Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland [...] of van grensaflosstations aan de Nederlands-Duitse grens, 's-Gravenhage, 30-05-1958

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-06-1976 t/m heden

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland nopens de samenvoeging van de grenscontrole en de instelling van gemeenschappelijke spoorwegstations of van grensaflosstations aan de Nederlands-Duitse grens

Authentiek : NL

OVEREENKOMST tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland nopens de samenvoeging van de grenscontrole en de instelling van gemeenschappelijke spoorwegstations of van grensaflosstations aan de Nederlands-Duitse grens

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden en de President van de Bondsrepubliek Duitsland,

geleid door de wens de overschrijding van de gemeenschappelijke grens per spoor en langs land- en waterwegen te bespoedigen,

hebben besloten een overeenkomst te sluiten en hebben te dien einde als hun gevolmachtigden benoemd:

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:

Zijne Excellentie mr. J. M. A. H. Luns, Minister van Buitenlandse Zaken,

de President van de Bondsrepubliek Duitsland:

Zijne Excellentie dr. H. Mühlenfeld, Ambassadeur te 's-Gravenhage,

die na uitwisseling van hun volmachten, welke in goede en behoorlijke vorm werden bevonden, het volgende zijn overeengekomen:

HOOFDSTUK I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 De beide landen zullen binnen het kader van deze Overeenkomst het overschrijden van de gemeenschappelijke grens in het spoorwegverkeer, wegverkeer en scheepvaartverkeer bespoedigen.

  • 2 Te dien einde kunnen in elk der beide landen:

    • a) nationale grenscontrolekantoren van beide landen worden samengevoegd,

    • b) in treinen of op schepen gedurende de reis op bepaalde trajecten door beide landen grenscontroles worden verricht,

    • c) gemeenschappelijke spoorwegstations of aflosstations worden ingesteld.

  • 3 Deze grenscontrolekantoren en deze spoorwegstations worden zoveel mogelijk in een gelijk aantal aan elke zijde van de grens gevestigd.

  • 4 De bevoegde Ministers zullen in onderling overleg aanwijzen, verplaatsen, wijzigen of opheffen:

    • a) de samengevoegde nationale grenscontrolekantoren, hun ambtsgebied daaronder begrepen,

    • b) de trajecten, waarop in treinen of op schepen gedurende de reis door de ambtenaren van beide landen de grenscontrole kan worden uitgeoefend,

    • c) de gemeenschappelijke spoorwegstations.

  • 5 De overeenkomstig het vierde lid getroffen regelingen worden door uitwisseling van diplomatieke nota's bevestigd en in werking gesteld.

Artikel 2

In deze Overeenkomst wordt verstaan onder de uitdrukking:

  • 1) „grenscontrole”: de uitvoering van alle wettelijke en administratieve bepalingen van beide landen, die toegepast kunnen worden bij de grensoverschrijding van personen en het binnenkomen en uitgaan van goederen en andere vermogensbestanddelen;

  • 2) „gebiedsland”: het land, op welks gebied de grenscontrole van het andere land geschiedt of op welks gebied zich de gemeenschappelijke spoorwegstations of grensaflosstations bevinden; „nabuurland”: het andere land;

  • 3) „gemeenschappelijk spoorwegstation”: een spoorwegstation, waar beide spoorwegdiensten de werkzaamheden, die nodig zijn in het grensoverschrijdende personen- en goederenverkeer, of een gedeelte daarvan, kunnen verrichten.

HOOFDSTUK II. Grenscontrole

Artikel 3

  • 1 De ambtenaren van het nabuurland zijn binnen het kader van deze Overeenkomst bevoegd op de overeenkomstig artikel 1 aangewezen kantoren en trajecten - hierna „zone” genoemd - de grenscontrole op dezelfde voet als in hun eigen land te verrichten.

  • 2 De zone kan omvatten:

    • a) in het spoorwegverkeer:

      • 1) een gedeelte van een station en zijn aanhorigheden,

      • 2) het baanvak tussen de grens en het grenscontrolekantoor,

      • 3) bij de grenscontrole tijdens de reis, de trein op het vorenbedoelde baanvak alsmede, indien daaraan behoefte bestaat, gedeelten van de stations, waar dat baanvak begint of eindigt;

    • b) in het wegverkeer:

      • 1) een gedeelte van de dienstgebouwen,

      • 2) gedeelten van de rijweg en de zijkanten daarvan, de bij de dienstgebouwen behorende platforms daaronder begrepen („Rampen”),

      • 3) opslagruimten,

      • 4) de weg tussen de grens en het grenscontrolekantoor;

    • c) in het scheepvaartverkeer:

      • 1) een gedeelte van de dienstgebouwen,

      • 2) gedeelten van de waterweg alsmede de kade- en haveninstallaties, aanlegplaatsen daaronder begrepen,

      • 3) opslagruimten,

      • 4) de waterweg tussen de grens en het grenscontrolekantoor,

      • 5) bij de grenscontrole op een schip gedurende de vaart, het schip alsmede het begeleidende controlevaartuig op de vorenbedoelde waterweg.

Artikel 4

  • 1 De wettelijke en administratieve bepalingen van het nabuurland, die bij de grenscontrole toegepast kunnen worden, gelden in de zone zoals zij gelden in de gemeente onder welke de dienstonderdelen, die in het nabuurland met de grenscontrole zijn belast, ambtelijk ressorteren. Die gemeente wordt door de Regering van dat land aangewezen.

  • 2 In de zin van de in het eerste lid bedoelde bepalingen van het nabuurland heeft in de zone grensoverschrijding plaats, zodra de grenscontrole van het land van uitgang is beëindigd.

  • 3 Bij de overtreding van die bepalingen in de zone zijn de gerechtelijke instanties en de autoriteiten van het nabuurland tot strafvervolging en berechting bevoegd, alsof de overtreding is begaan in de gemeente, onder welke de dienstonderdelen ambtelijk ressorteren.

Artikel 5

  • 1 Bij de grenscontrole in de zone geschieden de ambtshandelingen van het land van uitgang vóór de dienovereenkomstige handelingen van het land van binnenkomst.

  • 2 Voordat de grenscontrole bij uitgang door het nabuurland is beëindigd, zijn de autoriteiten van het gebiedsland niet bevoegd in de zone personen aan te houden of goederen en andere vermogensbestanddelen in beslag te nemen, welke aan die controle zijn onderworpen.

  • 3 Nadat de grenscontrole bij binnenkomst door het nabuurland is aangevangen zijn de autoriteiten van het gebiedsland niet meer bevoegd in de zone personen aan te houden of goederen en andere vermogensbestanddelen in beslag te nemen, welke aan die controle zijn onderworpen, indien de ambtenaren van het nabuurland zelf die maatregel hebben genomen.

Artikel 6

  • 1 De ambtenaren van het nabuurland mogen gelden, welke van geldboeten of van geheven rechten en kosten afkomstig zijn, naar het grondgebied van dat land overbrengen. Hetzelfde geldt voor gelden, welke voor rekening van de spoorwegadministratie van het nabuurland in het gebiedsland voor het vervoer van personen, bagage en goederen worden geïnd.

  • 2 De ambtenaren van het nabuurland mogen de door hen aangehouden of inbeslaggenomen goederen en andere vermogensbestanddelen naar het grondgebied van dat land overbrengen.

Artikel 7

De ambtenaren van het nabuurland zijn niet bevoegd op het grondgebied van het gebiedsland onderdanen van dit land aan te houden of hen naar het nabuurland terug te zenden. Zij mogen deze personen echter voor een verhoor naar hun in het gebiedsland gelegen kantoor of, indien dit er niet is, naar de autoriteiten van het overeenkomstige dienstonderdeel van het gebiedsland overbrengen. Bij de overbrenging en het verhoor moet een ambtenaar van het gebiedsland aanwezig zijn.

Artikel 8

Aan personen, die door de ambtenaren van het land van binnenkomst worden teruggezonden, mag de terugkeer in het land van uitgang niet worden geweigerd.

Artikel 9

  • 1 De ambtenaren van beide landen verlenen elkaar zoveel mogelijk bijstand bij de uitvoering van hun taak in de zone, in het bijzonder om overtredingen van de wettelijke en administratieve bepalingen, de grensoverschrijding betreffende, te voorkomen of op te sporen; zij delen elkaar daartoe zo snel mogelijk die inlichtingen mede, die voor de uitoefening van hun dienst van belang zijn.

  • 2 Het bepaalde in het vorige lid laat onverlet de nationale wettelijke en administratieve bepalingen, op grond waarvan voor het verstrekken van inlichtingen in voorkomende gevallen een machtiging van andere autoriteiten is vereist.

HOOFDSTUK III. Ambtenaren en grenscontrolekantoren

Artikel 10

De autoriteiten van het gebiedsland verlenen aan de ambtenaren van het nabuurland bij de uitoefening van hun dienst dezelfde bescherming en bijstand als aan hun eigen ambtenaren.

Artikel 11

  • 1 De ambtenaren van het nabuurland, die ter uitvoering van deze Overeenkomst hun dienst in het gebiedsland moeten uitoefenen, zijn vrij van pas- en visumformaliteiten.

  • 2 Voor de grensoverschrijding om zich naar de plaats van hun dienstuitoefening te begeven, dienen zij slechts in het bezit te zijn van een ambtelijk bewijs, dat hun identiteit en dienstonderdeel vermeldt.

Artikel 12

  • 1 De ambtenaren van het nabuurland, die ter uitvoering van deze Overeenkomst hun dienst in het gebiedsland moeten uitoefenen, zijn verplicht in dat land hun dienstkleding of waarneembaar een ambtelijk onderscheidingsteken te dragen; zij mogen hun dienstwapens dragen, maar mogen deze slechts gebruiken in geval van noodzakelijke verdediging.

  • 2 De verplichting tot het dragen van dienstkleding of van een waarneembaar ambtelijk onderscheidingsteken bestaat niet voor de met het toezicht op de dienst belaste of andere ambtenaren van het nabuurland die zich slechts voor korte tijd voor de uitoefening van hun dienst in de zone begeven.

Artikel 13

  • 1 De ambtenaren van het nabuurland, die ter uitvoering van deze Overeenkomst hun dienst in het gebiedsland moeten uitoefenen, zijn daar van alle publiekrechtelijke persoonlijke en zakelijke diensten vrijgesteld.

  • 2 De ambtenaren van het nabuurland worden geacht hun fiscale woonplaats niet naar het gebied van het andere land te hebben overgebracht, indien hun verblijf in dat land enkel voortvloeit uit de uitoefening van hun dienst binnen het kader van deze Overeenkomst. Zij zijn onder dezelfde voorwaarde in het gebiedsland ten aanzien van hun inkomsten uit hun dienst van alle directe belastingen vrijgesteld.

Artikel 14

Goederen welke tot dienstgebruik in het gebiedsland door de grenscontrolekantoren of door de ambtenaren van het nabuurland zijn bestemd, zijn bij het binnenkomen en het weder uitgaan vrij van invoerrechten en van andere heffingen. In- en uitvoerverboden alsmede in- en uitvoerbeperkingen zijn op die goederen niet van toepassing. Hetzelfde geldt voor dienstvoertuigen of eigen voertuigen, waarvan de ambtenaren voor de uitoefening van hun dienst in het gebiedsland gebruik maken.

Artikel 15

  • 1 De voor de grenscontrolekantoren van het nabuurland bestemde lokaliteiten zullen door middel van officiële borden naar buiten kenbaar worden gemaakt.

  • 2 De ambtenaren van het nabuurland zijn bevoegd de orde binnen de uitsluitend te hunner beschikking gestelde lokaliteiten te handhaven en personen die de orde verstoren daaruit te verwijderen.

Artikel 16

  • 1 De bevoegde administraties van het nabuurland stellen de bevoegde administraties van het gebiedsland in kennis van het maximum aantal ambtenaren, waarvan zij zich in de regel in de zone willen bedienen. Het staat hun vrij, indien daaraan behoefte mocht bestaan, meer ambtenaren in te schakelen. Indien de bevoegde administraties van het gebiedsland zulks verzoeken, zullen de bevoegde administraties van beide landen over het aantal van de in de zone tewerkgestelde ambtenaren van het nabuurland in overleg treden.

  • 2 De bevoegde administraties van het gebiedsland kunnen verlangen dat ambtenaren van het nabuurland, die hun dienst in het gebiedsland uitoefenen, worden teruggeroepen.

Artikel 17

De bevoegde administraties van beide landen zullen de tijden van openstelling en de bevoegdheden van hun in het gebiedsland samengevoegde grenscontrolekantoren met elkander in overeenstemming brengen.

Artikel 18

  • 1 De telefoon- en telegraaflijnen (telexlijnen daaronder begrepen) nodig voor een goede functionering van de grenscontrolekantoren van het nabuurland in het gebiedsland, mogen in het laatstbedoelde land worden doorgetrokken om rechtstreekse aansluitingen met die kantoren tot stand te kunnen brengen.

  • 2 De Regeringen van beide landen verbinden zich elkander tot hetzelfde doel zo veel mogelijk tegemoet te komen in het gebruik van andere middelen op het stuk van overbrenging van berichten.

Artikel 19

Brieven, pakketten en waardezendingen, die door de grenscontrolekantoren van het nabuurland worden verzonden dan wel voor die kantoren zijn bestemd, mogen door de ambtenaren van dat land zonder tussenkomst van de posterijen of de spoorwegen, vrij van rechten, worden vervoerd, indien die zendingen zijn voorzien van de dienstafinduiding van de autoriteit, die ze afzendt.

HOOFDSTUK IV. Douanedeclaranten

Artikel 20

  • 1 Personen uit het nabuurland kunnen bij de grenscontrolekantoren van dat land, gelegen in het gebiedsland, alle op de grenscontrole betrekking hebbende werkzaamheden als in het nabuurland verrichten.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde is in het bijzonder van toepassing ten aanzien van personen uit het nabuurland, die de in dat lid genoemde werkzaamheden bedrijfsmatig verrichten. Zij zijn met betrekking tot die werkzaamheden slechts onderworpen aan de te dier zake geldende wettelijke en administratieve bepalingen van het nabuurland. De aldus uitgevoerde werkzaamheden en verrichte diensten worden voor de omzetbelasting beschouwd als uitsluitend in het nabuurland te zijn uitgevoerd of verricht. De bepalingen van dit lid gelden niet voor de heffing van de directe belastingen (belastingen naar inkomen en vermogen, enz.).

  • 3 De in het tweede lid genoemde personen kunnen voor de aldaar bedoelde werkzaamheden zowel Nederlands als Duits personeel in dienst nemen. De wettelijke en administratieve bepalingen van het gebiedsland, welke de indienstneming van buitenlandse werknemers regelen, zijn in dit geval niet van toepassing.

  • 4 Voor de grensoverschrijding en het verblijf in het gebiedsland van de in de vorige leden genoemde personen gelden de algemene voorschriften van dat land. De volgens deze voorschriften mogelijke faciliteiten zullen worden verleend.

HOOFDSTUK V. Bijzondere bepalingen voor het spoorwegverkeer

Artikel 21

  • 1 In gemeenschappelijk overleg wijzen de spoorwegadministraties van de beide landen de grensaflosstations aan en regelen zij de bijzonderheden betreffende de organisatie en de exploitatie op de gemeenschappelijke spoorwegstations, op de grensaflosstations en op de baanvakken tussen de staatsgrenzen en deze stations, de verdeling van de kosten van de outillage, van de veranderingen, van de vernieuwingen en van het onderhoud.

  • 2 Het bepaalde in de artikelen 10, 11, 12, tweede lid, 13, 14, 15, 16, 18 en 19 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het personeel en de dienst der spoorwegen van het nabuurland. Artikel 12, eerste lid, geldt voor het personeel der spoorwegen van het nabuurland voor zover dat verplicht is in eigen land dienstkleding of een officieel onderscheidingsteken waarneembaar te dragen.

Artikel 22

Het personeel der spoorwegen van het ene land kan voor zover het daartoe ingevolge het recht van eigen land bevoegd is, gepaste maatregelen nemen om in de treinen tussen de grens en het in het andere land gelegen gemeenschappelijke spoorwegstation of grensaflosstation de orde en de veiligheid te verzekeren. Handelingen in strijd met de voorschriften ter verzekering van de orde en de veiligheid in deze treinen worden ter verdere behandeling aan de dienstleiding van het gemeenschappelijke spoorwegstation of grensaflosstation medegedeeld.

Artikel 23

De spoorwegadministraties van beide landen kunnen in onderling overleg bepalen, dat spoorwegpersoneel van het nabuurland in treinen, die de grens overschrijden, ook voorbij het gemeenschappelijke spoorwegstation of grensaflosstation nog zijn dienst blijft uitoefenen. Ten aanzien van dit personeel is artikel 21, tweede lid, van toepassing.

HOOFDSTUK VI. Slotbepalingen

Artikel 24

De bevoegde Ministers van beide landen treffen in onderling overleg de administratieve maatregelen, welke nodig zijn voor de uitvoering van deze Overeenkomst.

Artikel 25

De in artikel 1, vierde lid, genoemde regelingen kunnen op voorstel van een van beide landen onder de in deze regelingen gestelde voorwaarden weer worden opgeheven.

Artikel 26

  • 1 Deze Overeenkomst zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen zo spoedig mogelijk worden uitgewisseld te Bonn.

  • 2 Zij treedt in werking op de vijftiende dag na die van de uitwisseling van de akten van bekrachtiging.

  • 3 Zij treedt buiten werking achttien maanden na de opzegging door een van beide landen.

TEN BLIJKE WAARVAN de wederzijdse gevolmachtigden deze Overeenkomst hebben ondertekend en daaraan hun zegel hebben gehecht.

GEDAAN in tweevoud te 's-Gravenhage, op de 30ste mei 1958, in de Nederlandse en in de Duitse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden,

(w.g.) J. LUNS

Voor de Bondsrepubliek Duitsland,

(w.g.) H. MÜHLENFELD

Naar boven