Het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland,
De wens koesterende in het wederzijdse belang het vreedzaam gebruik van kernenergie,
met inbegrip van de toepassing daarvan in de koopvaardij, te bevorderen,
Zijn als volgt overeengekomen:
-
(1) Voor het binnenlopen en het gebruik van Nederlandse territoriale wateren en havens
door het n(ucleaire) s(chip) „Otto Hahn” (hierna te noemen: „schip”) - huidige reder:
„Gesellschaft für Kernenergieverwertung in Schiffbau und Schiffahrt mbH, Hamburg”
- is de voorafgaande toestemming van de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden
vereist.
Voor zover in deze Overeenkomst niet uitdrukkelijk anders is bepaald, is het bezoek
van het schip aan Nederlandse territoriale wateren en havens onderworpen aan de beginselen
en procedures neergelegd in Hoofdstuk VIII van het Internationale Verdrag voor de
beveiliging van mensenlevens op zee, 1960, en in Bijlage C bij de Slotakte van de
Internationale Conferentie voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1960.
Op verzoek van de reder wijst de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden de territoriale
wateren en de haven(s) aan, die kunnen worden bezocht; voorts wijst zij de instanties
aan die bevoegd zijn met betrekking tot de nadere voorwaarden omtrent het binnenlopen,
het verblijf en de speciale controle overeenkomstig Hoofdstuk VIII, Voorschrift 11,
van het Internationale Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee.
-
(1) Opdat de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden haar toestemming tot het binnenlopen
en het gebruik van Nederlandse territoriale wateren en havens door het schip in overweging
kan nemen, legt de reder van het schip een veiligheidsdossier over, zoals bepaald
in Hoofdstuk VIII, Voorschrift 7, van het Internationale Verdrag voor de beveiliging
van mensenlevens op zee en in de Aanbevelingen in Bijlage C bij de Slotakte van de
Internationale Conferentie voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1960.
-
(2) Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het veiligheidsdossier en van het verzoek van
de reder ingevolge artikel 3 deelt de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden
aan de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland mede, welke Nederlandse territoriale
wateren en havens het schip overeenkomstig deze Overeenkomst en de verdere nog overeen
te komen voorwaarden kan binnenlopen en gebruiken.
-
(3) De kapitein is onderworpen aan de plaatselijke voorschriften, voor zover deze niet
in strijd zijn met het veiligheidsdossier en de handleiding voor het bedrijf van de
reactor. Voorts zal de kapitein de instructies van de plaatselijke autoriteiten opvolgen,
voor zover deze naar zijn mening niet de veiligheid van de reactor in gevaar brengen.
Indien hij de instructies van de plaatselijke autoriteiten niet kan opvolgen, dient
hij daarvan onverwijld mededeling te doen aan de bevoegde regeringsinstantie van het
Koninkrijk der Nederlanden.
Gedurende het verblijf van het schip in Nederlandse territoriale wateren of havens
hebben de bevoegde Nederlandse autoriteiten de gebruikelijke toegang tot het schip.
Zij hebben voorts toegang tot de machinedagboeken van het schip en tot de handleiding
voor het bedrijf van de reactor, opdat zij kunnen beoordelen of het schip overeenkomstig
die handleiding in bedrijf werd en wordt gehouden en om de speciale controle overeenkomstig
Hoofdstuk VIII, Voorschrift 11, van het Internationale Verdrag voor de beveiliging
van mensenlevens op zee te kunnen uitvoeren.
De reder van het schip treft alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen om tijdens het
verblijf in Nederlandse territoriale wateren of havens het lozen van radioactieve
produkten of afvalstoffen te verhinderen, voor zover de bevoegde Nederlandse autoriteiten
niet vooraf uitdrukkelijk het lozen van radioactieve produkten of afvalstoffen hebben
goedgekeurd.
-
(2) De bevoegde Nederlandse autoriteiten moeten in kennis worden gesteld van alle zodanige
onderhouds-, herstel- en verzorgingswerkzaamheden aan de nucleaire installatie die
in Nederlandse territoriale wateren of havens zullen worden uitgevoerd. Herstelwerkzaamheden
waardoor de overeengekomen ligtijd van het schip wordt verlengd of die van invloed
zijn op het vermogen van het schip om op eigen kracht te varen, mogen slechts in overleg
met de bevoegde Nederlandse autoriteiten worden verricht.
Wanneer zich tijdens het verblijf van het schip in Nederlandse territoriale wateren
of havens of bij het aanlopen daarvan een ongeval voordoet dat gevaar voor de omgeving
zou kunnen opleveren, dient de kapitein de bevoegde Nederlandse autoriteiten hiervan
onmiddellijk in kennis te stellen overeenkomstig Hoofdstuk VIII, Voorschrift 12, van
het Internationale Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee.
-
(1) Wanneer, naar de mening van de bevoegde Nederlandse autoriteiten, tijdens het verblijf
van het schip in Nederlandse territoriale wateren of havens of bij het aanlopen daarvan
een onmiddellijk dreigend gevaar voor de omgeving bestaat, dient de kapitein de instructies
van deze autoriteiten op te volgen.
-
(2) Indien hij de instructies van deze autoriteiten uit veiligheidsoverwegingen niet kan
opvolgen, dient hij daarvan onverwijld kennis te geven aan de bevoegde regeringsinstantie
van het Koninkrijk der Nederlanden. Deze kan dan het schip het verdere gebruik van
Nederlandse territoriale wateren of havens verbieden.
-
(1) Indien het schip in Nederlandse territoriale wateren of havens zou stranden, aan
de grond lopen of zinken, kunnen de bevoegde Nederlandse autoriteiten die maatregelen
op kosten van de reder van het schip treffen welke naar hun mening noodzakelijk zijn
om dreigende kernschade te voorkomen, wanneer en voorzover deze door de Nederlandse
autoriteiten goedgekeurde maatregelen niet door de reder of door de Regering van de
Bondsrepubliek Duitsland worden getroffen.
In de gevallen waarin deze Overeenkomst niet voorziet behoudt de Regering van het
Koninkrijk der Nederlanden zich het recht voor, na overleg met de kapitein maatregelen
te treffen ter waarborging van de veiligheid van het schip en zijn omgeving.
Voor de toepassing van de artikelen 14 t/m 21 van deze Overeenkomst wordt aan de begrippen
„kernschade”, „kernongeval”, „splijtstoffen” en „radioactieve produkten of afvalstoffen”
dezelfde betekenis toegekend als in het op 25 mei 1962 te Brussel gesloten Verdrag
inzake de aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire schepen (hierna te noemen
„het Verdrag”).
-
(1) De aansprakelijkheid voor kernschade veroorzaakt door een kernongeval waarbij splijtstoffen
van, of radioactieve produkten of afvalstoffen voortgebracht op, het schip betrokken
zijn, wordt beheerst door de artikelen II, III, lid 1, IV en VIII van het Verdrag
en door de volgende artikelen van deze Overeenkomst, met dien verstande evenwel dat
de aansprakelijkheid genoemd in artikel III, lid 1, van het Verdrag wordt beperkt
tot 400 millioen (in letters: vierhonderd millioen) Duitse marken.
-
(2) Indien kernschade is veroorzaakt door splijtstoffen of door radioactieve produkten
of afvalstoffen die waren gestolen, verloren, geworpen of verlaten, wordt de overeenkomstig
het voorgaande lid vastgestelde termijn gerekend van de datum waarop het kernongeval
dat de kernschade heeft veroorzaakt, heeft plaatsgevonden; deze termijn mag echter
in geen geval langer zijn dan twintig jaar te rekenen van de datum van de diefstal,
het verlies, de werping of het verlaten.
-
(3) Mits de overeenkomstig de leden 1 en 2 vastgestelde termijn niet wordt overschreden,
is het recht op schadevergoeding ingevolge artikel 14 van deze Overeenkomst onderworpen
aan een verjaringstermijn van drie jaar ingaande op de dag waarop de persoon die een
eis tot vergoeding van kernschade indient kennis draagt of kennis had moeten dragen
van de schade en van de voor de schade aansprakelijke persoon.
Voor zover de Nederlandse sociale wetgeving voorziet in vergoeding van kernschade,
worden de uitkerende instellingen gesubrogeerd in de rechten van de rechthebbenden
ingevolge artikel 14 van deze Overeenkomst. Hiertoe wordt de waarde van periodieke
betalingen gekapitaliseerd.
De Bondsrepubliek Duitsland waarborgt de voldoening van rechten op vergoeding wegens
kernschade die ingevolge deze Overeenkomst tegen de reder worden geldend gemaakt,
door de noodzakelijke middelen ter beschikking te stellen tot een maximum bedrag van
400 millioen (in letters: vierhonderd millioen) Duitse marken. De terbeschikkingstelling
geschiedt slechts wanneer de middelen die op grond van verzekering of dergelijke financiële
zekerheid beschikbaar komen niet voldoende zijn voor de betaling van de rechten op
schadevergoeding.
-
(3) Bepalingen van nationale wetten of internationale overeenkomsten betreffende de beperking
van de aansprakelijkheid van de reder zijn niet van toepassing op rechten ingevolge
de artikelen 11, eerste lid, en 14 van deze Overeenkomst.
Voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen van Nederlandse gerechten
die in gedingen ingevolge artikel 18, lid 1, gegeven zijn, gelden de bepalingen van
het Verdrag van 30 augustus 1962 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek
Duitsland betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke
beslissingen en andere executoriale titels in burgerlijke zaken. Nochtans worden slechts
die beslissingen erkend en ten uitvoer gelegd, welke in kracht van gewijsde zijn gegaan.
De artikelen 14 t/m 19 van deze Overeenkomst zijn van toepassing op kernschade geleden
binnen het Nederlandse grondgebied wanneer het kernongeval zich heeft voorgedaan:
-
a) binnen Nederlands grondgebied; of
-
b) buiten Nederlands grondgebied tijdens een reis van het schip naar of van een Nederlandse
haven, dan wel naar of uit Nederlandse territoriale wateren.
De artikelen 14 t/m 19 van deze Overeenkomst zijn ook van toepassing op kernschade:
-
a) die binnen het Nederlands grondgebied wordt geleden of die een Nederlander binnen
de Eemsmonding in de zin van artikel 7 van het op 8 april 1960 gesloten Verdrag tot
regeling van de samenwerking in de Eemsmonding in een geest van goede nabuurschap
(Eems-Dollardverdrag) lijdt, wanneer zij is veroorzaakt door een kernongeval dat zich
binnen de Eemsmonding in de zin van artikel 7 van het Eems-Dollardverdrag heeft voorgedaan;
of
-
b) die een Nederlander binnen de Eemsmonding in de zin van artikel 7 van het Eems-Dollardverdrag
lijdt, wanneer zij door een kernongeval bedoeld in artikel 20 is veroorzaakt.
Overeenkomstig artikel 48 van het Eems-Dollardverdrag zal de Regering van de Bondsrepubliek
Duitsland er voor zorg dragen, dat de reder van het schip de bevoegde Nederlandse
autoriteiten tijdig het aanlopen en het verlaten van de haven Emden aankondigt.
Indien door de inwerkingtreding van een multilaterale internationale overeenkomst
of door de nationale wetgeving van een der Overeenkomstsluitende Partijen aangelegenheden
worden geregeld die in deze Overeenkomst zijn geregeld, zullen de Overeenkomstsluitende
Partijen tijdig onderhandelingen aanknopen teneinde deze Overeenkomst opnieuw in overweging
te nemen.
-
(3) Het scheidsgerecht wordt ad hoc samengesteld, waarbij elke Overeenkomstsluitende Partij een lid aanwijst en de twee
leden overeenstemming bereiken over een lid van de nationaliteit van een derde Staat,
welk lid als voorzitter optreedt en door de Regeringen van de beide Overeenkomstsluitende
Partijen moet worden benoemd. De leden moeten binnen twee maanden, de voorzitter binnen
drie maanden worden benoemd, nadat de ene Overeenkomstsluitende Partij de andere heeft
medegedeeld dat zij het geschil aan een scheidsgerecht wenst voor te leggen.
-
(4) Indien de in lid 3 genoemde termijnen niet worden aangehouden, kan bij gebreke aan
een andere afspraak elke Overeenkomstsluitende Partij de President van het Hof van
Justitie van de Europese Gemeenschappen verzoeken, de vereiste benoemingen te verrichten.
Indien de President de nationaliteit van een der beide Overeenkomstsluitende Partijen
bezit of indien hij om een andere reden verhinderd is, dient zijn plaatsvervanger
de benoemingen te verrichten. Indien ook de plaatsvervanger de nationaliteit van een
der beide Overeenkomstsluitende Partijen bezit of indien ook hij verhinderd is, dient
het in rang daaropvolgende lid van het Hof van Justitie dat niet de nationaliteit
van een der beide Overeenkomstsluitende Partijen bezit de benoemingen te verrichten.
Deze Overeenkomst geldt ook voor het „Land” Berlijn, tenzij de Regering van de Bondsrepubliek
Duitsland tegenover de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden binnen drie maanden
na de inwerkingtreding van de Overeenkomst het tegendeel verklaart.
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, geldt deze Overeenkomst alleen voor het
in Europa gelegen deel van het Koninkrijk.
Deze Overeenkomst kan worden opgezegd met inachtneming van een termijn van zes maanden.