaat-Staat van verblijf passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement heeft;

  • - „kiezerslijst”: het officiële register van alle personen die in een bepaalde kieskring of een bepaald onder een lokale overheid ressorterend gebied kiesgerechtigd zijn, dat overeenkomstig de kieswet van de kandidaat-Staat van verblijf door de bevoegde autoriteit wordt opgesteld en bijgewerkt, of het bevolkingsregister indien daarin de hoedanigheid van kiezer is vermeld;

  • - „referentiedag”: de dag/de dagen waarop de burgers van de Unie volgens het recht van de kandidaat-Staat van verblijf moeten voldoen aan de voorwaarden om aldaar kiesgerechtigd of verkiesbaar te zijn;

  • - „formele verklaring”: de verklaring van de betrokkene, op de onjuistheid waarvan in de desbetreffende nationale wet sancties zijn gesteld.

Artikel 2

Een ieder die op de referentiedag

  • a. burger is van de Unie in de zin van artikel 8, lid 1, tweede alinea, van het EG-Verdrag, en

  • b. zonder de nationaliteit van de kandidaat-Staat van verblijf te bezitten voor het overige aan alle voorwaarden voldoet waaraan de wetgeving van deze Staat het actief en passief kiesrecht van zijn onderdanen onderwerpt,

    heeft in de kandidaat-Staat van verblijf het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement, tenzij hij uit hoofde van de artikelen 5 of 6 deze rechten heeft verloren.

Indien de onderdanen van de kandidaat-Staat van verblijf, om verkozen te kunnen worden, hun nationaliteit sedert een bepaalde minimumperiode moeten bezitten, worden burgers van de Unie geacht aan die voorwaarde te voldoen wanneer zij de nationaliteit van een Lid-Staat sedert diezelfde periode bezitten.

Artikel 3

  • 1 Niemand mag in de kandidaat-Staat zijn stem uitbrengen indien hij in een van de Lid-Staten zijn stem heeft uitgebracht in de verkiezingen van 1994.

  • 2 Niemand is verkiesbaar in de kandidaat-Staat indien hij in 1994 in een van de Lid-Staten verkiesbaar was.

Artikel 4

Indien de onderdanen van de kandidaat-Staat van verblijf, om kiezer of verkiesbaar te kunnen zijn, sedert een bepaalde minimumperiode in het kiesgebied van deze Staat moeten hebben verbleven, worden de communautaire kiezers en verkiesbare personen geacht aan deze voorwaarde te voldoen, indien hun verblijf in andere Lid-Staten van gelijke duur was. Deze bepaling laat de bijzondere voorwaarden in verband met de duur van het verblijf in een bepaalde kieskring of bepaald onder een lokale overheid ressorterend gebied, onverlet.

Artikel 5

  • 1 Een burger van de Unie die in een kandidaat-Staat verblijf houdt zonder dat hij de nationaliteit van deze Staat bezit, en die ingevolge een individuele strafrechtelijke of civielrechtelijke beslissing, hetzij overeenkomstig het recht van de kandidaat-Staat van verblijf, hetzij overeenkomstig het recht van zijn Staat van herkomst, het passief kiesrecht heeft verloren, is bij de verkiezingen voor het Europees Parlement uitgesloten van de uitoefening van dat recht in de kandidaat-Staat van verblijf.

  • 2 De kandidaatstelling van een burger van de Unie bij verkiezingen voor het Europees Parlement in de kandidaat-Staat van verblijf wordt onontvankelijk verklaard indien de burger de in artikel 9, lid 2, bedoelde verklaring niet kan overleggen.

Artikel 6

  • 1 De kandidaat-Staat van verblijf kan zich ervan vergewissen dat de burger van de Unie die blijk heeft gegeven van zijn wil zijn actief kiesrecht aldaar uit te oefenen, dat recht in de Lid-Staat van herkomst niet ingevolge een individuele strafrechtelijke of civielrechtelijke beslissing heeft verloren.

  • 2 Voor de toepassing van lid 1 kan de kandidaat-Staat van verblijf de in artikel 8, lid 2, bedoelde verklaring aan de Lid-Staat van herkomst toezenden. De relevante en normaal beschikbare gegevens uit de Lid-Staat van herkomst worden daartoe op passende wijze en binnen een passende termijn toegezonden; die gegevens mogen alleen de informatie bevatten die absoluut noodzakelijk is voor de toepassing van dit artikel en mogen alleen voor dat doel worden gebruikt. Indien de verstrekte gegevens de inhoud van de verklaring ontkrachten, neemt de Lid-Staat van verblijf de nodige maatregelen om te voorkomen dat de betrokkene zijn stem uitbrengt.

  • 3 De Lid-Staat van oorsprong kan bovendien op passende wijze en binnen een passende termijn aan de kandidaat-Staat van verblijf alle informatie verstrekken die nodig is voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 7

  • 1 Een communautair kiezer oefent het actief kiesrecht in de kandidaat-Staat van verblijf uit indien hij blijk heeft gegeven van de wil daartoe.

  • 2 Indien in de kandidaat-Staat van verblijf stemplicht bestaat, geldt deze voor de communautaire kiezers die blijk hebben gegeven van de wil tot uitoefening van het actief kiesrecht.

HOOFDSTUK II. DE UITOEFENING VAN HET ACTIEF EN PASSIEF KIESRECHT

Artikel 8

  • 1 De kandidaat-Staat treft de nodige maatregelen om communautaire kiezers die blijk hebben gegeven van de wil daartoe, de mogelijkheid te bieden tijdig voor de verkiezingen op een kiezerslijst te worden ingeschreven.

  • 2 Om op een kiezerslijst te worden ingeschreven moet een communautaire kiezer dezelfde bewijzen overleggen als een nationale kiezer. Hij moet bovendien een formele verklaring overleggen waarin hij:

    • a. zijn nationaliteit en zijn adres in het kiesgebied van de kandidaat-Staat van verblijf vermeldt,

    • b. in voorkomend geval aangeeft, op de kiezerslijst van welk onder een lokale overheid ressorterend gebied of van welke kieskring in een andere Lid-Staat hij de laatste maal was ingeschreven, en

    • c. verklaart zijn kiesrecht in de verkiezingen van 1994 niet in een andere Lid-Staat te hebben uitgeoefend.

  • 3 De kandidaat-Staat van verblijf kan bovendien eisen dat de communautaire kiezer

    • a. in diens in lid 2 bedoelde verklaring aangeeft dat hij in de Lid-Staat van herkomst zijn actief kiesrecht niet verloren heeft,

    • b. een geldig identiteitsbewijs voorlegt,

    • c. aangeeft sedert wanneer hij in die Staat of in een andere Lid-Staat verblijft.

  • 4 De communautaire kiezers die op de kiezerslijst zijn ingeschreven, blijven onder dezelfde voorwaarden als de nationale kiezers daarop ingeschreven totdat zij verzoeken daarvan te worden geschrapt, of totdat zij ambtshalve daarvan worden geschrapt omdat zij niet langer aan de voorwaarden voor uitoefening van het actief kiesrecht voldoen.

Artikel 9

  • 1 Een communautair verkiesbaar persoon moet bij het indienen van zijn kandidaatstelling dezelfde bewijzen overleggen als een nationaal kandidaat. Hij moet bovendien een formele verklaring overleggen waarin hij:

    • a. zijn nationaliteit en zijn adres in het kiesgebied van de kandidaat-Staat van verblijf vermeldt,

    • b. te kennen geeft dat hij niet tegelijkertijd in een andere Lid-Staat kandidaat bij de verkiezingen in 1994 voor het Europees Parlement was,

    • c. in voorkomend geval aangeeft, op de kiezerslijst van welk onder een lokale overheid ressorterend gebied of van welke kieskring in een andere Lid-Staat hij de laatste maal was ingeschreven.

  • 2 Een communautair verkiesbaar persoon moet bij zijn kandidaatstelling tevens een verklaring overleggen van de bevoegde administratieve autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst waaruit blijkt dat hij zijn passief kiesrecht in die Lid-Staat niet verloren heeft of dat deze autoriteiten daarvan niets bekend is.

  • 3 De kandidaat-Staat van verblijf kan bovendien eisen dat een communautair verkiesbaar persoon een geldig identiteitsbewijs voorlegt; hij kan eveneens verlangen dat de verkiesbare persoon aangeeft sedert wanneer hij onderdaan van een Lid-Staat is.

Artikel 10

  • 1 De kandidaat-Staat van verblijf deelt de betrokkene mee welk gevolg aan zijn verzoek om inschrijving op de kiezerslijst is gegeven of welk besluit inzake de ontvankelijkheid van zijn kandidaatstelling is genomen.

  • 2 Wordt de betrokkene inschrijving op de kiezerslijst ontzegd of wordt zijn kandidaatstelling verworpen, dan kan hij de beroepsprocedures instellen die volgens de wetgeving van de kandidaat-Staat van verblijf in hetzelfde geval voor de nationale kiezers en verkiesbare personen openstaat.

Artikel 11

De kandidaat-Staat van verblijf stelt de communautaire kiezers en verkiesbare personen tijdig en op passende wijze in kennis van de voorwaarden en nadere bepalingen die gelden voor de uitoefening van het actief en passief kiesrecht in die Staat.

Artikel 12

De huidige Lid-Staten en de kandidaat-Staten wisselen de voor de toepassing van artikel 3 vereiste gegevens uit.

HOOFDSTUK III. AFWIJKINGEN EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 13

  • 1 Indien in een kandidaat-Staat op 1 januari 1993 het aantal burgers van de Unie die aldaar verblijf houden zonder de nationaliteit van deze Lid-Staat te bezitten en die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt, meer bedraagt dan 20% van het totale aantal personen die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt, kan de kandidaat-Staat in afwijking van de artikelen 2, 8 en 9:

    • a. het actief kiesrecht uitsluitend toekennen aan de communautaire kiezers die ten minste sedert een bepaalde tijd, welke op niet meer dan vijf jaar mag worden vastgesteld, in de kandidaat-Staat verblijf houden,

    • b. het passief kiesrecht uitsluitend toekennen aan de communautaire verkiesbare personen die ten minste sedert een bepaalde tijd, die op niet meer dan tien jaar mag worden vastgesteld, in deze kandidaat-Staat verblijf houden.

    Deze bepalingen laten de maatregelen onverlet die de kandidaat-Staat ten aanzien van de samenstelling van de kandidatenlijsten kan treffen, met name om de integratie van de burgers van de Unie die geen onderdaan van die Lid-Staat zijn, te vergemakkelijken.

    De in de eerste alinea bedoelde voorwaarden inzake verblijfsduur zijn evenwel niet van toepassing op de communautaire kiezers en verkiesbare personen die ingevolge hun verblijf buiten hun Lid-Staat van herkomst, of ingevolge de duur van dit verblijf, aldaar niet het actief of passief kiesrecht hebben.

  • 2 De kandidaat-Staten die overeenkomstig lid 1 afwijkende bepalingen vaststellen, verstrekken de Commissie alle nodige gegevens ter rechtvaardiging hiervan.

Protocol nr. 9. Betreffende vervoer over de weg en per spoor, alsmede gecombineerd vervoer in Oostenrijk

DEEL I. DEFINITIES

Artikel 1

In dit Protocol zijn de volgende definities van toepassing:

  • a. „voertuig”: een voertuig als gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 881/92, zoals die van toepassing is op de datum van ondertekening van het Toetredingsverdrag;

  • b. „internationaal vervoer”: internationaal vervoer als gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 881/92, zoals die van toepassing is op de datum van ondertekening van het Toetredingsverdrag;

  • c. „transitovervoer door Oostenrijk”: vervoer over Oostenrijks grondgebied van en naar een plaats buiten Oostenrijk;

  • d. „vrachtwagen”: een in een Lid-Staat geregistreerd motorvoertuig met een maximaal toegestaan gewicht van meer van 7,5 ton, bestemd voor het vervoer van goederen of het trekken van aanhangwagens, met inbegrip van trekkers van opleggers, en trekkers met een maximaal toegestaan gewicht van meer van 7,5 ton, getrokken door een in een Lid-Staat geregistreerd motorvoertuig met een maximaal toegelaten gewicht van ten hoogste 7,5 ton;

  • e. „transitogoederenvervoer over de weg door Oostenrijk”: transitovervoer door Oostenrijk met vrachtwagens, ongeacht of zij met of zonder lading rijden;

  • f. „gecombineerd vervoer”: vervoer door vrachtwagens of ladingeenheden, dat gedeeltelijk plaatsvindt per spoor en waarbij het begin- of het eindtraject plaatsvindt over de weg, met dien verstande dat het transitovervoer over Oostenrijks grondgebied tijdens het begin- en het eindtraject in geen geval uitsluitend over de weg mag plaatsvinden;

  • g. „bilaterale rit”: een internationale vervoersrit met een voertuig waarbij het begin- of eindpunt in Oostenrijk en het eind- of beginpunt respectievelijk in een andere Lid-Staat is gelegen, alsmede vervoersritten zonder lading in verband met voornoemde ritten.

DEEL II. VERVOER PER SPOOR EN GECOMBINEERD VERVOER

Artikel 2

Dit Deel is van toepassing op maatregelen betreffende vervoer per spoor en gecombineerd vervoer over het grondgebied van Oostenrijk.

Artikel 3

De Gemeenschap en de betrokken Lid-Staten treffen, in het kader van hun onderscheiden bevoegdheden, maatregelen voor de ontwikkeling en de bevordering van het vervoer per spoor en het gecombineerd vervoer voor het vervoeren van goederen door de Alpen; zij stemmen deze maatregelen nauw op elkaar af.

Artikel 4

Bij de vaststelling van de in artikel 129 C van het EG-Verdrag bedoelde richtsnoeren, draagt de Gemeenschap er zorg voor dat de in bijlage 1 vermelde hoofdroutes deel uitmaken van de Transeuropese Netwerken voor vervoer per spoor en gecombineerd vervoer en tevens worden aangemerkt als projecten van gemeenschappelijk belang.

Artikel 5

De Gemeenschap en de betrokken Lid-Staten leggen in het kader van hun onderscheiden bevoegdheden de in bijlage 2 vermelde maatregelen ten uitvoer.

Artikel 6

De Gemeenschap en de betrokken Lid-Staten stellen alles in het werk om de in bijlage 3 bedoelde aanvullende spoorwegcapaciteit te ontwikkelen en te gebruiken.

Artikel 7

De Gemeenschap en de betrokken Lid-Staten nemen maatregelen ter bevordering van het vervoer per spoor en gecombineerd vervoer; indien passend worden deze maatregelen, behoudens andere bepalingen van het EG-Verdrag, vastgesteld in nauwe samenwerking met spoorwegondernemingen en andere instellingen die vervoer per spoor aanbieden. Er zal voorrang worden gegeven aan de in het Gemeenschapsrecht vervatte maatregelen betreffende vervoer per spoor en gecombineerd vervoer. Bij de tenuitvoerlegging van deze maatregelen wordt bijzondere aandacht besteed aan het concurrentievermogen, de doeltreffendheid en de kostentransparantie van het vervoer per spoor en het gecombineerd vervoer. De Lid-Staten richten hun aandacht inzonderheid op maatregelen om ervoor te zorgen dat de prijzen voor gecombineerd vervoer concurrerend zijn met de prijzen van andere wijzen van vervoer. Eventuele steun in dit verband moet verenigbaar zijn met de Gemeenschapsvoorschriften.

Artikel 8

De Gemeenschap en de betrokken Lid-Staten treden, ingeval van een ernstige verstoring van het transitovervoer per spoor, bijvoorbeeld bij natuurrampen, zoveel mogelijk gezamenlijk op om de verkeersstroom in stand te houden. Daarbij moet voorrang worden gegeven aan gevoelige ladingen, zoals bederfelijke levensmiddelen.

DEEL III. VERVOER OVER DE WEG

Artikel 10

Dit Deel is van toepassing op het vervoer van goederen over de weg binnen het grondgebied van de Gemeenschap.

Artikel 11

  • 1 Op ritten waarbij transitogoederenvervoer over de weg door Oostenrijk is betrokken, is de regeling van toepassing die is vastgesteld bij de Eerste Richtlijn van de Raad van 23 juli 1962 en Verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad voor ritten voor eigen rekening en voor ritten met gehuurde voertuigen of tegen betaling, behoudens het bepaalde in dit artikel.

  • 2 Tot 1 januari 1998 zijn de volgende bepalingen van toepassing:

    • a. de totale NOx-uitstoot van vrachtwagens in transito op Oostenrijks grondgebied wordt tussen 1 januari 1992 en 31 december 2003 met 60 % verlaagd volgens de tabel in bijlage 4.

    • b. De verlaging van de totale NOx-uitstoot van vrachtwagens wordt geadministreerd via een ecopuntensysteem. Volgens dit systeem moet elke vrachtwagen in transito op Oostenrijks grondgebied een aantal ecopunten hebben dat overeenstemt met het niveau van de NOx-uitstoot van dat type vrachtwagen (ingeschreven op grond van zijn Conformity of Production (COP)-niveau, afgeleid van de type-goedkeuring). De toewijzing van de punten en de werking van het stelsel worden in bijlage 5 beschreven.

    • c. Indien het aantal transitoritten in een jaar het voor 1991 bepaalde referentieaantal met meer 8% overschrijdt, treft de Commissie, volgens de procedure van artikel 16, passende maatregelen overeenkomstig bijlage 5, punt 3.

    • d. Oostenrijk stelt een ecopuntenkaart op en stelt deze tijdig ter beschikking voor vrachtwagens in transito door Oostenrijk met het oog op het administreren van het ecopuntensysteem overeenkomstig bijlage 5.

    • e. De ecopunten worden door de Commissie verdeeld over de Lid-Staten overeenkomstig volgens lid 6 vast te stellen bepalingen.

  • 3 Vóór 1 januari 1998 evalueert de Raad, aan de hand van een verslag van de Commissie, de tenuitvoerlegging van de bepalingen betreffende het transitogoederenvervoer over de weg door Oostenrijk. Deze evaluatie vindt plaats overeenkomstig de grondbeginselen van het Gemeenschapsrecht, zoals de goede werking van de interne markt, inzonderheid het vrije verkeer van goederen en de vrijheid van dienstverrichting, de milieubescherming in het belang van de Gemeenschap in haar geheel en de verkeersveiligheid. Tenzij de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen, een andere beslissing neemt, wordt de overgangsperiode verlengd en wel tot 1 januari 2001, tijdens welke periode het bepaalde in lid 2 van toepassing is.

  • 4 Vóór 1 januari 2001 maakt de Commissie, in samenwerking met het Europees Milieuagentschap, een wetenschappelijke studie over de mate waarin de in lid 2, onder a., bedoelde doelstelling betreffende de vermindering van de vervuiling is verwezenlijkt. Indien de Commissie tot de conclusie komt dat deze doelstelling op permanente grondslag is verwezenlijkt, treedt lid 2 op 1 januari 2001 buiten werking. Indien de Commissie tot de conclusie komt dat dit niet het geval is, kan de Raad, overeenkomstig artikel 75 van het EG-Verdrag, in een communautair kader, maatregelen treffen met het oog op een gelijkwaardige bescherming van het milieu, inzonderheid een vermindering van de vervuiling met 60%. Indien de Raad deze maatregelen niet aanneemt, wordt de overgangsperiode automatisch verlengd met een laatste tijdvak van 3 jaar, tijdens welk tijdvak het bepaalde in lid 2 van toepassing is.

  • 5 Aan het einde van de overgangsperiode wordt het acquis communautaire volledig toegepast.

  • 6 De Commissie neemt overeenkomstig de procedure van artikel 16 gedetailleerde maatregelen betreffende de procedures inzake het ecopuntensysteem, de verdeling van de ecopunten en technische kwesties betreffende de toepassing van dit artikel. Deze maatregelen treden in werking op de datum van toetreding van Oostenrijk.

    De in de eerste alinea bedoelde maatregelen moeten ervoor zorgen dat de feitelijke situatie die voor de huidige Lid-Staten voortvloeit uit de toepassing van Verordening (EEG) nr. 3637/92 van de Raad en van de op 23 december 1992 ondertekende Administratieve Overeenkomst betreffende de datum van inwerkingtreding en de procedures voor de invoering van het ecopuntensysteem als bedoeld in de Transitoovereenkomst, gehandhaafd blijft. Daarbij zal alles in het werk worden gesteld om ervoor te zorgen dat bij de toekenning van ecopunten aan Griekenland in voldoende mate rekening wordt gehouden met de Griekse behoeften in dit verband.

Artikel 12

  • 1 Voor het internationale goederenvervoer op ritten tussen Lid-Staten is de regeling van Verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad van toepassing, behoudens het bepaalde in dit artikel. Deze bepalingen zijn van toepassing tot en met 31 december 1996.

  • 2 Voor bilaterale ritten worden de bestaande contingenten geleidelijk geliberaliseerd; de volledige vrijheid om vervoerdiensten aan te bieden moet op 1 januari 1997 een feit zijn. Een eerst etappe van vrijmaking vangt aan op de datum van toetreding van Oostenrijk, een tweede op 1 januari 1996.

    Zo nodig kan de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, passende maatregelen te dien einde treffen.

  • 3 De Raad treft, uiterlijk op 1 januari 1997, overeenkomstig artikel 75 van het EG-Verdrag, passende en eenvoudige maatregelen om te voorkomen dat het bepaalde in artikel 11 wordt ontdoken.

  • 4 Zolang het bepaalde in artikel 11, lid 2, van toepassing is, treffen de Lid-Staten in het kader van hun onderlinge samenwerking zo nodig maatregelen, verenigbaar met het EG-Verdrag, tegen misbruik van het ecopuntensysteem.

  • 5 Trekkers met een Gemeenschapsvergunning, afgegeven door de bevoegde instanties in Oostenrijk, mogen geen internationaal goederenvervoer verrichten op ritten waarbij in Oostenrijk noch geladen noch gelost wordt, behoudens op ritten met transito door Oostenrijk. Al deze ritten waarbij transitovervoer door Oostenrijk is betrokken zijn evenwel onderworpen.aan het bepaalde in artikel 11 en ook, behalve wat de ritten tussen Duitsland en Italië betreft, aan bestaande quota die zijn onderworpen aan het bepaalde in lid 2 van het onderhavige artikel.

Artikel 13

  • 1 Tot en met 31 december 1996, is Verordening (EEG) nr. 3118/93 niet van toepassing op trekkers met een Gemeenschapsvergunning, afgegeven door de bevoegde instanties in Oostenrijk, voor het verrichten van nationaal wegvervoer in andere Lid-Staten.

  • 2 Gedurende dat tijdvak is Verordening (EEG) nr. 3118/93 niet van toepassing op trekkers met een Gemeenschapsvergunning, afgegeven door de bevoegde instanties in een andere Lid-Staat voor het verrichten van nationaal wegvervoer in Oostenrijk.

Artikel 14

  • 1 Aan de grenzen van Oostenrijk en andere Lid-Staten vinden geen controles plaats. In afwijking van de Verordeningen (EEG) nr. 4060/89 en nr. 3912/92 mogen, niettegenstaande artikel 153 van de Toetredingsakte, tot en met 31 december 1996, niet-discriminatoire fysieke controles worden uitgevoerd waarbij voertuigen tot stilstand mogen worden gebracht, zulks uitsluitend ter verificatie van de krachtens artikel 11 verstrekte ecopunten en de in artikel 12 van dit protocol bedoelde vervoersvergunningen. Deze controles mogen de normale verkeersstroom niet onnodig vertragen.

  • 2 Voor zover nodig worden voor de periode na 31 december 1996 controlemethoden, met inbegrip van geautomatiseerde systemen, met het oog op de toepassing van artikel 11 vastgesteld volgens de procedure van artikel 16.

Artikel 15

  • 1 Oostenrijk mag in afwijking van artikel 7, onder f., van Richtlijn 93/89/EEG tot en met 31 december 1995 gebruiksrechten van ten hoogste 3.750 ecu per jaar, met inbegrip van de administratieve kosten, en tot en met 31 december 1996 gebruiksrechten van ten hoogste 2.500 ecu per jaar, met inbegrip van de administratieve kosten, toepassen.

  • 2 Indien Oostenrijk gebruik maakt van de in lid 1 bedoelde mogelijkheid, past het overeenkomstig artikel 7, onder g., eerste zin, van Richtlijn 93/89/EEG tot en met 31 december 1995 een gebruiksrecht van ten hoogste 18 ecu per dag, 99 ecu per week en 375 ecu per maand met inbegrip van de administratieve kosten, toe en, tot en met 31 december 1996, gebruiksrechten van ten hoogste 12 ecu per dag, 66 ecu per week en 250 ecu per maand, met inbegrip van de administratieve kosten.

  • 3 Oostenrijk past op de in de leden 1 en 2 bedoelde gebruiksrechten tot en met 31 december 1996, een verlaging van 50% toe voor voertuigen geregistreerd in Ierland en Portugal, en tot en met 31 december 1997 voor voertuigen geregistreerd in Griekenland.

  • 4 Tot en met 31 december 1995 mag Italië op in Oostenrijk geregistreerde voertuigen een gebruiksrecht van ten hoogste 6,5 ecu per binnenkomst, met inbegrip van de administratieve kosten toepassen en, tot en met 31 december 1996 van ten hoogste 3,5 ecu per binnenkomst, met inbegrip van de administratieve kosten. Dit recht wordt beheerd op een wijze die overeenstemt met artikel 7, onder c., van Richtlijn 93/89/EEG.

DEEL IV. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 16

  • 1 De Commissie wordt bijgestaan door een Comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

  • 2 Indien wordt verwezen naar de procedure van dit artikel, dient de vertegenwoordiger van de Commissie een ontwerp in van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over deze maatregelen advies uit binnen een termijn die de Voorzitter kan bepalen naargelang van de urgentie van het vraagstuk. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid bedoeld in artikel 148, lid 2, van het EG-Verdrag in de gevallen waarin de Raad moet besluiten op voorstel van de Commissie. De stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten in het Comité worden gewogen op de wijze als vermeld in dat artikel. De Voorzitter neemt niet deel aan de stemming.

  • 3 De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

    Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of bij gebreke van een advies, doet de Commissie onverwijld een voorstel aan de Raad betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

  • 4 Indien na verloop van een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van indiening van het voorstel bij de Raad, deze geen maatregelen heeft vastgesteld, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast.

Bijlage 1. HOOFDROUTES VOOR VERVOER PER SPOOR EN GECOMBINEERD VERVOER DOOR DE ALPEN

als bedoeld in artikel 4 van het Protocol

1. Hierna volgt een overzicht van de Europese hoofdspoorverbindingen door Oostenrijk die van belang zijn voor het transitovervoer:

1.1. Brenner

München - Verona - Bologna

1.2. Tauern

München - Salzburg - Vilach - Tarvisio - Udine/Rosenbach - Ljubljana

1.3. Pyhrn - Schoberpas

Regensburg - Graz - Spielfeld/Strasz - Maribor

1.4. Donau

Nürnberg - Wenen - Nickelsdorf/Sopron/Bratislava

1.5. Pontebbana

Praag - Wenen - Tarvisio - Pontebbana - Udine

2. Tot deze hoofdspoorverbindingen worden ook de daarbij behorende aansluitingen en terminals gerekend.

Bijlage 2. INFRASTRUCTUURMAATREGELEN VOOR SPOORWEGVERVOER EN GECOMBINEERD VERVOER

als bedoeld in artikel 5 van het Protocol

a) IN OOSTENRIJK:

1. Brenner

1.1. Maatregelen op korte termijn:

- beveiligingstechnische en bedrijfsorganisatorische maatregelen,

- invoering van de computerondersteunde verkeersleidingspost,

- nieuwe blokverdeling,

- aanleg van overloopplaatsen russen de stations,

- verbouwing van het station Wörgl,

- verlenging van de inhaalsporen in de stations.

1.2. Maatregelen op lange termijn:

Deze maatregelen zullen afhankelijk zijn van het besluit inzake de aanleg van de basistunnel onder de Brenner.

2. Tauern

2.1. Maatregelen op korte termijn:

- voortzetting van het tweesporig maken,

- beveiligingstechnische verbeteringen.

2.2. Maatregelen op middellange termijn:

- plaatselijke verbeteringen op bepaalde lijnen,

- inkorting van de blokafstanden,

- voortzetting van het tweesporig maken.

3. Phyrn-Schober

3.1. Maatregelen op korte termijn:

- opheffing van het verbod op nachtelijk vervoer op het Pyhrntraject,

- opheffing van het verbod op nachtelijk vervoer op het traject via Hieflau,

- aanleg van de spoorlus Traun-Marchtrenk.

3.2. Maatregelen op middellange termijn:

- stationsuitbreiding en -verbouwingen,

- verbetering van de beveiligingsinstallaties,

- inkorting van de blokafstanden,

- opheffing van spoorwegkruisingen,

- het selectief tweesporig maken.

3.3. Maatregelen op lange termijn:

- voortzetting van het tweesporig maken op de hoofdlijn Passau

- Spielfeld/Strasz,

- reconstructie van het traject St. Michael - Bruck.

4. Donau

Maatregelen voor capaciteitsverhoging op het traject Wenen - Wels.

b) IN DUITSLAND:

1. Maatregelen op korte termijn:

- terminals voor gecombineerd vervoer in München - Riem en Duisburg Port,

- uitbreiding van het traject München - Rosenheim - Kufstein; met name: aparte sporen voor de S-Bahn (stadsspoorweg) tussen Zorneding en Grafing,

- inkorting van de blokafstanden (verbetering van de indeling in trajecten) tussen Grafing en Rosenheim en tussen Rosenheim en Kiefersfelden,

- aanleg van inhaalsporen (bijvoorbeeld tussen de stations Groszkarolinenfeld, Raubling en Fischbach),

- aanleg van railsvrije toegangen tot de perrons in het station Groszkarolinenfeld, en

- wijzigingen van de sporenindeling in het station Rosenheim en diverse maatregelen in de stations Aszling, Ostermünchen, Brannenburg, Oberaudorf en Kiefersfelden.

2. Maatregelen op middellange termijn (tot eind 1988, behoudens planologische goedkeuring):

- uitbreiding van de corridor München - Freilassing.

c) IN ITALIË:

Brenner:

- verbreding van de tunnelprofielen op het traject Brenner - Verona om het transport van vrachtwagens die op de hoeken vier meter meten in het kader van begeleid en onbegeleid vervoer mogelijk te maken,

- uitbreiding van het intermodaal centrum Verona-Quadrante Europa,

- versterking bovenleiding en bouw van nieuwe tunnels,

- het treffen van aanvullende technische maatregelen (automatisch blokstelsel en beveiliging op de drukke baanvakken aansluitend op de stations Verona, Trente, Bozen en Brenner) om de circulatie en de veiligheid verder te verbeteren.

d) IN NEDERLAND:

Bouw van een Rail-Service-Centrum bij Rotterdam.

Spoorwegverbinding voor goederenvervoer (Betuwelijn)

Definities:

„korte termijn”: beschikbaar vanaf eind 1995;

„middellange termijn”: beschikbaar vanaf eind 1997;

„lange termijn”: beschikbaar

- vanaf eind 2000 wat betreft de Pyhrn-Schoberpasverbinding;

- vanaf eind 2010 wat betreft de Brennerpasverbinding.

Bijlage 3. SPOORWEGCAPACITEIT

als bedoeld in artikel 6 van het Protocol

1. AANVULLENDE CAPACITEIT VAN DE OOSTENRIJKSE SPOOR WEGEN VOOR GOEDERENVERVOER DOOR OOSTENRIJK

Verbinding

Aanvullend capaciteit: goederen per trein/dag (in beide richtingen)

Onmiddellijk (1.1.1995)

Op korte termijn (1996)

Op middellange termijn (1998)

Op lange termijn (2000 en later)

[Brennerverbinding

70(1)

-

50(2)

200(3)

Tauernverbinding

4

50(4)

-

-

Pyhrn-Schoberverbinding

11

22

60

-

Donauverbinding (Passau-Salzburg-Wenen)

     

200

Boedapest-Wenen

-

40(5)

-

-

Bratislava-Wenen

-

-

80(6)

-

Praag-Wenen

-(7)

-

-

-

Pontebba via Tarvisio

-

-

30

-

(1) Gedeeltelijk reeds verwezenlijkt.

(2) 2000.

(3) De beschikbaarheid van 200 extra treinen is afhankelijk van de aanleg van de basistunnel van de Brenner en uitbreiding van de aanvoerlijnen in de aangrenzende landen.

(4) Met inbegrip van de nodige capaciteit voor het Oost-Westtransito.

(5) 1995.

(6) 1999.

(7) 50 treinen per dag vrije capaciteit.

2. MOGELIJKE CAPACITEITSVERGROTING IN ZENDINGEN OF TONNEN

Onmiddellijk:

Sinds 1 december 1989, 39 extra treinen voor goederen- en gecombineerd vervoer ingezet op de Brennerroute.

Op korte termijn:

Dank zij de uitbreiding op korte termijn zullen de spoorwegvervoerscapaciteiten door Oostenrijk meer dan worden verdubbeld. Vanaf 1996 staat, afhankelijk van de techniek van het gecombineerd vervoer, eer uitbreiding van maximaal 1,8 miljoen zendingen of maximaal 33 miljoen ton goederen per jaar in het gecombineerd vervoer ter beschikking.

Op middellange termijn:

Dank zij verdere werkzaamheden met het oog op het selectief tweesporig maken en beveiligingstechnische en bedrijfstechnische verbeteringen op de transitoroutes wordt deze capaciteit vóór 1998 met nog eens 10 miljoen ton per jaar uitgebreid.

Op lange termijn:

De Pyhrn-Schoberverbinding zal tweesporig worden gemaakt. De bouw van een basistunnel onder de Brenner kan zorgen voor een verdere verbetering van de treincapaciteit op de Brenner-route tot 400 treinen per dag. Na het jaar 2010 kan de extra spoorwegcapaciteit in het gecombineerd vervoer, afhankelijk van de techniek van het gecombineerd vervoer, oplopen tot een goederenvolume tussen de 60 en 89 miljoen ton per jaar.

Er dient te worden verstaan:

„onmiddellijk”:

beschikbaar vanaf 1 januari 1995

„op korte termijn”:

beschikbaar vanaf eind 1995

„op middellange termijn”:

beschikbaar vanaf eind 1997

„op lange termijn”:

beschikbaar

- op de Pyhrn-Schober-route vanaf eind 2000.

- op de Brenner-route vanaf eind 2010.

Bijlage 4. genoemd in artikel 11, lid 2, onder a. van het Protocol

Jaar

(1)

1991

% ecopunten

(2)

100,0 %

Ecopunten voor Oostenrijk en de bestaande Lid-Staten

(3)

23.306.580

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

71,7 %

65,0 %

59,1 %

54,8 %

51,9 %

49,8 %

48,5 %

44,8 %

40,0 %

16.710.818

15.149.277

13.774.189

12.772.006

12.096.115

11.606.677

11.303.691

10.441.348

9.322.632

De getallen in kolom 3 worden aangepast overeenkomstig de procedure van artikel 16 om rekening te houden met de transitoritten van in Finland en Zweden geregistreerde vrachtwagens, aan de hand van indicatieve waarden voor de respectieve landen die worden berekend op basis van het aantal transitoritten in 1991 en een standaardniveau van NOx-emissie van 15,8 gram NOx/kWh.

Bijlage 5. BEREKENING EN BEHEER VAN DE ECOPUNTEN

genoemd in artikel 11, lid 2, onder b. van het Protocol

1. Voor elke vrachtwagen die in transito door Oostenrijk rijdt (in beide richtingen), moeten bij elke rit de volgende documenten worden overgelegd:

a. een document waaruit het COP-niveau voor de NOx-emissie van de vrachtwagen blijkt;

b. een door de bevoegde autoriteiten afgegeven geldige ecopuntenkaart.

Ad a. :

Voor na 1 oktober 1990 voor het eerst ingeschreven vrachtwagens moet het document waaruit het COP-niveau blijkt een door de bevoegde autoriteiten afgegeven certificaat zijn, waarin het officieel bevestigde COP-niveau voor de NOx-emissie is vermeld, of het typegoedkeuringscertificaat waarin de goedkeuringsdatum en het bij de goedkeuring gemeten niveau zijn vermeld. Voor laatstgenoemd document kan het COP-niveau worden berekend door verhoging van het voor de typegoedkeuring vastgestelde niveau met 10%. Het eenmaal voor een voertuig vastgestelde niveau kan gedurende de gehele levensduur van het voertuig niet meer worden gewijzigd.

Het COP-niveau voor vóór 1 oktober 1990 voor het eerst ingeschreven vrachtwagens en voor vrachtwagens waarvoor geen certificaat wordt overgelegd, wordt op 15,8 g/kWh vastgesteld.

Ad b. :

De ecopuntenkaart telt een aantal punten en wordt op basis van het COP-niveau van het gebruikte voertuig als volgt ontwaard:

1. per g/kWh NOx-emissie overeenkomstig punt 1, onder a., wordt één punt afgeboekt:

2. decimalen worden naar boven afgerond, wanneer zij 0,5 of meer bedragen;

2. De Commissie berekent overeenkomstig de procedures van artikel 16 om de drie maanden het aantal ritten en het gemiddelde NOx-niveau van de vrachtwagens, gespecificeerd naar elke nationaliteit.

3. Indien artikel 12, lid 2, onder c., van toepassing is, wordt het aantal ecopunten als volgt vastgesteld:

Op basis van de kwartaalwaarden van het lopende jaar, berekend overeenkomstig punt 2 hierboven, wordt een extrapolatie gemaakt om het gemiddelde NOx-niveau van vrachtwagens voor het volgende jaar te ramen. Deze geraamde waarde levert bij vermenigvuldiging met 0,0658 en met het aantal ecopunten voor 1991 als bedoeld in bijlage 4, het aantal ecopunten voor het betrokken jaar op.

Protocol nr. 10. Inzake het gebruik van specifieke Oostenrijkse termen binnen de Duitse taal in het kader van de Europese Unie

In het kader van de Europese Unie geldt het volgende:

1.

De specifieke Oostenrijkse termen binnen de Duitse taal die zijn opgenomen in het Oostenrijks rechtsstelsel en die in de bijlage bij dit Protocol worden genoemd hebben dezelfde status en dezelfde rechtsgevolgen als de daarmee overeenkomende, in Duitsland gebruikte termen die in die bijlage worden genoemd.

2.

In de Duitse taalversie van nieuwe rechtshandelingen worden de in de bijlage bij dit Protocol genoemde specifieke Oostenrijkse termen in de juiste vorm toegevoegd aan de daarmee overeenkomende, in Duitsland gebruikte termen.

BIJLAGE

Oostenrijk

Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen

Beiried

Eierschwammerl

Erdäpfel

Faschiertes

Fisolen

Grammeln

Hüferl

Karfiol

Kohlsprossen

Kren

Lungenbraten

Marillen

Melanzani

Nuß

Obers

Paradeiser

Powidl

Ribisel

Rostbraten

Schlögel

Topfen

Vogerlsalat

Weichseln

Roastbeef

Pfifferlinge

Kartoffeln

Hackfleisch

Grüne Bohnen

Grieben

Hüfte

Blumenkohl

Rosenkohl

Meerrettich

Filet

Aprikosen

Aubergine

Kugel

Sahne

Tomaten

Pflaumenmus

Johannisbeeren

Hochrippe

Keule

Quark

Feldsalat

Sauerkirschen

Slotakte

Tekst van de slotakte

De gevolmachtigden van:

ZIJNE MAJESTEIT DE KONING DER BELGEN,

HARE MAJESTEIT DE KONINGIN VAN DENEMARKEN,

DE PRESIDENT VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,

DE PRESIDENT VAN DE HELLEENSE REPUBLIEK,

ZIJNE MAJESTEIT DE KONING VAN SPANJE,

DE PRESIDENT VAN DE FRANSE REPUBLIEK,

DE PRESIDENT VAN IERLAND,

DE PRESIDENT VAN DE ITALIAANSE REPUBLIEK,

ZIJNE KONINKLIJKE HOOGHEID DE GROOTHERTOG VAN LUXEMBURG,

HARE MAJESTEIT DE KONINGIN DER NEDERLANDEN,

ZIJNE MAJESTEIT DE KONING VAN NOORWEGEN,

DE FEDERALE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,

DE PRESIDENT VAN DE PORTUGESE REPUBLIEK,

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK FINLAND,

ZIJNE MAJESTEIT DE KONING VAN ZWEDEN,

HARE MAJESTEIT DE KONINGIN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIE EN NOORD-IERLAND,

bijeengekomen te Korfoe, op 24 juni negentienhonderd vierennegentig ter gelegenheid van de ondertekening van het Verdrag betreffende de toetreding van het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie,

hebben vastgesteld dat de volgende teksten zijn opgesteld en aangenomen in het kader van de Conferentie tussen de Lid-Staten van de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden:

  • I. het Verdrag betreffende de toetreding van het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie.

  • II. de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassing der Verdragen.

  • III. de hieronder genoemde teksten die zijn gehecht aan de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassing der Verdragen:

A.

Bijlage I:

Lijst bedoeld in artikel 29 van de Toetredingsakte

 

Bijlage II:

Lijst bedoeld in artikel 30 van de Toetredingsakte

 

Bijlage III:

Bepalingen waarnaar in artikel 32 van de Toetredingsakte wordt verwezen

 

Bijlage IV:

Lijst bedoeld in artikel 39, lid 1, van de Toetredingsakte

 

Bijlage V:

Lijst bedoeld in artikel 39, lid 5, van de Toetredingsakte

 

Bijlage VI:

Lijst bedoeld in de artikelen 54, 73, 97 en 126 van de Toetredingsakte

 

Bijlage VII:

Lijst bedoeld in artikel 56 van de Toetredingsakte

 

Bijlage VIII:

Bepalingen waarnaar in artikel 69 van de Toetredingsakte wordt verwezen

 

Bijlage IX:

Lijst bedoeld in artikel 71, lid 2, van de Toetredingsakte

 

Bijlage X:

Bepalingen waarnaar in artikel 84 van de Toetredingsakte wordt verwezen

 

Bijlage XI:

Lijst bedoeld in artikel 99 van de Toetredingsakte

 

Bijlage XII:

Bepalingen bedoeld in artikel 112 van de Toetredingsakte

 

Bijlage XIII:

Lijst bedoeld in artikel 138, lid 5, van de Toetredingsakte

 

Bijlage XIV:

Lijst bedoeld in artikel 140 van de Toetredingsakte

 

Bijlage XV:

Lijst bedoeld in artikel 151 van de Toetredingsakte

 

Bijlage XVI:

Lijst bedoeld in artikel 165, lid 1, van de Toetredingsakte

 

Bijlage XVII:

Lijst bedoeld in artikel 165, lid 2, van de Toetredingsakte

 

Bijlage XVIII:

Lijst bedoeld in artikel 167 van de Toetredingsakte

 

Bijlage XIX:

Lijst bedoeld in artikel 168 van de Toetredingsakte

B.

Protocol nr. 1

betreffende de statuten van de Europese Investeringsbank

 

Protocol nr. 2

inzake de Åland-eilanden

 

Protocol nr. 3

betreffende de Sami-bevolking

 

Protocol nr. 4

betreffende de sector koolwaterstoffen in Noorwegen

 

Protocol nr. 5

betreffende de deelneming van de nieuwe Lid-Staten aan het vermogen van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal

 

Protocol nr. 6

betreffende bijzondere tijdelijke bepalingen inzake de activiteiten uit hoofde van de Structuurfondsen in Finland, Noorwegen en Zweden

 

Protocol nr. 7

betreffende Svalbard

 

Protocol nr. 8

betreffende de verkiezingen van het Europees Parlement in bepaalde nieuwe Lid-Staten tijdens de interimperiode.

 

Protocol nr. 9

betreffende vervoer over de weg en per spoor, alsmede gecombineerd vervoer in Oostenrijk

 

Protocol nr. 10

betreffende het gebruik van specifieke Oostenrijkse termen binnen de Duitse taal in het kader van de Europese Unie

C. De teksten:

  • van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, alsmede de Verdragen waarbij zij zijn gewijzigd of aangevuld, met inbegrip van het Verdrag betreffende de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot de Europese Economische Gemeenschap en tot de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, het Verdrag betreffende de toetreding van de Helleense Republiek tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en het Verdrag betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

  • het Verdrag betreffende de Europese Unie,

in de Finse, Noorse en Zweedse taal.

Voorts hebben de Gevolmachtigden de hierna genoemde en aan deze Slotakte gehechte verklaringen aangenomen:

  • 1. Gemeenschappelijke verklaring over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

  • 2. Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 157, lid 4, van het Toetredingsverdrag

  • 3. Gemeenschappelijke verklaring betreffende het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

  • 4. Gemeenschappelijke verklaring over de toepassing van het Euratom-Verdrag

  • 5. Gemeenschappelijke verklaring betreffende tweede woningen

  • 6. Gezamenlijke verklaring inzake normen voor de bescherming van het milieu, de gezondheid en de produktveiligheid

  • 7. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de artikelen 32, 69, 84 en 112 van de Toetredingsakte

  • 8. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de institutionele procedures van de Toetredingsakte

  • 9. Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 172 van de Toetredingsakte

1. Gemeenschappelijke verklaring over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

  • 1. De Unie neemt kennis van het feit dat Noorwegen, Oostenrijk, Finland en Zweden hun volledige aanvaarding bevestigen van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan de Unie en haar institutioneel kader, het zogenaamde „acquis communautaire”, zoals dat op de huidige Lid-Staten van toepassing is. Dit omvat met name de inhoud, de beginselen en de politieke doelstellingen van de Verdragen, met inbegrip van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

    De Unie en het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden zijn het erover eens dat:

    • toetreding tot de Unie de interne samenhang van de Unie en haar vermogen om doeltreffend op te treden op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid zou moeten verbeteren ;

    • de nieuwe Lid-Staten vanaf de toetreding bereid en in staat zullen zijn om ten volle en actief deel te nemen aan het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid zoals dat is omschreven in het Verdrag betreffende de Europese Unie ;

    • de nieuwe Lid-Staten bij toetreding zonder enig voorbehoud alle doelstellingen van het Verdrag, de bepalingen van Titel V en de relevante verklaringen dienaangaande zullen aanvaarden ;

    • de nieuwe Lid-Staten bereid en in staat zullen zijn om het ten tijde van hun toetreding gevoerde specifieke beleid van de Unie te ondersteunen.

  • 2. Wat betreft de voor de Lid-Staten uit het Verdrag betreffende de Europese Unie voortvloeiende verplichtingen op het stuk van de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie wordt er van uitgegaan dat het juridisch kader van de toetredende landen op de datum van toetreding verenigbaar zal zijn met het acquis.

2. Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 157, lid 4, van de Toetredingsakte

De nieuwe Lid-Staten zullen deel nemen aan een systeem waarbij de drie Advocaten-Generaal rouleren in de momenteel toegepaste alfabetische volgorde, met dien verstande dat Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk niet aan dat systeem zullen deelnemen, omdat zij elk een permanente Advocaat-Generaal krijgen. De alfabetische volgorde luidt derhalve als volgt: België (1988-1994), Danmark (1991-1997), Ellas (1994-2000), Ireland, Luxembourg, Nederland, Norge, Österreich, Portugal, Suomi, Sverige. Dit betekent dat bij de toetreding een Advocaat-Generaal met de Spaanse nationaliteit en een met de Ierse nationaliteit zullen worden benoemd. De ambtstermijn van de Spaanse Advocaat-Generaal verstrijkt op 6 oktober 1997 en die van de Ierse Advocaat-Generaal op 6 oktober 2000.

3. Gemeenschappelijke verklaring betreffende het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

De aanvullende maatregelen die ingevolge de toetreding van de nieuwe Lid-Staten noodzakelijk mochten blijken, dienen te worden genomen door de Raad, die op verzoek van het Hof het aantal Advocaten-Generaal op negen kan brengen, en de nodige aanpassingen kan aanbrengen overeenkomstig de bepalingen van artikel 32 bis, derde alinea, van het EGKS-Verdrag, artikel 166, derde alinea, van het EEG-Verdrag en artikel 138, derde alinea, van het Euratom-Verdrag.

4. Gemeenschappelijke verklaring over de toepassing van het Euratom-Verdrag

Eraan herinnerend dat de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond zonder onderscheid van toepassing zijn op alle Lid-Staten, erkennen de Verdragsluitende Partijen dat de Lid-Staten, als verdragsluitende partijen bij de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, zelf overeenkomstig hun beleidsvoornemens besluiten om al dan niet kernenergie te produceren, onverminderd de regels inzake de interne markt. Wat het eind van de kernbrandstofcyclus betreft, is het de verantwoordelijkheid van elke Lid-Staat om zijn eigen beleid vast te stellen.

5. Gemeenschappelijke verklaring betreffende tweede woningen

Niets in het „acquis communautaire” belet individuele Lid-Staten nationale, regionale of lokale maatregelen betreffende tweede woningen te nemen, mits deze maatregelen noodzakelijk zijn uit een oogpunt van ruimtelijke ordening en milieubescherming, en zonder rechtstreekse of onrechtstreekse discriminatie tussen de onderdanen van de Lid-Staten van toepassing zijn overeenkomstig het „acquis”.

6. Gezamenlijke verklaring inzake normen voor de bescherming van het milieu, de gezondheid en de produktveiligheid

De Verdragsluitende Partijen onderstrepen dat het van groot belang is om via communautaire acties een hoog beschermingsniveau op het gebied van volksgezondheid, veiligheid en milieu te bevorderen, in overeenstemming met de in het Verdrag betreffende de Europese Unie omschreven doelstellingen en criteria. In dit verband verwijzen zij tevens naar de resolutie van 1 februari 1993 betreffende een beleidsplan en actieprogramma van de Gemeenschap inzake het milieu en duurzame ontwikkeling.

Zich bewust van de gehechtheid van de nieuwe Lid-Staten aan de instandhouding van de normen die zij hebben ingevoerd op bepaalde gebieden, met name in verband met hun bijzondere geografische en klimatologische omstandigheden, hebben de Verdragsluitende Partijen, bij wijze van uitzondering en voor specifieke gevallen, overeenstemming bereikt over een procedure voor de evaluatie van het bestaande acquis communautaire, met volledige deelneming door de nieuwe Lid-Staten, onder de in het Toetredingsverdrag bepaalde voorwaarden.

Zonder vooruit te lopen op het resultaat van de overeengekomen evaluatieprocedure, verbinden de Verdragsluitende Partijen zich ertoe alles in het werk te stellen om deze procedure vóór het verstrijken van de vastgestelde overgangsperiode af te ronden. Aan het eind van deze overgangsperiode zal het hele acquis communautaire in de nieuwe Lid-Staten onder dezelfde voorwaarden als in de huidige Lid-Staten van de Unie van toepassing zijn.

7. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de artikelen 32, 69, 84 en 112 van de Toetredingsakte

De Verdragsluitende Partijen herinneren eraan dat de Conferenties tijdens de ministeriële bijeenkomst van 21 december 1993 nota hebben genomen van het volgende:

  • het doel van de overeengekomen oplossing is dat besluiten worden genomen vóór het einde van de overgangsperiode ;

  • de herziening van het acquis communautaire niet vooruitloopt op het resultaat;

  • bij de herziening zal de Unie ook rekening houden met de criteria die zijn neergelegd in artikel 130 R, lid 3, van het EG-Verdrag.

8. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de institutionele procedures van de Toetredingsakte

Bij de aanneming van institutionele bepalingen van het toetredingsverdrag komen de Lid-Staten en de kandidaat-landen overeen dat de in 1996 bijeen te roepen Intergouvernementele Conferentie niet alleen de wetgevende rol van het Europees Parlement en de andere in het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde andere zaken zal behandelen, maar ook aandacht zal schenken aan de kwesties van het aantal leden van de Commissie en het wegen van de stemmen van de Lid-Staten in de Raad. De Conferentie zal ook aandacht besteden aan maatregelen die nodig worden geacht om het werk van de Instellingen te vergemakkelijken en tot een doeltreffende werkwijze van deze Instellingen moeten garanderen.

9. Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 172 van de Toetredingsakte

De Verdragsluitende Partijen merken op dat voor alle wijzigingen van de EER-Overeenkomst en de Overeenkomst tussen de EVA-Lid-Staten betreffende de instelling van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie de instemming van de Verdragsluitende Partijen is vereist.

De Gevolmachtigden hebben kennis genomen van de briefwisseling betreffende de regeling inzake de procedure voor de aanvaarding van bepaalde besluiten en andere maatregelen die moeten worden genomen tijdens de periode die aan de toetreding voorafgaat, die tot stand is gekomen in het kader van de Conferentie tussen de Europese Unie en de Staten die om toetreding tot die Unie hebben verzocht en die aan deze Slotakte is gehecht.

Tenslotte zijn de volgende verklaringen afgelegd en aan deze Slotakte gehecht:

A. Gemeenschapppelijke verklaringen: de huidige Lid-Staten/het Koninkrijk Noorwegen

10. Gemeenschappelijke verklaring over het beheer van de visbestanden in de wateren benoorden 62 N

11. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de 12-mijlszone

12. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de eigendom van vissersvaartuigen

13. Gemeenschappelijke verklaring over de levering van grondstoffen voor de visverwerkende industrie in Noord-Noorwegen

14. Verklaring ad artikel 147 betreffende de Noorse levensmiddelenindustrie

15. Gemeenschappelijke verklaring inzake Svalbard

B. Gemeenschappelijke verklaringen: de huidige Lid-Staten/de Republiek Oostenrijk

16. Gemeenschappelijke verklaring over het vrije verker van werknemers

17. Gemeenschappelijke verklaring over vrijwaringsmaatregelen krachtens de overeenkomsten met landen van Midden- en Oost-Europa

18. Gemeenschappelijke verklaring over de oplossing van resterende technische vraagstukken op vervoergebied

19. Gemeenschappelijke verklaring inzake de gewichten en afmetingen van wegvoertuigen

20. Gemeenschappelijke verklaring over de Brenner-Basistunnel

21. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de artikelen 6 en 76 van de Toetredingsakte

C. Gemeenschappelijke verklaringen: de huidige Lid-Staten/de Republiek Finland

22. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de vrijwaring van de Finse vervoersverbindingen

23. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de verscheping van radioactief afval

24. Gemeenschappelijke verklaring over het Non-Proliferatieverdrag

D. Gemeenschappelijke verklaringen: de huidige Lid-Staten/het Koninkrijk Zweden

25. Gemeenschappelijke verklaring over het Non-Proliferatieverdrag

26. Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 127 van de Toetredingsakte

E. Gemeenschappelijke verklaringen: de huidige Lid-Staten/Diverse nieuwe Lid-Staten

27. Gemeenschappelijke verklaring: Noorwegen, Oostenrijk, Zweden: PCB's/PCT's

28. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de Noordse Samenwerking als gewijzigd door de Conferentie op het niveau van de Plaatsvervangers op 17.2.1994

29. Gemeenschappelijke verklaring betreffende het aantal dieren dat in Noorwegen en Finland in aanmerking komt voor de premie voor zoogkoeien

30. Gemeenschappelijke verklaring: Finland, Zweden: betreffende de visserijmogelijkheden in de Oostzee

31. Verklaring betreffende de verwerkende industrie in Oostenrijk en Finland

F. Verklaringen van de huidige Lid-Staten

32. Verklaring betreffende de Åland-eilanden

33. Verklaring betreffende relatieve stabiliteit

34. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de oplossing van milieuproblemen veroorzaakt door verkeer van zware voertuigen

35. Verklaring betreffende de naleving van de verbintenissen van de Unie in landbouwaangelegenheden krachtens besluiten die niet in de Toetredingsakte zijn opgenomen

36. Verklaring betreffende milieumaatregelen op landbouwgebied

37. Verklaring betreffende bergstreken en probleemgebieden (LFA)

G. Verklaringen van het Koninkrijk Noorwegen

38. Verklaring van het Koninkrijk Noorwegen over de Noorse taal

39. Verklaring van het Koninkrijk Noorwegen over Sami-aangelegenheden

40. Verklaring van het Koninkrijk Noorwegen betreffende transparantie

H. Verklaringen van de Republiek Oostenrijk

41. Verklaring van de Republiek Oostenrijk betreffende artikel 109 G van het EG-Verdrag

42. Verklaring van de Republiek Oostenrijk over televisie-omroep

43. Verklaring van de Republiek Oostenrijk over de vaststelling van de prijzen van gecombineerd vervoer over de Brenner-route

44. Verklaring van de Republiek Oostenrijk betreffende artikel 14 van Protocol nr. 9 betreffende het vervoer over de weg, per spoor en gecombineerd vervoer in Oostenrijk

I. Verklaring van de Republiek Finland

45. Verklaring van de Republiek Finland betreffende transparantie

J. Verklaringen van het Koninkrijk Zweden

46. Verklaringen van het Koninkrijk Zweden over de sociale politiek

47. verklaring van het Koninkrijk Zweden betreffende een open regering en de reactie daarop van de Unie,

K. Verklaringen van diverse nieuwe Lid-Staten

48. Gemeenschappelijke verklaring van het Koninkrijk Noorwegen en het Koninkrijk Zweden betreffende de visserij

49. Verklaring van Noorwegen, Oostenrijk, Finland en Zweden over de artikelen 3 en 4 van de Toetredingsakte

50. Verklaring van de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden betreffende alcoholmonopolies

A. Gemeenschappelijke verklaringen: de huidige Lid-Staten/het Koninkrijk Noorwegen

10. Gemeenschappelijke verklaring over het beheer van de visbestanden in de wateren benoorden 62° N

De Verdragsluitende Partijen zijn zich bewust van het kwetsbare en gevoelige ecosysteem van de Barentszee en de noordelijke wateren en erkennen de vitale noodzaak van een voortdurend gezond beheer, gebaseerd op een duurzaam behoud en een optimaal gebruik van alle bestanden in deze wateren.

Zij komen overeen dat de integratie van deze wateren in het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) gebaseerd moet zijn op het bestaande beheersregime, zulks ten einde de huidige technische controle- en uitvoerleggingscriteria te blijven hanteren en te verbeteren.

Zij komen overeen dat bestaand regionaal marien onderzoek en wetenschappelijke instellingen in de omgeving van deze wateren een belangrijke bijdrage moeten blijven leveren aan het besluitvormingsproces ten einde in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid te komen tot snelle en noodzakelijke beheersbeslissingen.

Zij komen overeen dat de onderhandelingen met Rusland in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid moeten worden gevoerd tegen de achtergrond van de beginselen en praktijken die zijn ontwikkeld in de Gemeenschappelijke Noors-Russische Visserijcommissie.

Zij komen overeen dat het huidige systeem, waarbij eerst wordt onderhandeld met de betrokken visserijorganisaties alvorens met Rusland te onderhandelen, in stand moet blijven.

Zij komen voorts overeen dat de beheersdoelstellingen en -maatregelen het volgende moeten omvatten:

  • er dient ter dege rekening te worden gehouden met de interrelatie tussen de bestanden met het oog op een multi-speciesbeheer,

  • bij het beheer van de pelagische bestanden dient rekening te worden gehouden met het feit dat deze soorten een belangrijke voedingsbron voor andere soorten vormen

  • dat op de lange termijn zorg moet worden gedragen voor een optimale en stabiele bevissing van de bestanden,

  • bij de vaststelling van de TAC voor een bestand moet ter dege rekening worden gehouden met de instandhouding van het paaibestand ter wille van de voortplanting,

  • vangsten van demersale bestanden die geacht worden binnen veilige biologische grenzen te liggen, moeten beperkt blijven tot het reproduktievermogen van het bestand en ter dege rekening houden met de bijzondere omstandigheden van elke individueel bestand,

  • voor demersale bestanden die buiten veilige biologische grenzen liggen, moeten maatregelen worden genomen om het bestand tot een duurzaam niveau terug te brengen, mede met inachtneming van de minimumeisen van de visindustrie,

  • er zal blijvend bijzondere aandacht worden besteed aan de adviezen van het Adviescomité voor Visserijbeheer (ACFM).

De Verdragsluitende Partijen erkennen dat bij het toekomstige beheer van deze wateren overeenkomstig de bepalingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid rekening moet worden gehouden met de bijzondere belangen van Noorwegen als kuststaat in de wateren benoorden 62° N, en van alle betrokken partijen.

Voorts zijn de Verdragsluitende Partijen bij wijze van tijdelijke afwijking van de bepalingen om een geleidelijke integratie van Noorwegen in het gemeenschappelijk visserijbeleid te stimuleren, overeengekomen dat vanaf de datum van toetreding:

  • 1. Noorwegen gedurende een overgangsperiode tot uiterlijk 1 juli 1998 TAC-niveaus mag vaststellen en haar visserijovereenkomst met Rusland mag handhaven ; gedurende deze overgangsperiode werkt Noorwegen nauw samen met de Commissie bij de vaststelling van de TAC-niveaus en het beheer van deze overeenkomst;

  • 2. Noorwegen in deze wateren op niet-discriminatoire grondslag haar huidige systeem kan handhaven inzake:

    • technische voorschriften gedurende een overgangsperiode van 1 jaar

    • het verbod op terugzetten gedurende een overgangsperiode van 3 jaar,

    • controlemaatregelen, inzonderheid het sluiten en openen van gevoelige gebieden gedurende een overgangsperiode van 3 jaar.

Tijdens deze overgangsperioden zal de Unie nagaan hoe deze regulerende mechanismen het best in het gemeenschappelijk visserijbeleid kunnen worden geïntegreerd.

11. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de 12-mijlszone

De Verdragsluitende Partijen erkennen het grote belang voor Noorwegen van het behoud van leefbare visserijgemeenschappen in kustgebieden. Bij de herziening van de huidige regelingen betreffende de toegang tot de wateren binnen de 12-mijlszone zullen de Instellingen van de Unie bij hun besluiten over toekomstige regelingen speciale aandacht besteden aan de belangen van dergelijke gemeenschappen in de Lid-Staten.

12. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de eigendom van vissersvaartuigen

De Verdragsluitende Partijen nemen kennis van de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en erkennen dat in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid een van de doelstellingen van het stelsel van nationale contingenten die aan de Lid-Staten worden toegekend overeenkomstig het beginsel van relatieve stabiliteit, is gelegen in het voorzien in de bijzondere noden van gebieden waar de lokale bevolking in het bijzonder afhankelijk is van de visserij en de daarmee samenhangende industrieën.

Deze doelstelling kan een rechtvaardiging vormen voor voorwaarden die er voor moeten zorgen dat er een reëel economisch verband bestaat tussen vissersvaartuigen en de contingenten van een Lid-Staat, indien het doel van die voorwaarden is dat de bevolking die afhankelijk is van de visserij en de daarmee samenhangende industrieën, profijt trekt van de contingenten.

13. Gemeenschappelijke verklaring over de levering van grondstoffen voor de visverwerkende industrie in Noord-Noorwegen

De Verdragsluitende Partijen nemen nota van het verzoek van Noorwegen inzake de levering van grondstoffen voor de visverwerkende industrie in Noord-Noorwegen en erkennen dat in het licht van de bijzondere situatie voor deze industrie een bevredigend evenwicht in de leveringen moet worden gewaarborgd. Daarmee moet naar behoren rekening worden gehouden wanneer de Unie na de toetreding van Noorwegen autonome tariefcontingenten vaststelt voor vis die bestemd is voor de verwerkende industrie.

14. Verklaring ad artikel 147 betreffende de Noorse levensmiddelenindustrie

De Verdragsluitende Partijen hebben nota genomen van de volgende verklaring van de Commissie:

Bij het onderzoek van een mogelijk verzoek van het Koninkrijk Noorwegen om maatregelen te treffen in het geval van ernstige verstoring van de markt, houdt de Commissie rekening met de bijzondere herstructureringsproblematiek van de levensmiddelenindustrie van Noorwegen en zorgt zij ervoor dat eventueel noodzakelijke maatregelen tijdig genoeg worden genomen om schade op lange termijn te voorkomen.

De door de Commissie te nemen maatregelen kunnen gedurende drie jaar een controlesysteem en indicatieve maxima omvatten om ervoor te zorgen dat het openstellen van de markt niet leidt tot verstoringen die de noodzakelijke herstructurering van de levensmiddelenindustrie in Noorwegen kan belemmeren voor de volgende uit Noorse landbouwgrondstoffen vervaardigde produkten: vlees, graan, samengestelde levensmiddelen, verwerkt erwten en wortelen en zuivelprodukten, met uitzondering van boter, magere-melkpoeder en zachte kaas.

15. Gemeenschappelijke verklaring inzake Svalbard

De Verdragsluitende Partijen komen overeen dat de toegang van de vloten van de Lid-Staten van de Europese Unie tot de visbestanden in de wateren tot 200 mijl rond Svalbard, om de door de Unie vastgestelde visquota te vangen, ongewijzigd zal blijven overeenkomstig de huidige visserij-status quo.

De Partijen komen voorts overeen dat de bestanden in genoemde wateren zodanig moeten worden beheerd dat voor de Lid-Staten van de Europese Unie een permanente en duurzame opbrengst mogelijk wordt gemaakt die hun visserijrechten in deze wateren reflecteerd. Dit beheer mag met name geen afbreuk doen aan de mogelijkheid van de vloten van de Lid-Staten van de Europese Unie om hun volledige quota te vissen en moet volledig in overeenstemming zijn met de normale visserijactiviteiten.

B. Gemeenschappelijke verklaringen: de huidige Lid-Staten/de Republiek Oostenrijk

16. Gemeenschappelijke verklaring over het vrije verkeer van werknemers

Mocht de toetreding van Oostenrijk leiden tot problemen in verband met het vrije verkeer van werknemers, dan kan de kwestie voorgelegd worden aan de instellingen van de Unie om een oplossing te vinden. Deze oplossing moet strikt overeenstemmen met de bepalingen van de Verdragen (met inbegrip van die van het Verdrag betreffende de Europese Unie) en de krachtens de Verdragen vastgestelde bepalingen, met name die betreffende het vrije verkeer van werknemers.

17. Gemeenschappelijke verklaring over vrijwaringsmaatregelen krachtens de overeenkomsten met landen van Midden- en Oost-Europa

  • 1. De Europa-Overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de landen van Midden- en Oost-Europa bevatten bepalingen krachtens welke de Gemeenschap, onder bepaalde in deze Overeenkomst vastgelegde voorwaarden, passende vrijwaringsmaatregelen neemt.

  • 2. Bij het bestuderen en aannemen van maatregelen krachtens deze bepalingen kunnen de Gemeenschappen rekening houden met de situatie van producenten of regio's in een of meer van haar Lid-Staten.

  • 3. De communautaire regels voor de uitvoering van vrijwaringsmaatregelen, met inbegrip van het beheer van communautaire contingenten, waarborgen dat de belangen van de Lid-Staten ten volle in aanmerking worden genomen overeenkomstig de passende procedures.

18. Gemeenschappelijke verklaring over de oplossing van resterende technische vraagstukken op vervoergebied

De Republiek Oostenrijk en de Gemeenschap verklaren bereid te zijn vóór de toetreding van Oostenrijk in het kader van het Transitcomité EG-Oostenrijk consensus te zoeken over de resterende technische vraagstukken, met name:

  • a. Vraagstukken in verband met het ecopuntensysteem

    • vervanging motor van vóór 1 oktober 1990 geregistreerde motorvoertuigen

    • vervanging trekker

    • multinationale gekoppelde voertuigcombinaties

    • positieve discriminatie van Oostenrijkse voertuigen die tussen twee derde landen transitovervoer verrichten

  • b. Andere vraagstukken

    • oplossing in Gemeenschapsverband voor de „Lofer”-Overeenkomst van 29 juni 1993 tussen Oostenrijk en Duitsland ;

    • lijst van terminals die onder artikel 2, lid 5, van de Administratieve Overeenkomst („Fürnitz”-vervoer) vallen ;

    • Zwaar en volumineus vervoer (buitengewone ladingen)

19. Gemeenschappelijke verklaring inzake de gewichten en afmetingen van wegvervoervoertuigen

De Verdragsluitende Partijen nemen er nota van dat Oostenrijk zal voldoen aan het acquis communautaire op het gebied van maximaal toegestane gewichten en afmetingen van vrachtwagens door, zonder sanctie, 38 ton plus 5% tolerantie toe te staan.

20. Gemeenschappelijke verklaring over de Brenner-Basistunnel

Oostenrijk, Duitsland, Italië en de Gemeenschap werken actief aan de voltooiing van de voorbereidende studies over de Brenner-basistunnel die in juni 1994 ter beschikking moeten worden gesteld. Oostenrijk, Duitsland en Italië verbinden zich ertoe vóór 31 oktober 1994 een besluit over de bouw van de tunnel te nemen. De Gemeenschap verklaart zich bereid in geval van een positief besluit van de drie betrokken Staten de bouw te steunen op basis van de beschikbare communautaire financiële instrumenten.

21. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de artikelen 6 en 76 van de Toetredingsakte

De Republiek Oostenrijk en de Gemeenschap bevestigen hun voornemen om door middel van daartoe bestemde onderhandelingen te verzekeren dat vanaf de datum van toetreding vrachtvervoerders, afkomstig uit derde landen, met name Slovenië en Zwitserland, inzake het transito van zware voertuigen over Oostenrijks grondgebied geen gunstiger behandeling zullen krijgen dan vrachtvervoerders uit de Europese Unie.

C. Gemeenschappelijke verklaringen: de huidige Lid-Staten/de Republiek Finland

22. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de vrijwaring van de Finse vervoersverbindingen

De Verdragsluitende Partijen, erkennen dat de zeeroutes voor Finland uiterst belangrijk zijn gezien de geografische ligging van dat land, en bijzonder moeilijk veilig zijn te stellen in verband met de klimatologische omstandigheden, en komen overeen dat de nodige aandacht zal worden geschonken aan het behoud en de uitbouw van de Finse maritieme verbindingen met de rest van de Unie in het kader van de desbetreffende activiteiten van de Unie, onder andere bij de ontwikkeling van de trans-Europese netwerken in Noord-Europa.

23. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de verscheping van radioactief afval

De Verdragsluitende Partijen bevestigen dat de EG-Regelingen een Lid-Staat niet verplichten een bepaalde scheepslading radioactief afval afkomstig uit een andere Lid-Staat te aanvaarden.

24. Gemeenschappelijke verklaring over het Non-Proliferatieverdrag

De Verdragsluitende Partijen onderstrepen het belang van non-proliferatie van massavernietigingswapens en hun duurzame steun voor het Non-Proliferatieverdrag (NPV) ;

Zij bevestigen dat de nakoming van de verplichtingen in het kader van het NPV een nationale verantwoordelijkheid blijft, onverminderd de verantwoordelijkheid van Euratom en de IAEA in verband met de toepassing van Artikel III, leden 1 en 4, van het NPV ;

Zij herinneren eraan dat zij de in de richtsnoeren van de Groep van Nucleaire Exportlanden vastgestelde bepalingen zullen toepassen en als voorwaarde voor levering zullen stellen dat de alomvattende IAEA-waarborgen worden toegepast in de niet over kernwapens beschikkende landen waarnaar kernmateriaal en -apparatuur wordt uitgevoerd die speciaal ontworpen of gereedgemaakt is voor de verwerking, het gebruik of de produktie van kernmateriaal ;

Onverminderd zijn verplichtingen krachtens het Euratom-Verdrag, verzekert Finland dat het bij het nakomen van zijn NPV-verplichtingen nauw zal samenwerken met de IAEA, als IAEA-Lid-Staat en in het kader van INFCIRC/193.

D. Gemeenschappelijke verklaringen: de huidige Lid-Staten/het Koninkrijk Zweden

25. Gemeenschappelijke verklaring over het Non-Proliferatieverdrag

De Verdragsluitende Partijen onderstrepen het belang van non-proliferatie van massavernietigingswapens en hun duurzame steun voor het Non-Proliferatieverdrag (NPV);

Zij bevestigen dat de nakoming van de verplichtingen in het kader van het NPV een nationale verantwoordelijkheid blijft, onverminderd de verantwoordelijkheid van Euratom en de IAEA in verband met de toepassing van Artikel III, leden 1 en 4, van het NPV;

Zij herinneren eraan dat zij de in de richtsnoeren van de Groep van Nucleaire Exportlanden vastgestelde bepalingen zullen toepassen en als voorwaarde voor levering zullen stellen dat de alomvattende IAEA-waarborgen worden toegepast in de niet over kernwapens beschikkende landen waarnaar kernmateriaal en -apparatuur wordt uitgevoerd die speciaal ontworpen of gereedgemaakt is voor de verwerking, het gebruik of de produktie van kernmateriaal;

Onverminderd zijn verplichtingen krachtens het Euratom-Verdrag, verzekert Zweden dat het bij het nakomen van zijn NPV-verplichtingen nauw zal samenwerken met de IAEA, als IAEA-Lid-Staat en in het kader van INFCIRC/193.

26. Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 127 van de Toetredingsakte

De onderhandelingsrichtlijnen bij het besluit van de Raad waarbij de Commissie wordt gemachtigd te onderhandelen over de protocollen bij de bilaterale overeenkomsten en regelingen bedoeld in artikel 127 dienen in overeenstemming te zijn met de tijdens de conferentie met Zweden gemaakte afspraken.

E. Gemeenschappelijke verklaringen: de huidige Lid-Staten/Diverse nieuwe Lid-Staten

27. Gemeenschappelijke verklaring: Noorwegen, Oostenrijk, Zweden: PCB's/PCT's

De Verdragsluitende Partijen verklaren dat op hun grondgebied de produktie van PCB's en PCT's verboden is en dat deze produkten niet langer worden gerecycleerd. In afwachting van de aanneming van EG-wetgeving die ook de recyclage van PCB's en PCT's verbiedt, hebben de Verdragsluitende Partijen geen bezwaar tegen de handhaving van een dergelijk verbod in de nationale wetgeving.

28. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de Noordse Samenwerking

De Verdragsluitende Partijen nemen er nota van dat Zweden, Finland en Noorwegen, als leden van de Europese Unie, in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht en de andere bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie, voornemens zijn de Noordse samenwerking onderling en met andere landen en gebieden voort te zetten.

29. Gemeenschappelijke verklaring betreffende het aantal dieren dat in Noorwegen en Finland in aanmerking komt voor de premie voor zoogkoeien

Indien ten gevolge van de toetreding de produktieomvang van andere belangrijke grondstoffen op onevenredige wijze zou toenemen, zal het aantal dieren dat voor de premie voor zoogkoeien in aanmerking komt voor Noorwegen en Finland worden herzien.

30. Gemeenschappelijke verklaring: Finland, Zweden: betreffende de visserijmogelijkheden in de Oostzee

De Verdragsluitende Partijen nemen nota van het feit dat de toekenning van visbestanden in de communautaire wateren van de Oostzee was berekend op basis van de nieuwe toekenning aan de Partijen van visserijmogelijkheden die tijdens de referentieperiode waren overgedragen aan de voormalige USSR en Polen. Dientengevolge komen de Verdragsluitende Partijen overeen dat bij de toekomstige toekenning van visserijmogelijkheden, verkregen in het kader van visserijovereenkomsten met Rusland, de drie Baltische Staten en Polen, geen rekening zal worden gehouden met uitwisselingen van visserijmogelijkheden van vóór de uitbreiding.

31. Verklaring betreffende de verwerkende industrie in Oostenrijk en Finland

De Verdragsluitende Partijen komen het volgende overeen:

  • i) volledig gebruik van maatregelen van Doelstelling 5 a) voor buffereffecten van de toetreding,

  • ii) flexibiliteit met betrekking tot nationale steunprogramma's van tijdelijke aard ter vergemakkelijking van de herstructurering.

F. Verklaringen van de huidige Lid-Staten

32. Verklaring betreffende de Åland-eilanden

Wat betreft het actieve en passieve kiesrecht voor de gemeenteraadsverkiezingen op de Åland-eilanden, herinnert de Unie eraan dat artikel 8 B, lid 1, de mogelijkheid biedt in te gaan op verzoeken van Finland. Indien Finland overeenkomstig artikel 28 houdende wijziging van artikel 227, lid 5, van het EG-Verdrag meedeelt dat het EG-Verdrag van toepassing dient te zijn op de Åland-eilanden, zal de Unie, binnen zes maanden en overeenkomstig de procedures van artikel 8 B, lid 1, van het EG-verdrag zo nodig de voorwaarden vaststellen voor de toepassing van dat artikel op de bijzondere situatie van de Åland-eilanden.

33. Verklaring betreffende relatieve stabiliteit

De Unie erkent het grote belang voor Noorwegen en de Lid-Staten van de handhaving van het beginsel van relatieve stabiliteit als grondslag voor het bereiken van het doel van een permanent stelsel van verdeling van de visserijmogelijkheden in de toekomst.

34. Gemeenschappelijke verklaring betreffende de oplossing van milieuproblemen veroorzaakt door verkeer van zware voertuigen

De Unie deelt Oostenrijk mede dat de Raad de Commissie heeft verzocht een voorstel in te dienen voor de vaststelling van een kader voor de oplossing van de milieuproblemen veroorzaakt door het verkeer van zware voertuigen. Dit kader zal onder andere bestaan uit maatregelen voor heffingen voor het gebruik van wegen, alsmede maatregelen betreffende de spoorwegen, gecombineerde vervoersfaciliteiten en technische normen voor voertuigen.

35. Verklaring betreffende de naleving van de verbintenissen in landbouwaangelegenheden krachtens besluiten die niet in de Toetredingsakte zijn opgenomen

De Europese Unie verklaart dat alle besluiten die noodzakelijk zijn om de hand te houden aan de resultaten van de toetredingsonderhandelingen inzake landbouwaangelegenheden en die niet in de Toetredingakte zijn opgenomen (nieuwe besluiten van de Raad die na de toetreding worden toegepast, en besluiten van de Commissie), tijdig zullen worden aangenomen volgens de procedures die daartoe in het Toetredingsverdrag of in het acquis communautaire zijn voorzien.

De meeste van deze besluiten zullen worden aangenomen tijdens de interimperiode oveeenkomstig de prcedures van de Toetredingsakte.

De andere verbintenissen op landbouwgebied welke voortvloeien uit de onderhandelingen, zullen op voortvarende wijze tijdig ten uitvoer worden gelegd.

36. Verklaring betreffende milieumaatregelen op landbouwgebied

De Unie zal de noodzakelijke maatregelen treffen om de nieuwe Lid-Staten in staat te stellen op korte termijn de agro-milieuprogramma's ten gunste van hun landbouwers ten uitvoer te leggen overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2078/92 en deze programma's binnen de grenzen van de beschikbare begrotingsmiddelen mede te financieren.

De Unie neemt er nota van dat de volgende bedragen voor elke van de nieuwe Lid-Staten te verwachten zijn:

  • Noorwegen: 55 miljoen ecu

  • Oostenrijk: 175 miljoen ecu

  • Finland: 135 miljoen ecu

  • Zweden: 165 miljoen ecu

37. Verklaring betreffende bergstreken en probleemgebieden

De Unie aanvaardt dat de nieuwe Lid-Staten van oordeel zijn dat omvangrijke delen van hun grondgebied met permanente natuurlijke handicaps te kampen hebben en dat de bergstreken of bepaalde probleemgebieden onverwijld moeten worden afgebakend overeenkomstig Richtlijn 75/268/EEG van de Raad.

De Unie bevestigt dat zij voornemens is deze gebieden volgens het acquis als volgt af te bakenen:

  • voor Oostenrijk, als Alpijns land, zal de afbakening van de gebieden worden gebaseerd op de criteria die zijn gebruikt voor soortgelijke gebieden in Duitsland, Italië en Frankrijk;

  • voor Zweden zal de noorderbreedte als ter zake dienend criterium in de zin van artikel 3, lid 3, van Richtlijn 75/268/EEG worden gehanteerd, waardoor het mogelijk wordt om vier van de vijf „landbouwsteungebieden in Noord-Zweden" als probleemgebied aan te merken;

  • voor Noorwegen zal de noorderbreedte als ter zake dienend criterium in de zin van artikel 3, lid 3 juncto leden 4 en 5 van Richtlijn 75/268/EEG worden gehanteerd, waardoor het mogelijk wordt tot 85% van het bebouwde landbouwareaal als probleemgebied aan te merken;

  • voor Finland zal de noorderbreedte als ter zake dienend criterium in de zin van artikel 3, lid 3, van Richtlijn 75/268/EEG juncto de wijziging van artikel 19 van Verordening (EEG) nr. 2328/91 worden gehanteerd, waardoor het mogelijk wordt 85% van het bebouwde landbouwareaal in de zin van artikel 3, lid 3 van Richtlijn 75/268/EEG van de Raad als probleemgebied aan te merken.

G. Verklaringen van het Koninkrijk Noorwegen

38. Verklaring van het Koninkrijk Noorwegen over de Noorse taal

Het Koninkrijk Noorwegen verklaart dat bij het schriftelijk gebruik van het Noors als officiële taal van de Instellingen van de Gemeenschappen een gelijke status moet worden toegekend aan het Bokmål en het Nynorsk, met dien verstande dat algemeen toepasselijke documenten, correspondentie en algemene informatie worden gesteld in één van beide varianten van het Noors.

39. Verklaring van het Koninkrijk Noorwegen over Sami-aangelegenheden

Gelet op artikel 110 A van de Noorse grondwet en de Noorse wet van 12 juni 1987, nr. 56

Gelet op de verplichtingen en toezeggingen neergelegd in het Internationaal Verdrag van de Verenigde Naties inzake Burgerrechten en Politieke Rechten van 1966, inzonderheid op artikel 27, alsmede op ILO-Verdrag nr. 169 betreffende inheemse en tribale volkeren in onafhankelijk landen van 1989.

Noorwegen heeft zich tot taak gesteld de voorwaarden te scheppen waardoor de Sami-bevolking haar middelen van bestaan, taal, cultuur en levenswijze kan handhaven en ontwikkelen.

De Samigemeenschappen in traditionele Samigebieden zijn afhankelijk van een aantal traditionele economische activiteiten. Deze activiteiten vormen op zich een wezenlijk onderdeel van de Samicultuur en vormen de onmisbare grondslag voor de verdere ontplooiing van de levenswijze van dit volk.

Gezien het Protocol betreffende de Samibevolking verklaart de Regering van Noorwegen dat zij op deze basis haar verplichtingen en toezeggingen jegens de Sami-bevolking zal blijven nakomen.

40. Verklaring van het Koninkrijk Noorwegen betreffende transparantie

Het Koninkrijk Noorwegen spreekt zijn voldoening uit over de huidige ontwikkeling in de Unie naar een grotere openheid en transparantie.

In Noorwegen vormt een open regering, met de daarbij behorende toegang tot officiële stukken voor een iegelijk, een beginsel van fundamenteel belang, zowel juridisch als politiek. Het Koninkrijk Noorwegen zal dit beginsel blijven toepassen overeenkomstig zijn rechten en verplichtingen als lid van de Unie.

H. Verklaringen van de Republiek Oostenrijk

41. Verklaring van de Republiek Oostenrijk betreffende artikel 109 G van het EG-Verdrag

De Republiek Oostenrijk neemt er nota van dat de samenstelling van de ecu-mand niet wordt gewijzigd en dat de waarde van de Schilling ten opzichte van de ecu bij de deelneming van de Republiek Oostenrijk aan de derde fase onherroepelijk zal worden vastgesteld. De Republiek Oostenrijk zal de Schilling blijven verbinden aan het Europese stabiliteitscriterium en zo bijdragen tot de verwezenlijking van de Economische en Monetaire Unie. De fasegewijze overgang naar één Europese munt wordt door de Republiek Oostenrijk gesteund, omdat de kwaliteit van de beoogde Europese munt gewaarborgd wordt door de in het Verdrag betreffende de Europese Unie verankerde voorwaarden voor een stabiliteitsbeleid.

42. Verklaring van de Republiek Oostenrijk over televisie-omroep

Onder verwijzing naar Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de Lid-Staten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten, verklaart de Republiek Oostenrijk dat het, overeenkomstig de bestaande EG-wetgeving, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, passende maatregelen kan nemen ingeval van uitzendingen van buiten het eigen grondgebied met de bedoeling zijn nationale wetgeving te ontwijken.

43. Verklaring van de Republiek Oostenrijk over de vaststelling van de prijzen van gecombineerd vervoer over de Brenner-route

De Republiek Oostenrijk verklaart zich bereid om het gebruik van gecombineerd rail-wegvervoer op de Brenner-route overeenkomstig de communautaire bepalingen te stimuleren door voor dit vervoer op het Oostenrijkse gedeelte te streven naar een passende prijs die concurrerend is met de prijzen van het wegvervoer. De Republiek Oostenrijk neemt er nota van dat deze maatregel niet gepaard zal gaan met een vermindering van de invloed op de markt van door de Republiek Oostenrijk toegekende steun ten gevolge van maatregelen die worden getroffen met betrekking tot andere gedeelten van voornoemde rail-wegverbinding.

44. Verklaring van de Republiek Oostenrijk betreffende artikel 14 van Protocol nr. 9 betreffende het vervoer over de weg, per spoor en gecombineerd vervoer in Oostenrijk

De Republiek Oostenrijk verklaart dat met ingang van 1 januari 1997 het beheer van het ecopuntensysteem zou moeten zijn geautomatiseerd en dat de controle met ingang van 1 januari 1997 met elektronische middelen zou moeten worden verricht ten einde te voldoen aan de vereisten van artikel 14, lid 1 van Protocol nr. 9.

I. Verklaring van de Republiek Finland

45. Verklaring van de Republiek Finland betreffende transparantie

De Republiek Finland spreekt haar voldoening uit over de huidige ontwikkeling in de Unie naar een grotere openheid en transparantie.

In Finland vormt een open regering, met de daarbij behorende toegang tot officiële stukken voor een iegelijk, een beginsel van fundamenteel belang, zowel juridisch als politiek. De Republiek Finland zal dit beginsel blijven toepassen overeenkomstig haar rechten en verplichtingen als lid van de Europese Unie.

J. Verklaringen van het Koninkrijk Zweden

46. Verklaringen van het Koninkrijk Zweden over de sociale politiek

In een briefwisseling tussen Zweden de Commissie, die is gehecht aan de samenvatting van de conclusies van de vijfde vergadering van de Conferentie op Ministerieel niveau (CONF-S 81/93) kreeg Zweden waarborgen met betrekking tot de Zweedse praktijk in arbeidsmarktaangelegenheden, inzonderheid wat betreft het systeem van de vaststelling van arbeidsvoorwaarden in collectieve overeenkomsten tussen de sociale partners.

47. Verklaring van het Koninkrijk Zweden betreffende een open regering en de reactie daarop van de Unie

  • 1. Verklaring van Zweden:

    • Zweden bevestigt zijn inleidende verklaring van 1 februari 1993 (CONF-S 3/93).

    • Zweden spreekt zijn voldoening uit over de huidige ontwikkeling in de Europese Unie naar een grotere openheid en transparantie.

    • Open regering en in het bijzonder toegang voor een iegelijk tot officiële stukken, alsmede de grondwettelijke bescherming van degenen die informatie aan de media verstrekken, zijn en blijven grondbeginselen die deel uitmaken van het Zweedse constitutionele, politieke en culturele erfgoed.

  • 2. Verklaring van de huidige Lid-Staten in antwoord hierop:

    • De huidige Lid-Staten van de Europese Unie nemen nota van de unilaterale verklaring van Zweden betreffende openheid en transparantie.

    • Zij gaan ervan uit dat Zweden als lid van de Europese Unie zich volledig zal houden aan het Gemeenschapsrecht ter zake.

K. Verklaringen van diverse nieuwe Lid-Staten

48. Gemeenschappelijke verklaring van het Koninkrijk Noorwegen en het Koninkrijk Zweden betreffende de visserij

In een briefwisseling tussen het Koninkrijk Noorwegen en het Koninkrijk Zweden is overeengekomen dat Noorwegen de Zweedse rechten op het niveau van dat van de bilaterale Visserijovereenkomst van 1977 zal handhaven. Hoeveelheden en soorten zullen, overeenkomstig de bilaterale Overeenkomst op jaarbasis worden overgedragen na bilateraal overleg en overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad.

49. Verklaring van Noorwegen, Oostenrijk, Finland en Zweden over de artikelen 3 en 4 van de Toetredingsakte

Met betrekking tot de overeenkomsten of instrumenten op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken als bedoeld in artikel 3 en artikel 4, lid 2 van de Toetredingsakte waarover nog wordt onderhandeld, aanvaarden Noorwegen, Oostenrijk, Finland en Zweden de punten waarover door de huidige Lid-Staten of de Raad overeenstemming is bereikt op de datum van toetreding. Zij zullen derhalve alleen deelnemen aan onderhandelingen over dergelijke overeenkomsten en instrumenten met betrekking tot de punten waarvoor nog een oplossing moet worden gevonden.

50. Verklaring van de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden betreffende alcoholmonopolies

De Conferentie op ministerieel niveau werd op haar 5e vergadering op 21 december 1993 in kennis gesteld van de briefwisseling tussen de Commissie en Finland en Zweden over alcoholmonopolies in het kader van hoofdstuk 6: mededingingsbeleid, vervat in document CONF-SF 78/93 en CONF-S 82/93.

Briefwisseling tussen de Europese Unie, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden betreffende een informatie- en overlegprocedure voor de aanvaarding van bepaalde besluiten en andere maatregelen die moeten worden genomen tijdens de periode die aan de toetreding voorafgaat

Brief Nr.1

Mijnheer,

  • Ik heb de eer te verwijzen naar de kwestie van de informatie- en overlegprocedure voor de aanvaarding van bepaalde besluiten en andere maatregelen die moeten worden genomen tijdens de periode die voorafgaat aan de toetreding van uw land tot de Europese Unie, die in het kader van de toetredingsonderhandelingen is besproken.

  • Ik bevestig bij deze dat de Europese Unie onder de in de bijlage bij deze brief genoemde voorwaarden instemt met deze procedure, die kan worden toegepast vanaf de datum waarop onze onderhandelingsdelegaties verklaren dat de onderhandelingen betreffende de uitbreiding volledig zijn afgerond.

  • Ik moge U verzoeken mij te willen bevestigen dat Uw Regering met de inhoud van deze brief instemt.

  • Hoogachtend,

Brief Nr. 2

Mijnheer,

  • Ik heb de eer U de ontvangst te bevestigen van Uw brief welke als volgt luidt:

  • „Ik heb de eer te verwijzen naar de kwestie van de informatie- en overlegprocedure voor de aanvaarding van bepaalde besluiten en andere maatregelen die moeten worden genomen tijdens de periode die voorafgaat aan de toetreding van uw land tot de Europese Unie, die in het kader van de toetredingsonderhandelingen is besproken.

  • Ik bevestig bij deze dat de Europese Unie onder de in de bijlage bij deze brief genoemde voorwaarden instemt met deze procedure, die kan worden toegepast vanaf de datum waarop onze onderhandelingsdelegaties verklaren dat de onderhandelingen inzake de uitbreiding volledig zijn afgerond.

  • Ik moge U verzoeken mij te willen bevestigen dat mijn Regering met de inhoud van deze brief instemt.".

  • Ik heb de eer U te bevestigen dat de inhoud van deze brief voor mijn Regering aanvaardbaar is.

  • Hoogachtend,

BIJLAGE Informatie- en overlegprocedure voor de aanvaarding van bepaalde besluiten en andere maatregelen die moeten worden genomen tijdens de periode die aan de toetreding voorafgaat

I

  • 1. Ten einde te waarborgen dat het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninklijk Zweden, hierna toetredende Staten te noemen, voldoende worden ingelicht, worden alle voorstellen of mededelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen die kunnen leiden tot besluiten van de Raad van de Europese Unie, na toezending aan de Raad ter kennis van de toetredende Staten gebracht.

  • 2. Er wordt overleg gepleegd op een met redenen omkleed verzoek van een toetredende Staat, die daarin zijn belangen als toekomstig lid van de Unie dient uiteen te zetten en zijn opmerkingen daarin neerlegt.

  • 3. Besluiten inzake beheer vormen in het algemeen geen aanleiding tot overleg.

  • 4. Het overleg vindt plaats in een Interimcomité, samengesteld uit vertegenwoordigers van de Unie en van de toetredende Staten.

  • 5. Aan de zijde van de Unie zijn de leden van het Interimcomité de leden van het Comité van Permanente Vertegenwoordigers of diegenen die deze laatsten daarvoor aanwijzen. De Commissie wordt uitgenodigd zich bij deze werkzaamheden te doen vertegenwoordigen.

  • 6. Het Interimcomité wordt bijgestaan door een Secretariaat, dat het Secretariaat van de Conferentie is, dat tot dat doel in functie blijft.

  • 7. Het overleg vindt normaliter plaats zodra de voorbereidende werkzaamheden op communautair niveau met het oog op de aanvaarding van besluiten door de Raad zover zijn gevorderd, dat de gemeenschappelijke strekking ervan het mogelijk maakt een dergelijk overleg met vrucht te organiseren.

  • 8. Mochten er na het overleg nog ernstige moeilijkheden bestaan, dan kan het probleem op verzoek van een toetredende Staat op ministerieel niveau worden besproken.

  • 9. Bovenstaande bepalingen worden mutatis mutandis toegepast op de besluiten van de Raad van Gouverneurs van de Europese Investeringsbank.

  • 10. De in de voorgaande punten omschreven procedure is eveneens van toepassing op alle door de toetredende Staten te nemen besluiten die van invloed kunnen zijn op de verbintenissen die voortvloeien uit hun hoedanigheid van toekomstige leden van de Unie.

II

  • 1. Onverminderd de hiernavolgende bepalingen is de procedure bedoeld onder I mutatis mutandis van toepassing op de ontwerp-besluiten van de Raad tot bepaling van een gemeenschappelijk standpunt in de zin van artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie of ter vaststelling van een gemeenschappelijk optreden in de zin van artikel J.3.

  • 2. Het staat aan de Voorzitter deze ontwerpen onder de aandacht van de toetredende Staten te brengen wanneer het voorstel of de mededeling afkomstig is van een Lid-Staat.

  • 3. Behoudens een met redenen omkleed bezwaar van een toetredende Staat mag overleg plaatsvinden in de vorm van een uitwisseling van faxberichten.

  • 4. Indien overleg plaatsvindt in het Interimcomité, kunnen de leden van dat Comité die lid zijn van de Unie, waar passend, bestaan uit de leden van het Politiek Comité.

III

  • 1. Onverminderd de hiernavolgende bepalingen is de procedure bedoeld onder I mutatis mutandis van toepassing op de ontwerp-besluiten van de Raad tot bepaling van een gemeenschappelijk standpunt en een gemeenschappelijk optreden in de zin van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, alsmede op de opstelling van overeenkomsten als bedoeld in dat artikel.

  • 2. Het staat aan de Voorzitter deze ontwerpen onder de aandacht van de toetredende Staten te brengen wanneer het voorstel of de mededeling afkomstig is van een Lid-Staat.

  • 3. Indien overleg plaatsvindt in het Interimcomité kunnen de leden van dat Comité die lid zijn van de Unie, waar passend, bestaan uit de leden van het in artikel K.4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde Comité.

IV

Het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden nemen de nodige maatregelen om hun toetreding tot de in artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 2 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassing van de Verdragen voor zover mogelijk, en overeenkomstig het in die Akte bepaalde, te doen samenvallen met de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag.

Voor zover de in artikel 3, artikel 4, lid 1, tweede zin, en artikel 4, lid 2, bedoelde overeenkomsten of akkoorden slechts in de vorm van een ontwerp bestaan, nog niet zijn ondertekend en waarschijnlijk in het tijdvak dat aan de toetreding voorafgaat niet meer kunnen worden ondertekend, zullen de toetredende Staten worden uitgenodigd om na de ondertekening van het Verdrag betreffende de toetreding volgens passende procedures deel te nemen aan de uitwerking, in positieve zin, en zodanig dat de sluiting daarvan wordt bevorderd, van die ontwerpen.

V

Ten aanzien van de onderhandelingen over overgangs- en aanpassingsprotocollen met de in de artikelen 59, 76, 102 en 128 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden genoemde landen worden de vertegenwoordigers van de toetredende Staten als waarnemers bij de werkzaamheden betrokken, naast de vertegenwoordigers van de huidige Lid-Staten.

Bepaalde door de Gemeenschap gesloten niet-preferentiële akkoorden die ook na 1 januari 1995 blijven gelden, kunnen worden aangepast om rekening te houden met de uitbreiding van de Unie. De Unie zal de vertegenwoordigers van de toetredende Staten overeenkomstig de in de vorige alinea omschreven procedure bij de onderhandelingen over deze aanpassing betrekken.

VI

De Instellingen van de Unie stellen tijdig de in artikel 170 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassing van de Verdragen bedoelde bepalingen vast.

GEDAAN te Korfoe, de vierentwintigste juni negentienhonderd vierennegentig.

  1. PB nr. 1.341 van 31-12-1993. blz. 104. ^ [1]
Naar boven