Dit memorandum bevat zekere interpretaties van de bepalingen van de Overeenkomst van
28 Mei 1947 betreffende de regeling der wederzijdse vorderingen en schulden uit hoofde
van de uitvoering der Leen- en Pachtovereenkomst, de uitvoering der overeenkomst tot
wederkerige hulpverlening, de verkoop van overtollige legergoederen en de uitvoering
van het militaire hulpprogramma voor de civiele bevolking, waarbij de Nederlandse
Regering accoord gaat de verschillende vorderingen inzake voorvallen, in verband met
de vaart ter zee tegen de Regering van de Verenigde Staten, die het gevolg waren van
de daadwerkelijke uitvoering van de Overeenkomst en van bepaalde maatregelen, die
getroffen waren om de uitvoering daarvan te vergemakkelijken, over te nemen; zowel
als de behandeling en de afwikkeling daarvan. Het volgende is daarbij overeengekomen:
-
1. Alle vorderingen ten laste van de Regering van de Verenigde Staten, inzake welke de
Nederlandse Regering krachtens de Overeenkomst van 28 Mei 1947 verplicht is het verweer
te voeren of welke zij verplicht is te voldoen, met inbegrip van die vorderingen,
die thans het voorwerp zijn van een rechtsgeding in gerechtshoven van de Verenigde
Staten, zullen behandeld worden en het verweer te dezer zake zal gevoerd worden door
ambtenaren of advocaten van de Nederlandse Regering, met uitzondering van de vorderingen,
welke voortspruiten uit de aanvaring tussen het s.s. „Afrikander” en het s.s. „Palembang”
op 11 Januari 1942.
-
2. De Regering van de Verenigde Staten zal haar feitelijke vorderingen ten laste van
Nederlandse onderdanen, voortspruitende uit voorvallen in verband met de vaart ter
zee of voorvallen, welke een vordering veroorzaakten ten laste van de Regering van
de Verenigde Staten verwezen naar en overgenomen door de Nederlandse Regering ingevolge de Overeenkomst van 28 Mei 1947, verwijzen naar
de Nederlandse Regering ter fine van vervolging, inning of afwikkeling, met uitzondering
van de vordering van de Regering van de Verenigde Staten, voortspruitende uit de aanvaring
tussen de „Afrikander” en de „Palembang”, zoals boven vermeld.
-
3. De Nederlandse Regering kan met uitzondering van het geval „Afrikander”—„Palembang”,
vorderingen ten laste van de Regering van de Verenigde Staten, behandeld ingevolge
deze overeenkomst, regelen, voldoen of afwikkelen door het doen van een betaling aan
het hierbij betrokken particulier belang ten bedrage van de netto uiteindelijke aansprakelijkheid
van de Regering van de Verenigde Staten terzake, zoals vastgelegd bij vonnis, besluit
of overeenkomst, en kan de feitelijke vorderingen van de Regering van de Verenigde
Staten, welke voortspruiten uit dezelfde voorvallen, welke de oorzaak waren van aansprakelijkheden
van de Regering van de Verenigde Staten ter compensatie aanwenden zonder hiervan rekening
en verantwoording af te leggen tegenover de Regering van de Verenigde Staten.
-
4. Uit hoofde van de hierboven vermelde concessie verleend door de Regering van de Verenigde
Staten met betrekking tot het gebruik van andere feitelijke vorderingen als compensatie
tegenover hare aansprakelijkheden overgenomen door de Nederlandse Regering, zullen
de vorderingen voortspruitende uit de aanvaring tussen de „Afrikander” en de „Palembang”,
welke thans het voorwerp zijn van een rechtsgeding aanhangig bij het „United States
District Court for the Southern District of New York” in het bijzonder behandeld worden
krachtens de overeenstemming als hieronder vermeld:
-
(a) De Regering van de Verenigde Staten, vertegenwoordigd door de betreffende Procureur
van de Verenigde Staten, zal de behandeling van het rechtsgeding voortzetten, hetwelk
uit die aanvaring voortspruit en het verweer voeren inzake de vorderingen tegen haar
ingesteld voor de schade, geleden door de „Palembang” en haar lading en welke zijn
vorderingen, overgenomen door de Nederlandse Regering krachtens de Overeenkomst van
28 Mei 1947.
-
(b) De Regering van de Verenigde Staten zal eveneens door haar Procureur haar vorderingen
vervolgen, ontstaan door de aanvaring, met inbegrip van haar rechten tot schadeloosstelling
met betrekking tot aansprakelijkheid van de „Palembang” en van hen, die bij haar belang
hebben, alsmede van het s.s. „Davila”, een schip, waarvan beweerd wordt dat het de
navigatie van de „Palembang” bemoeilijkt heeft op een wijze, welke de aanvaring bevorderde,
en van hen, die bij haar belang hebben.
-
(c) De Nederlandse Regering gaat ermede accoord, dat enig bedrag, waarop de partij van
de „Palembang” aanspraak kan doen gelden als vergoeding of compensatie voor vorderingen
van de Regering van de Verenigde Staten als een gevolg van een vonnis van de rechtbank
in dit rechtsgeding, of, met instemming van de Nederlandse Regering, van een regeling
van het rechtsgeding, voor haar rekening zal zijn en dat zij enige zodanige vordering
verhaalbaar op de Regering van de Verenigde Staten zal afwikkelen of de Regering van
de Verenigde Staten het bedrag zal vergoeden van enige zodanige vorderingen als compensatie
tegenover de vordering van de Regering van de Verenigde Staten te dezer zake of beide.
-
(d) Bij wijze van verduidelijking diene, dat deze overeenkomst als volgt zal worden toegepast
op de verschillende mogelijke resultaten van het rechtsgeding:
-
(1) Voor het geval dat de „Afrikander” alleen aansprakelijk gesteld wordt zal de Nederlandse
Regering aan het vonnis gevolg geven, hetwelk verkregen werd door de eigenaars van
de „Palembang” tegen de Regering van de Verenigde Staten.
-
(2) Voor het geval de „Afrikander” en de „Palembang” beide aansprakelijk gesteld worden
en de „Davila” ontheven wordt van enige aansprakelijkheid, zal de Nederlandse Regering
de helft van de schade betalen van de „Palembang”, waarop de eigenaars dan aanspraak
zouden kunnen doen gelden, teneinde de vordering van de Regering van de Verenigde
Staten te vergoeden of te compenseren.
-
(3) Voor het geval de „Afrikander”, de „Palembang” en de „Davila” alle aansprakelijk gesteld
worden, zal de Nederlandse Regering een derde betalen van de schade van de „Palembang”,
hetwelk hen die belang bij haar hebben kunnen ontvangen als vergoeding of compensatie
van de vordering van de Regering van de Verenigde Staten.
-
(4) Voor het geval de „Afrikander” ontheven wordt van enige aansprakelijkheid, zal er
geen vordering bestaan tegen de Regering van de Verenigde Staten, welke de Nederlandse
Regering zal moeten voldoen.
De Regering van de Verenigde Staten gaat ermede accoord de Nederlandse Regering zodanige
kwijtingen te verstrekken met betrekking tot haar feitelijke vorderingen voor andere
gevallen dan die welke voortspruiten uit de aanvaring tussen de „Afrikander” en de
„Palembang”, als in alle redelijkheid door de Nederlandse Regering benodigd kunnen
worden, teneinde haar in staat te stellen de netto uiteindelijke aansprakelijkheid
van de Regering van de Verenigde Staten terzake te regelen of af te wikkelen.
Bijgesloten is een lijst van vorderingen, waarover in de Verenigde Staten van Amerika
een proces aanhangig is en welke in overeenstemming met dit memorandum behandeld moeten
worden. Deze lijst bevat alle zodanige hangende vorderingen tegen de Regering van
de Verenigde Staten, welke door de Nederlandse Regering zullen worden overgenomen
krachtens de „Overeenkomst inzake de regeling van oorlogs-vorderingen van 28 Mei 1947”,
welke thans bekend zijn bij de onderscheiden Regeringen. Echter het bijvoegen van
deze lijst sluit niet uit de behandeling ingevolge dit memorandum van andere vorderingen,
waarop die overeenkomst van toepassing is en welke nadien ontdekt of behandeld worden.
Zodanige andere vorderingen kunnen alsnog onder de vorderingen begrepen worden, waarop
dit memorandum van toepassing is, zonder dat de noodzaak bestaat te dien einde een
formele aanvullende overeenkomst af te sluiten.
-
(1) „Afrikander”—„Palembang”—„Davila”
Aanvaring 11 Januari 1942.
De „Afrikander”, Amerikaans eigendom en voor Amerikaanse rekening geëxploiteerd, onderging
schade, welke gesteld werd op $600 000, maar waarschijnlijk niet bewijsbaar is voor
meer dan $ 500 000. De „Palembang” werd geëxploiteerd door een particulier Nederlands
onderdaan en leed schade, welke gesteld werd op $ 200 000. Aanspraak wordt gemaakt,
dat een schip, de „Davila”, zijnde particulier eigendom, de navigatie van de „Palembang”
bemoeilijkte en in zekere mate bijdroeg tot de aanvaring. Zij is partij bij de procedure,
ofschoon zij geen schade leed.
Krachtens het memorandum zal dit rechtgeding voortgezet worden en de Nederlandse Regering
gaat ermede accoord enig bedrag te betalen hetwelk de eigenaren van de „Palembang”
als vergoeding toegewezen mochten krijgen tegen de Verenigde Saten of hetwelk zij
gerechtigd zijn als compensatie aan te wenden voor de vordering van de „Afrikander”,
voor het geval de uitspraak beider aansprakelijkheid uitwijst.
-
(2) „Antietam”—„Julietta”
Aanvaring 14 April 1944.
De „Antietam” was Amerikaans eigendom en werd voor Amerikaanse rekening geëxploiteerd;
zij leed schade, welke geschat werd op $200. De „Julietta” was het eigendom van een
Nederlands onderdaan en gevorderd door de Nederlandse Regering, zij leed schade, welke
geschat werd op $ 7000.
-
(3) „Felix Grundy”
Schade aan houten bolders 23 Maart 1946.
Dit was een vordering voor schade aan Nederlandse kade-etablissementen, welke overgenomen
zijn door de Nederlandse Regering. Krachtens het memorandum zal de Nederlandse Regering
enige aansprakelijkheid van de Verenigde Staten afwikkelen.
-
(4) „Herbert L. Pratt”—„Marsella”
Aanvaring op 20 December 1945.
De „Pratt” was Amerikaans eigendom en werd voor Amerikaanse rekening geëxploiteerd.
De „Marsella” was gevorderd en gecharterd door de Nederlandse Regering, maar in het
Charter was voorzien, dat zij uiteindelijk geëxploiteerd zou worden voor rekening
van een particuliere Nederlandse onderneming te Curaçao. De „Pratt” leed geen schade,
de schade van de „Marsella” werd gesteld op $ 1 100.
Krachtens dit memorandum zal de Nederlandse Regering deze zaak afwikkelen buiten het
grondgebied van de Verenigde Staten door voldoening, rechtsgeding of arbitrage en
zal enige verplichting van de Verenigde Staten terzake voldoen.
-
(5) „Hydra”—„Elissa”
Aanvaring.
Deze aanvaring vond plaats in Nederlandse wateren en John Mason heeft regelingen getroffen,
teneinde dit geval over te dragen aan de Nederlandse Regering voor rechtstreekse behandeling.
Wij beschikken over geen andere gegevens dan dat de Nederlandse Regering heeft medegedeeld,
dat zij de vordering accepteert als een aanhangige vordering krachtens de Overeenkomst
van 28 Mei 1947 en dat zij krachtens het memorandum enige netto aansprakelijkheid
van de Verenigde Staten terzake zal voldoen.
-
(6) „Steens Mountain”
Berging door een sleepboot van de firma L. Smit & Co. 20 Juni 1946.
De „Steens Mountain”, geëxploiteerd door en het eigendom van de Regering, is een haven
binnengesleept na averij op de Noordzee. De vorderingen inzake de berging zijn in
afwachting van arbitrage te Londen.
Krachtens het memorandum zal de Nederlandse Regering deze vordering afwikkelen, hetzij
door regeling of voldoening van een uitspraak van arbiters.
-
(7) „Tiberius”—„Amiens”
Aanvaring 19 Mei 1946.
De „Amiens”, eigendom van de Regering van de Verenigde Staten en voor hare rekening
geëxploiteerd, leed schade, welke geschat werd op $ 30 000. De „Tiberius” was het
eigendom van de Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij en leed schade, welke
werd gesteld op een bedrag van $ 175 000.
Vorderingen door de lading voor rekening van niet-Nederlandse onderdanen en bewijsbaar
geacht tot een bedrag van ongeveer $ 30 000 zijn hierbij betrokken, alsmede toegewezen
vorderingen voor persoonlijke bezittingen van Nederlandse zeelieden ten bedrage van
£ 3000.
Krachtens het memorandum zal de Nederlandse Regering de netto aansprakelijkheid van
de Verenigde Staten overnemen ten opzichte van de Koninklijke Nederlandse Stoomboot
Maatschappij na compensatie van de vordering van de Verenigde Staten voor schade aan
de „Amiens”, en de Verenigde Staten zal de vorderingen van de lading door de niet-Nederlandse
onderdanen tegen haar behandelen en zal zodanige bijdrage van de Nederlandse Reederij
ontvangen als door haar verkregen kan worden. In zover de „both-to-blame collision
clause” van toepassing is, bestaat er de mogelijkheid, dat slechts het aandeel in
de schade aan lading, waarvoor de Verenigde Staten verantwoordelijk zijn, opgelegd
kan worden. De aanvaring wordt geacht het gevolg te zijn van een wederzijdse fout
in de navigatie.
-
(8) „Yamhill”—-„Justina”
Aanvaring 24 September 1944.
De „Yamhill”, Amerikaans eigendom en voor Amerikaanse rekening geëxploiteerd, leed
daadwerkelijke schade voor een bedrag van iets meer dan $ 92 000, terwijl vorderingen
veroorzaakt door oponthoud het bewijsbaar bedrag zouden kunnen verhogen tot ongeveer
$ 125 000.
De „Justina” was het eigendom van en werd geëxploiteerd door de N.V. Curaçaose Scheepvaart
Maatschappij en was een totaal verlies.
Haar waarde werd gevorderd als zijnde $ 650 000, verwacht wordt echter, dat in geval
van een rechtsgeding en het aanvoeren van bewijslast, haar waarde bij schatting op
ongeveer $ 350 000—400 000 of lager gesteld zal worden.
Krachtens het memorandum zal de Nederlandse Regering deze vordering afwikkelen door
het doen van een zekere betaling ter voldoening van het netto-saldo van de aansprakelijkheid
van de Verenigde Staten terzake.