Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België, houdende vaststelling [...] de grens langs de Maas gelegen steenkolenmijnen, Brussel, 23-10-1950

Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 11-07-1952 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België, houdende vaststelling van een ontginningsgrens voor de aan beide zijden van de grens langs de Maas gelegen steenkolenmijnen

Authentiek : NL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België, houdende vaststelling van een ontginningsgrens voor de aan beide zijden van de grens langs de Maas gelegen steenkolenmijnen

Hare majesteit de Koningin der Nederlanden, enerzijds,

en

Zijne Koninklijke Hoogheid de Koninklijke Prins, anderzijds,

Geleid door de wens, de winning van steenkolen in de aan beide zijden van de Nederlands-Belgische grens langs de Maas gelegen steenkolenmijnen te vergemakkelijken en daardoor het verlies van ontginbare steenkolen tot een minimum te beperken, hebben besloten te dien einde een verdrag te sluiten en hebben tot Hunne Gevolmachtigden benoemd te weten:

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:

Zijne Excellentie Baron B. Ph. van Harinxma thoe Slooten, Buitengewoon en Gevolmachtigd Ambassadeur der Nederlanden te Brussel,

Zijne Koninklijke Hoogheid de Koninklijke Prins:

De Heer Paul van Zeeland, Minister van Buitenlandse Zaken,

Die, na elkander hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten te hebben overgelegd, zijn overeengekomen als volgt:

Artikel 1

  • 1 Ten behoeve van de steenkolenmijnen van de „Société Anonyme des Charbonnages de Limbourg-Meuse” in België en van de Staatsmijn Maurits in Nederland, welke zich onder de Maas tussen de Punten 64a en 152 volgens de bij dit verdrag gevoegde kaart (bijlage) uitstrekken tot de Rijksgrens ter plaatse, wordt, onafhankelijk van genoemde Rijksgrens, voor het ondergronds bedrijf een ontginningsgrens overeengekomen. Zij is op de kaart door een gebroken rode lijn aangeduid.

  • 2 De coördinaten van de knikpunten in deze lijn zijn in de bijlage aangegeven zowel in het stelsel van het Belgische Rijksdriehoeksnet als in dat van het Nederlandse Rijksdriehoeksnet.

Artikel 2

  • 1 Ter begrenzing van het gebied, waarbinnen slechts in gemeen overleg werken mogen worden uitgevoerd, als bedoeld in artikel 12 van het verdrag van 12 Mei 1863, zullen in afwijking van de in dat artikel vastgestelde lijnen op 150 el afstand uit de thalweg voor het riviervak, dat zich uitstrekt van km.raai 30 tot km.raai 50, door de Waterstaatsdiensten van beide Staten binnen één jaar na dagtekening dezes door metingen twee lijnen worden vastgesteld op een onderlinge afstand van 300 m, zodanig, dat deze lijnen zich ten minste 20 m uit de holle oevers en ten minste 90 m uit de bolle oevers van het ten tijde der metingen bestaande zomerbed bevinden en overigens een verloop hebben als door beide Waterstaatsdiensten voor de waterafvoer doelmatig wordt geoordeeld in verband met de hoogte der gronden en de aanwezigheid van bebouwingen.

  • 2 Met uitbreiding van het bepaalde in artikel 11 van het verdrag van 8 Augustus 1843 zal, wanneer de thalweg te enigertijd een van de in het eerste lid bedoelde lijnen dichter dan 30 m zou naderen, de Staat, aan wie de betrokken oever toebehoort, het gezag tot die afstand van 30 m behouden en daarbinnen de werken mogen uitvoeren, welke hij nodig oordeelt om de thalweg tot die afstand van 30 m te doen terugkeren. Wanneer de thalweg zich tot buiten genoemde lijnen zou verplaatsen en de betrokken oeverstaat niet binnen een tijdsverloop van vier jaren er in zou slagen de thalweg daarbinnen te doen terugkeren, worden deze lijnen binnen zes maanden herzien zodanig, dat de afstand uit de thalweg wederom ten minste 30 m bedraagt.

  • 3 Om te voorkomen, dat in het Maasdal ten gevolge van de ontginning waterstaatkundige toestanden ontstaan, welke naar het gemeenschappelijk oordeel van de Waterstaatsdiensten van beide Staten ontoelaatbaar zijn, zullen in gemeen overleg tussen de mijndirecties en de diensten van Toezicht op de Mijnen van beide Staten maatregelen met betrekking tot de ontginning worden vastgesteld en zullen bovengronds de door de Waterstaatsdiensten van beide Staten in gemeen overleg nodig geoordeelde werken binnen de in het eerste lid bedoelde lijnen worden uitgevoerd.

  • 4 De kosten van de in het vorig lid bedoelde bovengrondse werken zullen door de beide mijnen gezamenlijk ieder voor de helft worden gedragen. De kosten echter van de in het tweede lid bedoelde werken en de kosten van mijnschadevergoeding aan particuliere eigendommen en van onteigening binnen de in het eerste lid bedoelde lijnen worden door iedere mijn gedragen voor het gebied van de Staat, waarin zij is gelegen.

Artikel 3

  • 1 De ontginningsgrens vervangt de ter plaatse tot dusver bestaande begrenzing der beide mijnvelden. De door de ontginningsgrens afgescheiden gedeelten worden met het aan dezelfde zijde der ontginningsgrens liggende mijnveld verenigd.

  • 2 De rechtstoestand der afgescheiden gedeelten wordt bepaald door die van het mijnveld, waarmede zij verenigd worden, in zoverre in dit verdrag niet anders is bepaald.

  • 3 Door de vereniging gaan alle bestaande rechten op de afgescheiden gedeelten teniet. Alle rechten, verbonden aan het mijnveld, waarmede het gedeelte verenigd wordt, strekken zich ook uit over dit gedeelte.

  • 4 Aanspraak op een schadevergoeding kan niet gemaakt worden.

  • 5 Het Toezicht op de Mijnen van beide Staten doet gezamenlijk nieuwe mijnplannen maken, welke gehecht worden aan de bestaande akten. Voor zover grondboeken bestaan, zal inschrijving daarin geschieden op verzoek van het Toezicht op de Mijnen.

Artikel 4

  • 1 In de mijnen moet aan iedere zijde van de nieuwe ontginningsgrens een tien meter dikke grensmuur, rechthoekig op die grens gemeten, onontgonnen blijven

  • 2 Doorbreken, versmallen of wegnemen van deze grensmuur is slechts met toestemming van het Toezicht op de Mijnen van beide Staten toegelaten.

  • 3 De bestaande grensmuren mogen worden afgebroken in zoverre zij niet met de in het eerste lid voorgeschreven grensmuur samenvallen.

Artikel 5

Voor de tussen de Rijksgrens en de ontginningsgrens liggende gedeelten geldt het navolgende:

  • a. Ten aanzien van het politietoezicht in het ondergronds mijnbedrijf zijn de wetten, verordeningen en andere bepalingen van die Staat van toepassing, in wiens gebied de kolen aan de oppervlakte worden gebracht.

  • b. Eveneens is het Toezicht op de Mijnen van die Staat bevoegd tot het uitoefenen van toezicht op de ondergrondse werken.

  • c. De rechtstoestand van de ondergrondse mijnarbeiders en beambten wordt beheerst door de wetten, verordeningen en andere bebepalingen, bedoeld onder a, van dit artikel.

  • d. Handelingen en nalatigheden in de ondergrondse werken, ook die van straf- en burgerrechtelijke aard, worden geacht te hebben plaats gehad in die Staat, waarin de kolen aan de oppervlakte worden gebracht.

  • e. De rechtsgevolgen, welke uit de verhouding van de eigendom van de mijn tot de eigendom van de grond en tot de hierop rustende zakelijke rechten voortvloeien, in het bijzonder de aanspraken wegens mijnschade, worden beoordeeld naar de wetten van de Staat, waarin het perceel is gelegen. Voor deze rechtsgevolgen zal uitsluitend aansprakelijk zijn de mijn, welke behoort tot de Staat, waarin het beschadigde perceel is gelegen, ongeacht door welke mijn in werkelijkheid de schade veroorzaakt is of zou kunnen zijn. In beide Staten blijven onverlet de bedingen en voorwaarden ten voordele van de eigenaars van de bovengrondse percelen, aan de concessiehouder bij de akte van concessie opgelegd.

  • f. Met betrekking tot in- en uitvoerrechten en tot in- en uitvoerverboden of -beperkingen worden de kolen geacht te zijn gewonnen in de Staat, waarin zij aan de oppervlakte worden gebracht. Overigens wordt zowel van de kolen als van de onderneming belasting geheven volgens de wetten en ten behoeve van de Staat, waarin de schacht voor het kolenvervoer ligt.

  • g. Voor bovengrondse werken is de toestemming vereist van de Staat, waarin zij zullen worden aangelegd.

Artikel 6

  • 1 Jaarlijks zullen uiterlijk 1 April via het Toezicht op de Mijnen van beide Staten tot op 1 Januari bijgewerkte mijnplannen worden uitgewisseld. Deze mijnplannen zullen de stand der ontginnings- en voorbereidingswerken bevatten, gelegen binnen een afstand van 500 meter van de ontginningsgrens.

  • 2 Te allen tijde is het Toezicht op de Mijnen der beide Staten bevoegd inzage te nemen van de stand der ontginningswerkzaamheden tot op bovengenoemde afstand en van deze stand kopieën te maken.

Artikel 7

  • 1 Dit verdrag zal bekrachtigd worden. De uitwisseling der bekrachtigingsoorkonden zal zo spoedig mogelijk te 's-Gravenhage plaats vinden.

  • 2 Het verdrag zal in werking treden op de dag van de uitwisseling van de bekrachtigingsoorkonden.

Ter oorkonde waarvan de bovengenoemde Gevolmachtigden dit verdrag hebben ondertekend en van hun zegel hebben voorzien.

Gedaan te Brussel, de 23ste October 1950, in tweevoud, in de Nederlandse en in de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor Nederland

Pour les Pays-Bas:

(L.S.) VAN HARINXMA THOE SLOOTEN.

Naar boven