Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden en Zijne Majesteit de Koning van Denemarken,
geleid door de beginselen van het verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale
geschillen, gesloten te 's Gravenhage op 29 Juli 1899, en wenschende met name het
beginsel der verplichte arbitrage in hunne onderlinge betrekkingen te bezegelen door
eene algemeene overeenkomst zooals bedoeld bij artikel 19 van het genoemde verdrag,
hebben besloten te dien einde een verdrag aan te gaan en hebben tot Hunne gevolmachtigden
benoemd, te weten:
-
Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:
-
den heer JACOB DIRK CAREL baron VAN HEECKEREN VAN KELL, Hoogstderzelver buitengewoon
Gezant en gevolmachtigd Minister bij Zijne Majesteit den Koning van Denemarken, ridder
der orde van den Nederlandschen Leeuw;
-
Zijne Majesteit de Koning van Denemarken:
-
den heer JOHAN HENRIK DEUNTZER, voorzitter van Hoogstdeszelfs Raad van Ministers en
Hoogstdeszelfs Minister van Buitenlandsche Zaken, grootkruis der Danebrogsorde en
versierd met het eerekruis derzelfde orde, enz.
die, na elkander hunne volmachten te hebben medegedeeld, welke in goeden en behoorlijken
vorm zijn bevonden, omtrent de volgende bepalingen zijn overeengekomen:
De Hooge Contracteerende Partijen verplichten zich aan het Permanente Hof van Arbitrage
te onderwerpen alle wederzijdsche geschillen en twistgedingen, die niet langs diplomatieken
weg zullen kunnen worden opgelost.
In elk bijzonder geval zullen de Hooge Contracteerende Partijen, alvorens zich tot
het Permanente Hof van Arbitrage te wenden, een afzonderlijk compromis teekenen, duidelijk
omschrijvende het voorwerp van het geding, den omvang van de bevoegdheden der arbiters
en de termijnen, die ten aanzien der samenstelling van de arbitrale rechtbank en van
de procedure zullen zijn in acht te nemen.
Het is wel verstaan, dat artikel 1 niet van toepassing is op twistgedingen tusschen
onderdanen van een der Contracteerende Staten en den anderen Contracteerenden Staat,
tot berechting waarvan de rechtbanken van dien laatsten Staat krachtens diens eigen
wetgeving bevoegd zijn.
De Staten, die dit verdrag niet onderteekend hebben, zullen er toe kunnen toetreden.
De Staat, die wenscht toe te treden, zal zijn voornemen schriftelijk aan ieder der
Contracteerende Staten te kennen geven.
De toetreding zal gevolg hebben te rekenen van den dag, waarop de toetredende Staat
aan ieder der Contracteerende Staten zal hebben medegedeeld, dat al die Staten hem
de ontvangst zijner kennisgeving hebben bericht.
Indien het mocht gebeuren, dat een der Contracteerende Staten dit verdrag opzegde,
dan zal deze opzegging eerst gevolg hebben één jaar nadat van de opzegging schriftelijk
aan ieder der andere Contracteerende Staten is kennis gegeven.
Dit verdrag zal zoo spoedig mogelijk bekrachtigd worden en de uitwisseling der akten
van bekrachtiging zal te 's Gravenhage geschieden.