Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden en Zijne Majesteit de Koning van Zweden,
Bezield door de wens, zoveel mogelijk dubbele belasting te vermijden en regels voor
wederzijdse administratieve hulp vast te stellen met betrekking tot rechten terzake
van nalatenschappen,
Hebben besloten te dien einde een Verdrag te sluiten,
En hebben tot Hun gevolmachtigden benoemd, te weten:
Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden
De Heer W. A. A. M. Daniels, Hoogstderzelver buitengewoon Gezant en gevolmachtigd
Minister te Stockholm,
Zijne Majesteit de Koning van Zweden
Zijn Minister van Buitenlandse Zaken
Zijne Excellentie Östen Undén,
Die, na elkander hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten te hebben overgelegd,
zijn overeengekomen als volgt:
-
§ 2 Dit Verdrag zal ook van toepassing zijn op alle andere rechten terzake van overlijden,
geheven in Zweden of Nederland, na de tekening van dit Verdrag, wegens overgang van
vermogen door overlijden, onverschillig of zulke rechten worden geheven over de gehele
nalatenschap dan wel over het deel, dat aan iedere erfgenaam of legataris opkomt.
-
§ 3 Dit Verdrag heeft betrekking op rechten terzake van overlijden, van toepassing op
de nalatenschap van overledenen, die bij hun overlijden Zweedse onderdanen waren,
of wel Nederlanders of Nederlandse onderdanen, die in Nederland hun woonplaats hadden.
Onroerende zaken (daaronder begrepen hun toebehoren en roerende zaken, welke er voorts
toe behoren) zullen slechts aan recht onderworpen zijn in de Verdragsluitende Staat,
in welke zulke zaken zijn gelegen.
-
§ 2 De uitdrukking: „vaste inrichting” betekent een directie, filiaal, fabriek, kantoor,
werkplaats, verkooplokaal of andere vaste bedrijfsinrichting, een mijn of andere plaats
van natuurlijke hulpbronnen in exploitatie. Zij omvat ook een plaats waar ingevolge
een overeenkomst een bouwwerk wordt uitgevoerd gedurende een tijdvak van tenminste
een jaar, maar zij omvat niet een vertegenwoordiging, tenzij de vertegenwoordiger
een algemene machtiging heeft om te onderhandelen en overeenkomsten af te sluiten
namens de onderneming en deze dit recht gewoonlijk uitoefent, dan wel een goederenvoorraad
heeft, waaruit hij regelmatig bestellingen uitvoert namens de onderneming.
In dit verband zal:
-
1) een natuurlijk persoon, die zijn woonplaats heeft in een van de Verdragsluitende Staten
niet geacht worden een vaste inrichting te hebben in de andere Verdragsluitende Staat
enkel op grond van het feit, dat hij in die andere Verdragsluitende Staat bedrijfshandelingen
verricht door middel van een bona fide makelaar of commissionnair, handelende in de normale uitoefening van zijn bedrijf
als zodanig;
-
2) het feit, dat een natuurlijk persoon, die zijn woonplaats heeft in een van de Verdragsluitende
Staten in de andere Verdragsluitende Staat een vaste bedrijfsinrichting aanhoudt uitsluitend
voor het aankopen van waren of andere koopmansgoederen op zich zelf die vaste inrichting
niet stempelen tot een vaste inrichting van die natuurlijke persoon.
-
§ 1 Vermogensbestanddelen, waarover in de artikelen 2 en 3 van dit Verdrag niet gesproken
wordt, zullen slechts aan recht zijn onderworpen in de Verdragsluitende Staat, waar
de overledene ten tijde van zijn overlijden zijn woonplaats had.
-
§ 2 De woonplaats van een persoon, ten tijde van zijn overlijden, is de plaats, waar hij
toen zijn duurzaam verblijf had met de duidelijke bedoeling het te behouden. Indien
de overledene, ten tijde van zijn overlijden, niet een zodanige woonplaats had in
een van de Verdragsluitende Staten, zal hij beschouwd worden zijn woonplaats gehad
te hebben in de Staat van welke hij een onderdaan was of, indien hij een onderdaan
van beide Verdragsluitende Staten was, in die van deze Staten in welke het middelpunt
van zijn persoonlijke en economische belangen was gelegen.
-
§ 1 Een schuld, betrekking hebbende op of verzekerd door zaken, waarop artikel 2 of 3
van dit Verdrag van toepassing is, zal in de Staat, welke het recht heeft deze zaken
te belasten, in mindering worden gebracht op de waarde van de bedoelde zaken of op
de waarde van andere zaken, welke dezelfde Staat gerechtigd is te belasten. Iedere
andere schuld zal in mindering worden gebracht op de waarde van zaken, welke overeenkomstig
dit Verdrag worden belast in die Staat waar de overledene ten tijde van zijn overlijden
zijn woonplaats had.
-
§ 2 Indien een schuld, welke overeenkomstig het eerste lid van dit artikel in een van
de Verdragsluitende Staten in mindering zal worden gebracht, de totale waarde van
de zaken, welke die Staat gerechtigd is te belasten te boven gaat, zal het bedrag
van het verschil in mindering worden gebracht op de waarde van die zaken, welke de
andere Staat gerechtigd is te belasten.
Dit Verdrag zal niet aantasten enig recht op belastingvrijstelling, dat krachtens
de algemene regels van internationaal recht verleend is, of hierna verleend mocht
worden aan diplomatieke of consulaire ambtenaren. Indien, tengevolge van zodanige
belastingvrijstelling, bezittingen niet aan recht zijn onderworpen in de Verdragsluitende
Staat, waarbij zodanige ambtenaren zijn geaccrediteerd, zal de Verdragsluitende Staat,
welke hen accrediteert, gerechtigd zijn recht te heffen.
Rechten, in een van de Verdragsluitende Staten geheven over de gehele nalatenschap
van een overledene of over het deel dat aan iedere erfgenaam of legataris opkomt,
zomede enige daarmede verband houdende verplichting, zullen voor zoveel het een onderdaan
(natuurlijk persoon of lichaam) van de andere Verdragsluitende Staat betreft, niet
anders, hoger of drukkender zijn dan de rechten of daarmede verband houdende verplichtingen,
waaraan de onderdanen van de eerstbedoelde Staat zijn of mochten worden onderworpen.
-
§ 1 Indien het recht tot het belasten van de nalatenschap van een persoon, die ten tijde
van zijn overlijden zijn woonplaats in Zweden had, is verdeeld tussen de Verdragsluitende
Staten, mag het recht, geheven in Zweden niet het verschil te boven gaan tussen enerzijds,
het recht dat zou zijn geheven, indien de gehele nalatenschap in Zweden was belast
geweest, en, anderzijds, het recht, dat zou zijn geheven indien slechts dat deel van
de nalatenschap in Zweden belast zou zijn geweest, dat Nederland gerechtigd is te
belasten.
-
§ 2 Ongeacht enige andere bepaling van dit Verdrag, is Nederland bevoegd bij het heffen
van zijn recht over de nalatenschap van een persoon, die ten tijde van zijn overlijden
zijn woonplaats in Nederland had, in de grondslag waarnaar dit recht wordt geheven,
de gehele nalatenschap te begrijpen, maar zal Nederland een vermindering van zijn
recht toestaan, gelijk aan het laagste van de volgende bedragen
-
(a) het bedrag van het recht, in Zweden geheven met betrekking tot zaken, welke volgens
de bepalingen van dit Verdrag aan Zweeds recht zijn onderworpen;
-
(b) een zodanig deel van het Nederlandse recht, als het deel van het netto bedrag van
de zaken, welke aan Zweeds recht zijn onderworpen, staat tot het netto bedrag van
de gehele nalatenschap van de overledene.
De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zullen zodanige inlichtingen
(zijnde inlichtingen, welke de belastingautoriteiten geordend voorhanden hebben) uitwisselen
als nodig is om aan de bepalingen van dit Verdrag uitvoering te geven of om fraude
te voorkomen of om uitvoering te geven aan wettelijke voorzieningen tegen wetsontduiking
met betrekking tot de rechten, welke het onderwerp van dit Verdrag vormen. Elke aldus
uitgewisselde inlichting zal als geheim worden behandeld en zal niet ter kennis worden
gebracht van andere personen, dan die, belast met de aanslagregeling en de inning
van de rechten, welke het onderwerp van dit Verdrag uitmaken. Generlei inlichting
als hiervoor is bedoeld, welke een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim
of een handwerks- of handelswerkwijze zou onthullen, zal worden uitgewisseld.
-
§ 1 De Verdragsluitende Staten nemen op zich elkander hulp en bijstand te verlenen bij
de inning van de rechten, welke het onderwerp van dit Verdrag vormen, met inbegrip
van interest, van kosten, van verhogingen van recht en van boeten van niet-strafrechtelijke
aard.
-
§ 2 Ingeval van verzoeken tot invordering van rechten, zullen belastingvorderingen van
een van de Verdragsluitende Staten, welke in die Staat kunnen worden ingevorderd door
de andere Verdragsluitende Staat ter invordering worden aanvaard en in die Staat worden
geïnd, overeenkomstig de wetten welke van toepassing zijn voor de invordering en inning
van zijn eigen rechten. Zodanige vorderingen zullen in de laatstbedoelde Staat niet
bevoorrecht zijn. De aangezochte Staat zal niet gehouden zijn over te gaan tot maatregelen
van executie, waarvoor de wet van de verzoekende Staat geen voorziening inhoudt.
-
§ 3 Elk verzoek zal vergezeld gaan van bescheiden, waaruit blijkt, dat volgens de wetten
van de verzoekende Staat de rechten in die Staat ingevorderd kunnen worden zoals bepaald
is in het tweede lid van dit artikel.
-
§ 4 De hulp, bedoeld in dit artikel, zal slechts worden verleend ten aanzien van onderdanen,
inwoners van of lichamen van de verzoekende Staat.
-
§ 2 De Staat, aan welke een verzoek om inlichtingen of bijstand is gedaan, zal zo spoedig
mogelijk aan het gedane verzoek gevolg geven. Nochtans kan de bedoelde Staat weigeren
aan een dergelijk verzoek te voldoen om redenen van openbaar beleid. In een dergelijk
geval zal deze Staat de verzoekende Staat zo spoedig mogelijk inlichten.
-
§ 1 De bevoegde autoriteiten van elk van de Verdragsluitende Staten kunnen in overeenstemming
met het gebruik van die Staat, voorschriften vaststellen, nodig om de bepalingen van
dit Verdrag uit te voeren.
-
§ 2 Ten aanzien van de bepalingen van dit Verdrag met betrekking tot de uitwisseling van
inlichtingen of de wederkerige hulp bij de inning van de rechten, kunnen de bevoegde
autoriteiten in gemeenschappelijk overleg regelen vaststellen betreffende de te volgen
gedragslijn, de formulieren voor aanvragen en voor antwoorden daarop, de herleiding
van de munt, de beschikking over de geïnde bedragen, de minima van de voor invordering
in aanmerking komende bedragen en daarmede verband houdende zaken.
In geval het optreden van de belastingautoriteiten van de Verdragsluitende Staten
heeft geleid of zal leiden tot dubbele belastingheffing in strijd met de bepalingen
van dit Verdrag, zal de persoon, aldus getroffen door dubbele belasting, het recht
hebben, een klacht in te dienen bij de Staat waar de overledene zijn woonplaats had
ten tijde van zijn overlijden. Als regel dient deze klacht te worden ingediend binnen
twee jaar na het einde van het kalenderjaar, waarin de persoon zich bewust is geworden
van de dubbele belasting. Indien de klacht gegrond wordt geacht, zal de bevoegde autoriteit
van die Staat er naar streven met de bevoegde autoriteit van de andere Staat tot overeenstemming
te komen om de bedoelde dubbele belasting te vermijden.
In geval enige moeilijkheid of twijfel rijst met betrekking tot de uitlegging of de
toepassing van dit Verdrag, zullen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende
Staten zich met elkander in verbinding stellen, teneinde de aangelegenheid in onderling
overleg te regelen.
De uitdrukking: „bevoegde autoriteit” betekent, voor zoveel betreft Zweden, de Minister
van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger, en voor zoveel betreft Nederland,
de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger.
-
§ 1 Dit Verdrag kan, ongewijzigd of met overeengekomen wijzigingen, worden uitgebreid
tot een van de Nederlandse Overzeese Rijksdelen, indien dit gebied rechten heft van
in wezen gelijksoortige aard met de rechten, genoemd in artikel 1 van dit Verdrag.
Over zodanige uitbreiding zullen beide Staten zich verstaan door een notawisseling;
in deze nota's zullen zij vastleggen de datum van het in werking treden van de uitbreiding,
de wijzigingen en de voorwaarden (daaronder begrepen die, welke betrekking hebben
op de opzegging), waaronder het Verdrag van toepassing zal zijn.
-
§ 2 Tenzij door beide Verdragsluitende Staten uitdrukkelijk anders is overeengekomen,
zal de beëindiging met betrekking tot Zweden of Nederland van dit Verdrag krachtens
artikel 18 een einde maken aan de toepassing van dit Verdrag met betrekking tot elk
gebied, waartoe dit Verdrag krachtens dit artikel is uitgebreid.
Dit Verdrag zal voor onbepaalde tijd van kracht blijven, maar elk van de Verdragsluitende
Staten kan, op of voor de 30ste Juni van elk kalenderjaar niet vroeger dan het jaar
1956, aan de andere Verdragsluitende Staat langs diplomatieke weg een schriftelijke
kennisgeving van beëindiging doen toekomen, en in zulk geval zal dit Verdrag ophouden
van kracht te zijn aan het einde van dat kalenderjaar, maar het zal van toepassing
zijn in alle gevallen, waarin het overlijden van de erflater heeft plaats gevonden
voor het einde van het kalenderjaar.