Goederen, welke over den Rijn Straatsburg bereiken dan wel verlaten, kunnen, om te
worden aangemerkt als zijnde rechtstreeks vervoerd in den zin van de Fransche wetgeving,
zonder onderscheid worden overgeladen, met of zonder opslag in entrepôt, in de Belgische
havens Antwerpen en Gent en in de Nederlandsche havens Amsterdam, Dordrecht en Rotterdam
met inbegrip van Vlaardingen, Schiedam en Hoek van Holland.
De documenten, welke moeten worden overgelegd om de voordeelen te genieten van bovenbedoelde
regeling, worden bepaald door de Fransche wetgeving.
Alle faciliteiten, welke door Frankrijk mochten worden verleend aan goederen, welke
in doorvoer worden vervoerd door een der havens bedoeld in het eerste lid, zullen
worden uitgebreid tot alle andere havens genoemd in dat lid.
De in artikel 1 vastgestelde regeling zal, voor wat betreft de goederen, welke in
doorvoer worden vervoerd door de Nederlandsche havens, worden toegepast:
-
a) op den dag van inwerkingtreding van deze overeenkomst, op goederen afkomstig uit de
Nederlandsche overzeesche gebiedsdeelen;
-
b) een jaar na dien dag op goederen afkomstig van, of bestemd voor de Fransche havens
(met inbegrip van de Algerijnsche havens);
-
c) twee en een half jaar na dienzelfden dag op goederen afkomstig van, of bestemd voor
de Fransche koloniën en protectoraten;
-
d) vier jaar na den genoemden dag op goederen van Europeeschen oorsprong;
-
e) vijf jaar na den dag van inwerkingtreding van deze overeenkomst, op alle andere goederen.
De Belgische en de Nederlandsche Regeering verbinden zich, voor wat betreft de Rijnvaart,
om gedurende een tijdsverloop van tien jaar, beginnende met den dag van inwerkingtreding
van deze overeenkomst, zonder voorafgaande onderlinge overeenstemming, geen op dit
oogenblik bestaanden maatregel te verscherpen, welke bestemd is om het vervoer afkomstig
van of bestemd voor de Belgische havens te begunstigen ten nadeele van de Nederlandsche
havens en omgekeerd.
De beide Regeeringen verbinden zich om gedurende hetzelfde tijdsverloop geen nieuwe
maatregelen van gelijken aard te treffen zonder voorafgaande onderlinge overeenstemming.
Voor wat in het bijzonder betreft de premiën, welke door de Belgische Regeering worden
verleend voor het vervoer langs den Rijn van bepaalde goederen, stroomopwaarts en
stroomafwaarts, wordt overeengekomen, dat gedurende het tijdsverloop van tien jaar,
bepaald in het vorige artikel, het gezamenlijke jaarlijksche bedrag, dat thans voor
den dienst van die premiën is bestemd, niet zal worden verhoogd, dat het tarief van
de premiën per ton, zooals die worden toegekend, niet zal worden verhoogd, en dat
geen premiën zullen worden toegekend aan goederen, welke die thans niet genieten.
Eveneens wordt overeengekomen, dat in het geval, dat gedurende een jaar het vervoer
te water uit de Belgische zeehavens met bestemming voor den Rijn boven de grens tusschen
Nederland en Duitschland in totaal 24 % mocht overschrijden van de som van het vervoer
te water, dat bij genoemde grens aankomt, zoowel van de Belgische zeehavens als van
de Nederlandsche zeehavens, de Belgische Regeering zich verbindt over te gaan tot
een herziening van het stelsel der premiën, zoodanig, dat het Rijnverkeer afkomstig
uit de Belgische zeehavens wordt teruggebracht beneden de grens van 24 %, bedoeld
in dit lid.
Het gezamenlijke jaarlijksche bedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 16.400.000
Belgische francs, waarvan ten hoogste 4.000.000 zullen kunnen worden bestemd voor
het vervoer stroomafwaarts.
Evenwel zal, in het geval, dat gedurende een jaar de verhouding tusschen de beide
soorten van vervoer, bedoeld in het tweede lid, tot beneden 18 % mocht dalen, de Belgische
Regeering het recht hebben, het stelsel der premiën te herzien. Deze herziening kan
slechts worden gehandhaafd, zoolang bedoelde verhouding gedurende één jaar 21 % niet
zal hebben bereikt.
De wijze waarop de herzieningen, bedoeld in het tweede en het vierde lid zullen geschieden,
zal onderling worden overeengekomen tusschen de Belgische en de Nederlandsche Regeering.
Bij gebreke van overeenstemming, zal zij worden bepaald volgens een summiere arbitrage-procedure,
welke zonder verwijl zal worden vastgesteld in overeenstemming tusschen de beide belanghebbende
Regeeringen.
Nederland ziet, gedurende hetzelfde tijdsverloop van tien jaar, af van het toekennen
van premiën aan het vervoer afkomstig van of bestemd voor den Rijn.
Het Rijn-zeeverkeer zonder overlading wordt niet beschouwd als vervoer over den Rijn
in den zin van dit artikel.
Voor de toepassing van dit artikel worden als Belgische zeehavens beschouwd:
Antwerpen, Gent, Selzaete, Brussel, Brugge, Zeebrugge, Oostende, Leuven, Dendermonde
en Nieuwpoort,
en als Nederlandsche zeehavens:
Rotterdam met ingebrip van Schiedam, Vlaardingen en Hoek van Holland, Amsterdam, Dordrecht,
Terneuzen, Sluiskil, Vlissingen, Velsen, Harlingen en Delfzijl.
De Belgische en Nederlandsche Regeeringen zullen een gemengde Commissie instellen
om de mogelijkheid te onderzoeken om in gemeen overleg, de heffingen en vergoedingen
vast te stellen in de havens van Antwerpen, Gent, Amsterdam en Rotterdam.
De Commissie zal het deel van haar rapport, betrekking hebbende op de havengelden,
indienen binnen drie maanden, te rekenen van den dag der inwerkingtreding van deze
overeenkomst, voor wat betreft de havengelden, voor schepen niet behoorend tot een
geregelden dienst, en binnen zes maanden te rekenen van dien dag, voor wat betreft
de havengelden voor de overige schepen.
De havengelden voor schepen, niet behoorend tot een geregelden dienst, zullen niet
worden gewijzigd gedurende een tijdsverloop van drie maanden, te rekenen van den dag
der inwerkingtreding van deze overeenkomst, behoudens overeenstemming tusschen de
belanghebbende Regeeringen; de havengelden voor de overige schepen zullen niet worden
gewijzigd gedurende een tijdsverloop van zes maanden, te rekenen van die inwerkingtreding,
behoudens overeenstemming tusschen de genoemde Regeeringen.
In afwachting van de vaststelling van een nieuw algemeen stelsel voor de Rijnvaart
overeenkomstig de omschrijving in het hierna volgende artikel 7, aanvaarden de contracteerende
Staten, dat, behalve de bepalingen van de artikelen 2, 3, 4 en 5 van de overeenkomst
van Mannheim van 17 October 1868, gewijzigd en aangevuld als aangegeven in artikel
9 van de onderhavige overeenkomst, de artikelen 7, 9, 10, 11 en 12 van eerstgenoemde
overeenkomst, voor wat betreft de scheepvaart afkomstig van of bestemd voor den Rijn,
zullen worden toegepast op de waterwegen, welke den Rijn met België verbinden.
In het geval, dat het stelsel, omschreven in de in het eerste lid van dit artikel
genoemde bepalingen, op bepaalde punten mocht worden gewijzigd of aangevuld, komen
de contracteerende Staten overeen, dat die wijzigingen en aanvullingen zullen worden
toegepast op het vervoer, bedoeld in genoemd lid.
De contracteerende Staten verbinden zich, te aanvaarden, dat de beginselen, neergelegd
in de hoofdstukken III, IV, VII en VIII van het ontwerp tot herziening van de overeenkomst
voor de Rijnvaart, vastgesteld te Straatsburg in Mei 1936, binnen het kader van een
nieuw algemeen stelsel voor den Rijn zullen worden toegepast op de havens van Amsterdam,
Rotterdam met inbegrip van Vlaardingen, Schiedam en Hoek van Holland, Dordrecht, Antwerpen
en Gent, en dat het vervoer langs den Rijn, bestemd voor of afkomstig zoowel van genoemde
havens als van de open zee of van België, voor wat betreft de onderwerpen bedoeld
in genoemde hoofdstukken, zal worden behandeld zooals dit het geval zou zijn op den
Rijn zelf.
Binnen het kader van het hierboven bedoelde nieuwe algemeene stelsel voor den Rijn,
zullen de maatregelen, omschreven in de artikelen 2, 3, 4 en 5 van deze overeenkomst,
blijven gelden.
De contracteerende Staten zullen in onderling overleg pogingen aanwenden teneinde
de gemeenschap van den Rijn te herstellen op de basis van volledige gelijkheid van
rechten.
Zij verbinden zich om, gedurende de voortzetting dier pogingen, slechts in onderlinge
overeenstemming toe te stemmen in wijzigingen van het thans op de Rijnvaart van toepassing
zijnde stelsel.
Deze overeenkomst zal van kracht blijven, zoolang de contracteerende Staten voortgaan
met het toepassen van de bepalingen van de overeenkomst van Mannheim van 17 October
1868, gewijzigd door de bepalingen van het Verdrag van Versailles van 28 Juni 1919,
voorzoover Nederland zich daarbij heeft aangesloten bij de protocollen van 21 Januari
1921 en 29 Maart 1923.
Deze overeenkomst zal in werking treden op den dag van haar onderteekening.
Evenwel zullen de artikelen 1 en 2, zoomede de bepaling van het derde lid van het
onderteekeningsprotocol ad artikel 6 in toepassing worden gebracht op den 1sten Mei
1939.